Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank op 30 december 2016 met daarin opgenomen het verzoek tot wraking;
- de brief van 4 januari 2017 van de zijde van verzoeker met een aanvulling van het wrakingsverzoek;
- het verweer van 18 januari 2017 van mr. J.R. Krol.
2.Het wrakingsverzoek
“wat hem betreft niet vaststaat dat het om een gestolen bromfiets gaat”. Bij brief van 4 januari 2017 heeft de raadsman aangegeven dat het proces-verbaal van de zitting niet volledig is en moet worden aangevuld met de daarop gevolgde opmerking van de rechter:
“Daar ga ik wel vanuit, want daar bevindt zich een aangifte van in het dossier”. De raadsman heeft de rechter vervolgens gevraagd zich te verschonen. De rechter heeft het verzoek zich te verschonen afgewezen. Vervolgens heeft de raadsman de rechter gewraakt. De raadsman heeft bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek nog aangevoerd dat de vraag of sprake was van een gestolen bromfiets essentieel is voor de beoordeling van het strafbare feit en dus onderdeel moet uitmaken van het debat ter zitting. Uit de houding van de rechter bleek echter dat de rechter uitging van een vaststaand feit nog voordat het onderzoek ter terechtzitting inhoudelijk een aanvang had genomen. Daaruit blijkt op zijn minst de schijn van vooringenomenheid van de rechter.
3.De beoordeling
“De politierechter houdt de verdachte voor dat uit het proces-verbaal blijkt dat hij op 28 mei 2016 in [woonplaats] is aangetroffen op een gestolen bromfiets.”De raadsman heeft daarop de rechter meegedeeld dat het niet vaststaat dat het om een gestolen bromfiets gaat. Hierop heeft de rechter gereageerd met de opmerking
“Daar ga ik vanuit, want daar bevindt zich een aangifte van in het dossier.”Die opmerking heeft, na de afwijzing van het verzoek zich te verschonen, geleid tot de wraking van de rechter. De wrakingskamer begrijpt uit het verweer dat de rechter met zijn opmerking
“Daar ga ik vanuit, want daar bevindt zich een aangifte van in het dossier”naar eigen zeggen niet heeft bedoeld dat het voor hem vaststond dat de bromfiets was gestolen. Naar het oordeel van de wrakingskamer levert echter de combinatie en de volgorde van vraag en antwoord zoals hierboven weergegeven een zwaarwegende aanwijzing op dat de vrees bij verzoeker dat de rechter jegens hem vooringenomen is objectief gerechtvaardigd is. Dit klemt temeer nu de verdenking van verzoeker ziet op heling en voor de beoordeling van de vraag of verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan heling van essentieel belang is of de bromfiets daadwerkelijk is gestolen. De woorden
“Daar ga ik vanuit”konden in het licht van de daaraan voorafgaande opmerking van de raadsman van verzoeker, waarop deze een reactie vormen, door verzoeker redelijkerwijs aldus worden uitgelegd dat de rechter, hoewel deze dat gelet op zijn schriftelijke toelichting kennelijk niet heeft bedoeld, als vaststaand had aangenomen dat de bromfiets was gestolen. De wrakingskamer is met verzoeker van oordeel dat de rechter verzoeker daarmee het – objectief gerechtvaardigde - gevoel heeft kunnen geven dat hij geen ruimte kreeg om zich op dit punt nader te verdedigen. Daarbij is ook van belang dat uit het proces-verbaal van de zitting niet blijkt dat de door de rechter in zijn verweer aangegeven nuance, inhoudend dat verzoeker zich nog kon verdedigen en dat de vraag of de bromfiets al dan niet gestolen was nog onderdeel was van het debat, ter zitting door de rechter is aangebracht.