Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 juni 2016;
- de comparitie van 25 november 2016 en de aantekeningen van de griffier.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap aan de orde. De partijen, die in 2007 zijn gescheiden, hadden in 2008 een schikking getroffen over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. Deze schikking hield in dat de man een bedrag van € 18.752,- aan de vrouw zou betalen en dat zij ieder voor de helft draagplichtig waren voor een zakelijk krediet van € 31.000,-. De man vorderde nu betaling van € 18.547,82 van de vrouw, stellende dat hij het volledige zakelijke krediet had afbetaald en dat hij recht had op regres van de vrouw voor de helft van het betaalde bedrag. De vrouw verweerde zich door te stellen dat het krediet al verrekend was in de overbedelingsuitkering.
De kantonrechter oordeelde dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was vastgelegd in een schikking, die als een overeenkomst moet worden beschouwd. De rechter concludeerde dat de schikking in 2008 een fout bevatte, omdat het zakelijk krediet al verrekend was in de overbedelingsuitkering. De kantonrechter stelde vast dat de man de juistheid van de vermogensopstelling niet had betwist en dat de toedeling van het krediet aan hem in de schikking was verrekend. Hierdoor was de vrouw niet verplicht om het krediet nogmaals te vergoeden.
De vordering van de man werd afgewezen, omdat de toedeling van het krediet aan hem ook betekende dat hij verantwoordelijk was voor de aflossing ervan. De rechter oordeelde dat de aangroei van het krediet na de toedeling voor rekening van de man kwam. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 22 februari 2017 door kantonrechter mr. G.J. van Binsbergen.