Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden, in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Ten aanzien van het spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat de schulden van [handelsnaam] toenemen en dat hij zijn bedrijf binnen 6 maanden zal moeten beëindigen als de huidige situatie niet wijzigt. Daarbij heeft verzoeker gewezen op zijn hypotheekverplichtingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker gelet op hetgeen hij heeft aangevoerd, de stukken die zijn overgelegd en de nadere toelichting ter zitting, het spoedeisend belang voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4. In het kader van zijn verplichting de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen, heeft verweerder - onder meer - een bestuurlijke rapportage, een bewaardersovereenkomst, een proces-verbaal en een rapportage van Belastingdienst/Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) overgelegd. Verweerder heeft ten aanzien van deze stukken een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft, nadat verzoeker toestemming heeft verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, kennis genomen van deze stukken.
5. Volgens verweerder komt uit het onderzoek van de FIOD, de politie, de brandweer en inspecteurs van Vergunningen, Toezicht en Handhaving het volgende beeld naar voren. Verzoeker is eigenaar en gebruiker van het pand aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] te [plaats] . In het pand heeft verzoeker zijn [handelsnaam] gevestigd. In dit pand heeft de FIOD een inval gedaan. Aanleiding hiervoor was een langdurig onderzoek naar het naastgelegen pand waar mogelijk een illegale sigarettenfabriek gevestigd zou zijn. In het naastgelegen pand is daadwerkelijk een illegale sigarettenfabriek aangetroffen. Tevens is in het naastgelegen pand een slaap/verblijfsgelegenheid aangetroffen die was gecreëerd voor de buitenlandse medewerkers van de illegale sigarettenfabriek. Verweerder heeft ten aanzien van de illegale sigarettenfabriek en de slaap/verblijfsgelegenheid, gelegen aan [straat 2] / [straat 1] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] , een afzonderlijk besluit genomen.
In het [handelsnaam] is ook onderzoek verricht. Daaruit is naar voren gekomen dat de sigarettenfabriek en het [handelsnaam] feitelijk verbonden zijn met elkaar. Via het [handelsnaam] was het inpandig mogelijk de illegale sigarettenfabriek te bereiken evenals de gecreëerde slaap/verblijfsgelegenheid. De sleutels voor de toegang naar boven zijn gevonden op de balie in het bedrijf. In het [handelsnaam] zijn vijf personenauto’s aangetroffen met onderdelen die zijn gestolen uit andere auto’s. Eén van de auto’s was bij verzoeker in gebruik. Ook is een auto zonder kenteken in de aanwezige spuitcabine aangetroffen die was opgebouwd uit van diefstal afkomstige onderdelen. Verder zijn zeer veel onderdelen aangetroffen van motorvoertuigen waarvan de seriekenmerken zijn verwijderd. Een achterkant en andere onderdelen van een in Zwitserland gestolen auto zijn eveneens aangetroffen. In het [handelsnaam] zijn zeer veel gestolen goederen aangetroffen, waarbij dit al is gebleken na één dag onderzoek. Verzoeker is tijdens de inval aangehouden.
6. Verweerder heeft op grond van de onderzoeksbevindingen geconcludeerd dat er vanuit het pand aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] een ernstig gevaar ontstaat voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid in de omgeving van het pand. Door de grote hoeveelheid aangetroffen gestolen goederen is er, aldus verweerder, zonder meer sprake van heling, waarbij verzoeker deel uit maakt van een criminele organisatie. Niet alleen rond de sigarettenfabriek, maar ook rond de auto-onderdelen. Eerder is in dit pand ook harddrugs en een vuurwapen aangetroffen, waarvoor verzoeker in aanraking is geweest met de politie. Verweerder acht het zeer aannemelijk dat de inkomsten van de naastgelegen, inpandig te bereiken illegale sigarettenfabriek mede zijn witgewassen via het autoschadeherstelbedrijf. Door de aannemelijk langdurig criminele activiteiten heeft het pand een ongewenste naamsbekendheid binnen verschillende criminele kringen gekregen en is er een ongewenste loop ontstaan naar het bedrijfspand. Reden dat verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 2:46 van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht (APV) om het pand direct te sluiten voor een periode van 12 maanden.
