Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het bij brief van 17 januari 2017 ingediende verzoek tot wraking;
- het verweer van mr. R.J. Praamstra;
- de brief van 21 januari 2017 van de zijde van verzoeker.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 1 februari 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. R.J. Praamstra, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen was in haar beslissingen, met name in verband met een eerdere afwijzing van verzoeker om de gemachtigde van de verweerder te weigeren en het niet doen van aangifte tegen deze gemachtigde. De verzoeker had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van de Korpschef van Politie, Eenheid Limburg, en was van mening dat de rechter niet objectief kon oordelen over zijn zaak.
De wrakingskamer heeft het verzoek ongegrond verklaard. De kamer oordeelde dat de rechter op basis van de feiten en omstandigheden niet als partijdig kon worden beschouwd. De beslissing om de gemachtigde van de verweerder niet te weigeren was een procesbeslissing die niet op vooringenomenheid duidde. De rechter had bovendien niet de verplichting om aangifte te doen, en de verzoeker had zelf de mogelijkheid om aangifte te doen indien hij meende dat er strafbare feiten waren gepleegd. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.
De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter partijdig was. De beslissing van de rechter om de brieven van verzoeker niet mee te nemen in haar eerdere beslissing was te verklaren door het feit dat deze brieven nog niet waren verwerkt. De wrakingskamer heeft de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 16/5147 WOB opgedragen om voort te zetten in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.