ECLI:NL:RBMNE:2017:77

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 januari 2017
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
UTR 15/520
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing brandveiligheid bij omgevingsvergunning voor gebruik van pand

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik van een pand. De vergunninghouder, [derde-partij], had op 16 december 2014 een omgevingsvergunning verkregen voor het brandveilig gebruik van het pand op het perceel [adres] te [woonplaats]. Eisers, bestaande uit [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiseres 4], hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 18 maart 2016 verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering op 3 mei 2016.

Tijdens de zitting op 3 december 2015 zijn eisers en de gemachtigde van verweerder verschenen, evenals vertegenwoordigers van Martho Flexwerk B.V. en [derde-partij]. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in zijn brief van 3 mei 2016 voldoende inzicht heeft gegeven in de toetsing van de brandveiligheid van het pand. De rechtbank oordeelt dat de brandveiligheid voldoende is gewaarborgd, ondanks de bezwaren van eisers dat de toetsing niet recent genoeg was.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Verweerder is verplicht het griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/520

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiseres 4] , allen wonende te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. E. de Ruiter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, verweerder
(gemachtigden: mr. P. Smit, mr. P.K. Mintjens en N.E.G.L. Christiaens).

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: Martho Flexwerk B.V., gevestigd te Emmeloord, en [derde-partij] , wonende te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2014 heeft verweerder met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan [derde-partij] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het brandveilig gebruik van het pand op het perceel [adres] te [woonplaats] (het pand). Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het beroep met zaaknummer UTR 15/4158, plaatsgevonden op 3 december 2015. [eiser 1] en [eiseres 4] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Martho Flexwerk B.V. is vertegenwoordigd door [A] , facilitair manager. [derde-partij] is in persoon verschenen.
Bij tussenuitspraak van 18 maart 2016, verzonden 24 maart 2016, (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 3 mei 2016 een aanvullende motivering ingediend.
Eisers hebben bij brief van 21 augustus 2016 hun zienswijze (de zienswijze) gegeven. Derde-partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze te geven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 29 augustus 2016 gesloten.

Overwegingen

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat verweerder in het bestreden besluit en ook ter zitting niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze hij de brandveiligheid van het pand heeft getoetst.
Verweerder heeft in zijn brief van 3 mei 2016 toegelicht dat er op 14 mei 2013 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning is verleend voor het verbouwen en het gebruik van het pand, inclusief een logiesfunctie voor 30 personen. Op basis van deze vergunning is het gebruik van de 22 slaapkamers in het pand door 30 personen toegestaan. De nu verleende vergunning ziet op een uitbreiding van het aantal personen waaraan logies mag worden verstrekt tot 54, het aantal slaapkamers neemt niet toe. In de brief is verder toegelicht dat de specialist brandveiligheid van de gemeente de aanvraag heeft getoetst aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Omdat het enkel gaat om een uitbreiding van het aantal personen zonder dat daar een nieuwe verbouwing aan ten grondslag ligt, is gekeken naar de wijzigingen ten opzicht van de op 14 mei 2013 verleende vergunning. Beoordeeld is of het aantal personen (de bezettingsgraad) past binnen de eisen van het Bouwbesluit 2012. Daarbij is met name de vluchtroute van belang. In de brief van 14 mei 2013 is toegelicht op welke wijze de vluchtroute en de overige relevante aspecten zijn getoetst. De conclusie van het onderzoek is dat de brandveiligheid voldoende is gewaarborgd.
Eisers betogen dat uit de brief van verweerder niet blijkt dat de brandveiligheid op een latere datum dan 3 januari 2013, de datum van toetsing van de brandveiligheid ten behoeve van het besluit van 14 mei 2013, is getoetst.
De rechtbank begrijpt de motivering in de brief van 3 mei 2016 aldus dat daarin is toegelicht op welke wijze de specialist brandveiligheid van de gemeente de nu voorliggende aanvraag heeft getoetst aan de eisen die het Bouwbesluit 2012 op het gebied van de brandveiligheid stelt. In de brief van 3 mei 2016 is voldoende toegelicht waarom de specialist brandveiligheid geen aanleiding heeft gezien om de bouwkundige staat en de aanwezigheid van technische installaties, die ten opzichte van de situatie ten tijde van het besluit van 14 mei 2013 niet zijn gewijzigd, nogmaals te toetsen. Uit de brief van 3 mei 2016 blijkt verder dat de aspecten die relevant zijn bij een wijziging van de toegestane bezettingsgraad, zoals de vluchtroute, wel in het kader van de nu voorliggende aanvraag zijn getoetst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn brief van 3 mei 2016 alsnog voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij de brandveiligheid voor het gewijzigde gebruik heeft getoetst.
Het beroep is, gelet op hetgeen onder punt 7 van de tussenuitspraak is overwogen, gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Zij ziet echter, gelet op de in de brief van 3 mei 2016 gegeven toelichting, aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Aangezien het beroep gegrond is, komen eisers in aanmerking voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen in de einduitspraak van heden in de zaak UTR 15/4158 is overwogen. Omdat de zaken gevoegd zijn behandeld is er geen aanleiding voor een aparte proceskostenvergoeding in de onderhavige zaak. Het griffierecht dient verweerder op grond van artikel 8:74 van de Awb aan eisers te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 januari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.