7. De voorzieningenrechter heeft ter zitting vastgesteld dat verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen het besluit dat ziet op de sluiting van het [handelsnaam] aan [straat 1] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] te [plaats] en dat hij geen verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen het besluit dat ziet op de sluiting van de illegale sigarettenfabriek en de slaap/verblijfsgelegenheid, gelegen aan [straat 2] / [straat 1] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] te [plaats] .
8. Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester niet de bevoegdheid toekomt om een pand direct te laten sluiten, omdat het laten sluiten van een pand is voorbehouden aan de rechtbank.
9. Artikel 2:46, eerste lid, van de APV bepaalt dat de burgemeester een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, of voor het publiek openstaande gebouwen en/of de daarbij behorende erven in bepaald gebied, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden, voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk kan sluiten.
10. Deze bevoegdheid is verder uitgewerkt in de Aangepaste beleidsregel sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen van 18 februari 2015 (de Beleidsregel). Hierin staat beschreven dat het doel van de sluitingsbevoegdheid is het herstel van de openbare orde, de veiligheid of zedelijkheid door het weren en terugdringen van criminaliteit in en vanuit voor publiek openstaande gebouwen (…). In de Beleidsregel wordt een aantal criminele activiteiten genoemd, waaronder heling en witwassen, die in ieder geval worden aangemerkt als aantasting van openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid. Doel van de sluiting is, naast het wegnemen van het gevaar voor de openbare orde, om de loop naar een pand voor criminele activiteiten (en het faciliteren daarvan) eruit te halen. De naamsbekendheid van een pand voor dergelijke activiteiten moet worden doorbroken.
11. Verzoekers betoog slaagt niet. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het besluit duidelijk volgt dat verweerder zijn bevoegdheid tot sluiting van het pand heeft ontleend aan artikel 2:46 van de APV. In zijn algemeenheid komt aan de burgemeester de bevoegdheid toe op grond van artikel 2:46 van de APV om een sluiting zoals hier aan de orde te bevelen. De gemeenteraad kan immers in de APV de burgemeester bevoegdheden toekennen die hij, de gemeenteraad, nodig acht in het belang van de huishouding van de gemeente, zolang dat, kort gezegd, niet in strijd komt met hogere regelgeving. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat dit laatste in het voorliggende geval sprake is. Dit betekent dat de vraag beantwoord moet worden of verweerder in dit geval ook van deze bevoegdheid gebruik mocht maken.
12. Verzoeker is van mening dat dat niet het geval is. Volgens verzoeker zijn de aanwijzingen in de stukken mager en speculatief. De daaruit naar voren gekomen feiten en omstandigheden heeft verzoeker weersproken. Van aanwezigheid van gestolen goederen in zijn pand is geen sprake en voor zover er wel gestolen goederen aanwezig waren had verzoeker daar geen wetenschap van. Verzoeker heeft bij zijn handelen ook geen wetenschap gehad van criminele activiteiten in en rondom de illegale sigarettenfabriek en de slaap-/verblijfsgelegenheid in het naastgelegen pand. Volgens verzoeker treft hem geen enkel verwijt. Verzoeker is van mening dat met een sluiting van het pand gedurende twaalf maanden volledig voorbij wordt gegaan aan het doel van de Beleidsregel. Door de aanhouding van diverse personen en ontruiming van de beide panden is de situatie waarin een overtreding is geconstateerd beëindigd. De sluiting van het pand van twaalf maanden is dan ook niet meer nodig om de loop naar het pand en de bekendheid van het pand als crimineel pand te doorbreken. Volgens verzoeker is er geen sprake van enig gevaar zoals in het primaire besluit is verwoord.
13. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2013:BZ7701), mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte rapportage. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de rapportages is vermeld dat deze op ambtsbelofte zijn opgemaakt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de rapportages onzorgvuldig tot stand zouden zijn gekomen of deze onjuistheden zouden bevatten. Verweerder heeft daarom van de informatie in de rapportages mogen uitgaan. 14. Op basis van de in de rapportages vermelde informatie heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat in het pand van verzoeker sprake is van de aanwezigheid van gestolen goederen en criminele activiteiten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ook aannemelijk dat verzoeker wist dat er in zijn pand gestolen onderdelen aanwezig waren en dat er activiteiten plaatsvonden die een illegaal doel dienden. De voorzieningenrechter overweegt dat in de rapportages duidelijk is vastgelegd dat verzoeker is opgedoken in een grootschalig en langdurig onderzoek naar een criminele organisatie die zich onder meer bezighield met heling en witwassen in en rondom een illegale sigarettenfabriek. In de rapportages is op voldoende wijze te kennen gegeven op welke wijze verzoeker in beeld is gekomen en wat zijn rol is geweest. De enkele stelling van verzoeker dat hij geen enkele wetenschap had van de aanwezigheid van gestolen goederen respectievelijk van de aanwezigheid van de illegale sigarettenfabriek in het naastgelegen pand en van criminele activiteiten is, gelet op onder meer de hoeveelheid aangetroffen gestolen goederen, de tapgesprekken en wijze van inrichten van het pand met een directe verbinding naar de illegale sigarettenfabriek, onvoldoende om twijfel te doen rijzen over de inhoud van de rapportages. Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat sprake is van een gevaar voor de openbare orde.
15. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken, nu sluiting ingrijpend is en daarom een uiterst middel is, zoals is vermeld in de Beleidsregel. De Beleidsregel schrijft voor dat waar mogelijk eerst andere mogelijkheden worden overwogen en (eventueel) toegepast om de criminele activiteiten te beëindigen. Pas als dat niet mogelijk is of onvoldoende effect sorteert, kan tot sluiting worden overgegaan.
16. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het primaire besluit heeft laten meewegen dat het pand van verzoeker een bepaalde naamsbekendheid heeft binnen de criminele wereld. Illegale zaken, zoals heling, witwassen, het faciliteren van criminele activiteiten, deelname aan een criminele organisatie en arbeidsuitbuiting hebben, aldus verweerder, een aantrekkende werking op criminelen en criminele organisaties. Hierdoor bestaat de aanzienlijke kans dat er ook (gewelddadige) ongeregeldheden ontstaan in (de directe omgeving) van het bedrijf van verzoeker, waarbij is gewezen op de aankoop door verzoeker van een wapen. Verweerder heeft overwogen dat met een sluiting voor de duur van twaalf maanden het gevaar voor de openbare orde weggenomen kan worden en de ongewenste loop naar het bedrijf en de naamsbekendheid van het pand definitief doorbroken kan worden. En kortere termijn is daarvoor niet geschikt evenmin als een andere maatregel. Daarbij speelt mede een rol de wijze van organisatie van alle geconstateerde feiten, die professioneel was opgezet en niet van de buitenkant zichtbaar en het feit dat de activiteiten al lange tijd gaande zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder deze aspecten heeft mogen laten meewegen bij de beoordeling van de mate van gevaar. Gelet op de aard van de criminele activiteiten heeft verweerder kunnen concluderen dat sprake is van een ernstig gevaar voor de openbare orde. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is om de loop naar het bedrijf en de naamsbekendheid van het pand definitief te doorbreken. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat een lichter middel dan sluiting niet volstaat, omdat daarmee het doel niet wordt bereikt. Dat verweerder met de sluiting de doelen van de Beleidsregel volledig voorbijgestreefd omdat er in het pand nog steeds een in- en uitloop van mensen plaatsvindt, volgt de voorzieningenrechter niet, gelet op toelichting van verweerder ter zitting, te weten dat deze in- en uitloop van mensen juist op verzoek van de politie plaatsvindt. De voorzieningenrechter acht de sluiting van het pand gerechtvaardigd.
Het overige dat door verzoeker is aangevoerd kan niet tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening leiden wegens het ontbreken van een onderbouwing ervan.
17. Uit het voorgaande volgt dat de bezwaren van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen hebben. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.