6.3De onderzochte periode van vijf maanden acht de rechtbank bovendien kort. Mede door deze beperkte duur is voor de zes gasten die gedurende deze gehele periode in het hotel verbleven niet vast te stellen hoe lang hun totale verblijf heeft geduurd.
7. Voor wat betreft de aard van het verblijf van de gasten heeft verweerder gesteld dat het bestemmingsplan geen regels stelt aan de aard van het verblijf van de gasten. Om die reden is het volgens hem niet relevant of de aard van het verblijf toeristisch of zakelijk is. Vervolgens komt verweerder op basis van het ‘totaalbeeld’, waarbij hij ook de aard van het verblijf betrekt, tot de conclusie dat er sprake is van een hotelbedrijf. In de tussenuitspraak is overwogen dat verweerder, bij zijn onderzoek naar de duur van het verblijf van de gasten, ook de aard van het verblijf van de gasten dient te betrekken. In de brief van 3 mei 2016 heeft verweerder meer inzicht gegeven in het aard van het verblijf van de gasten. Hij heeft toegelicht dat het grootste deel van de overnachtingen zakelijke overnachtingen door werknemers van Martho Flexwerk B.V. betreft. Daarnaast worden er, aldus verweerder, vier kamers in het hotel beschikbaar gehouden voor gasten die op andere wijze een kamer boeken. Eisers hebben in hun reactie gesteld dat er feitelijk slechts twee kamers beschikbaar worden gehouden voor overige gasten. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder bij zijn beoordeling of sprake is van een hotelbedrijf de aard van het verblijf van het
feitelijkegebruik van het hotel te betrekken. Het feit dat er twee of meer kamers beschikbaar worden gehouden voor andere gasten dan de werknemers van Martho Werkflex B.V. maakt, gelet op de relatief beperkte omvang ten opzichte van de in totaal 22 kamers en het aantal werknemers van Martho Flexwerk B.V. dat feitelijk langdurig in hotel Noordoostpolder verblijft, nog niet dat op basis van het totaalbeeld kan worden gezegd dat sprake is van een hotelbedrijf.
8. Het beroep is, gelet op hetgeen de tussenuitspraak is overwogen, gegrond en het bestreden besluit van 30 juni 2015 wordt vernietigd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder ook met zijn aanvullende motivering van 3 mei 2016 en de overgelegde stukken onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gebruik van het pand niet in strijd is met de bestemming. Ten eerste ziet de onderzochte periode niet op de periode waarop het bestreden besluit ziet. Ten tweede is verweerder uitgegaan van een onjuist criterium bij de wel onderzochte periode. Met als vertrekpunt het juiste criterium uit het bestemmingsplan is de door verweerder uit de onderzoeksresultaten getrokken conclusie niet te volgen. Er is dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet geen aanleiding om nog een keer de zogenoemde bestuurlijke lus toe te passen. Zij doet daarom einduitspraak en vernietigt het bestreden besluit. Dit biedt partijen de mogelijkheid om direct in hoger beroep te gaan. Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en de tussenuitspraak is overwogen, binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers tegen het besluit van 20 januari 2015.
9. De rechtbank ziet, gelet op de door verweerder te nemen nieuwe beslissing op bezwaar en haar oproep in de tussenuitspraak aan verweerder om te komen tot concrete criteria op basis waarvan hij het gebruik van het pand beoordeelt, aanleiding om ook in te gaan op de vraag of verweerder met zijn aanvullende motivering voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het gebruik van het pand wel voldoet aan de in artikel 1.48 van de planregels omschreven horecafunctie.
10. Verweerder heeft een toelichting overgelegd van [A] van Martho Flexwerk B.V. van 29 april 2016. Hierin staat dat er voor passanten de mogelijkheid is om een kleine versnapering in het pand te nuttigen. De voordeur van het pand is vanwege de veiligheid gesloten, passanten kunnen aanbellen. Verder wordt vijf dagen per week een driegangenmaaltijd bereid. Deze maaltijd moet tevoren worden besteld, zowel gasten als passanten kunnen hier gebruik van maken. In het weekend kan ook een maaltijd worden besteld, maar in de praktijk wordt hier niet veel gebruik van gemaakt omdat de bezetting van hotel Noordoostpolder dan lager is.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de door hem overgelegde informatie voldoende aannemelijk gemaakt dat de wijze waarop hotel Noordoostpolder wordt geëxploiteerd voldoet aan de in artikel 1.48 van de planregels omschreven horecafunctie. Zij overweegt daartoe dat passanten desgewenst kleine etenswaren en dranken in hotel Noordoostpolder kunnen nuttigen. Dat zij daarvoor eerst moeten aanbellen, is wellicht minder uitnodigend, het doet er echter niet aan af dat de mogelijkheid bestaat. Ook het feit dat een maaltijd tevoren moet worden besteld, maakt niet dat van een (beperkte) horecafunctie, als omschreven in artikel 1.48, geen sprake is.
12. Ten aanzien van het door eisers in beroep gedane verzoek om vergoeding van de proceskosten overweegt de rechtbank als volgt. Eisers hebben verzocht om vergoeding van hun reiskosten en de verletkosten van [eiser 1] en de gemachtigde voor het bijwonen van de zitting.
Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten en de verletkosten van eisers. Als reiskosten komen op grond van artikel 2 van het Bpb voor vergoeding in aanmerking de kosten per openbaar middel van vervoer laagste klasse. Dit leidt tot een vergoeding van (2 * 14,50 =) € 29,-. De verletkosten voor het bijwonen van de zitting door [eiser 1] zijn niet gespecificeerd of met bewijsstukken onderbouwd, de rechtbank ziet om die reden geen aanleiding deze kosten te vergoeden. Reis- en verletkosten van een gemachtigde komen niet voor vergoeding op grond van het Bpb in aanmerking. Het griffierecht dient verweerder op grond van artikel 8:74 van de Awb aan eisers te vergoeden