ECLI:NL:RBMNE:2017:808

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
C/16/414921 / HA ZA 16-339
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake samenwerking en mondelinge overeenkomsten tussen twee besloten vennootschappen met betrekking tot werving en selectie en de verkoop van een computerapplicatie

In deze zaak, uitgesproken op 15 maart 2017 door de Rechtbank Midden-Nederland, is een geschil aan de orde tussen twee besloten vennootschappen, aangeduid als [eiseres] en [verweerster]. De partijen hebben samengewerkt op het gebied van werving en selectie van kandidaten voor vacatures en de verkoop van een computerapplicatie, de PreSourcingTool. De eiseres vorderde schadevergoeding van de verweerster, omdat zij stelde dat de verweerster haar verplichtingen uit mondelinge overeenkomsten niet was nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een resultaatsverbintenis, maar van een inspanningsverbintenis. De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat de verweerster zich niet voldoende had ingespannen om de overeenkomsten na te komen. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen. In reconventie vorderde de verweerster onder andere een verklaring voor recht dat de samenwerking was beëindigd en dat de software van de Tool in eigendom toebehoorde aan de verweerster. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen, omdat de eiseres geen verweer had gevoerd tegen de eigendom van de software. De rechtbank heeft de proceskosten in conventie voor de eiseres toegewezen en de kosten in reconventie gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/414921 / HA ZA 16-339
Vonnis in hoofdzaak van 15 maart 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.W.M. [A] te Zaandam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.D.J. van Ruyven te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [verweerster] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 juli 2016;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende wijziging van eis in conventie van 20 oktober 2016;
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 november 2016, waarin is opgenomen dat ter zitting [eiseres] haar vordering onder 3 heeft ingetrokken en [verweerster] haar reconventionele vorderingen onder VII, VIII en IX heeft ingetrokken;
  • de brief van 7 november 2016 zijdens [verweerster] met een enkele opmerking bij het proces-verbaal; en
  • de brief van 9 november 2016 zijdens [eiseres] met enkele opmerkingen bij het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
[eiseres] en [verweerster] hebben samengewerkt op het gebied van werving en selectie van kandidaten voor vacatures bij derden. Deze samenwerking hield in dat [eiseres] opdrachtgevers (bedrijven, instellingen of overheden) met vacatures benaderde, waarna [verweerster] geschikte kandidaten voor de vacatures zocht met als doel de opdrachtgever en kandidaat bij elkaar te brengen. Voor deze samenwerking hebben [eiseres] en [verweerster] per opdrachtgever mondelinge overeenkomsten gesloten.
2.2.
[eiseres] en [verweerster] hebben ook samengewerkt voor de verkoop van licenties van de zogeheten PreSourcingTool, een computerapplicatie (hierna te noemen: de Tool). De Tool (of een versie daarvan) was sinds 2013 door [verweerster] ontwikkeld, maar deze versie bleek slecht verkoopbaar. [eiseres] en [verweerster] zijn in 2013 overeengekomen dat na verdere ontwikkeling van de Tool [eiseres] zich zou inspannen voor de verkoop van licenties voor gebruik van de Tool aan derden. Voor de maanden mei tot en met oktober 2015 zijn [eiseres] en [verweerster] overeengekomen dat [eiseres] voor haar verkoopinspanningen van de Tool een vaste vergoeding van € 3.000,= exclusief BTW van [verweerster] zou ontvangen, welke vergoeding door [verweerster] is betaald.
2.3.
Op 21 oktober 2015 heeft de bestuurder en eigenaar van [verweerster] aan de heer [A] (bestuurder en eigenaar [eiseres] ) bericht:
‘Hi [A] ,
Bij deze de factuur voor mijn deel van TNO de drie vacatures voor Business Developers.
Ik heb begrepen dat TNO reeds betaald heeft. Klopt dat? (..)’
2.4.
In reactie op voornoemd bericht, heeft [A] vervolgens op 21 oktober 2015 meegedeeld:
‘Hoi [B] ,
Gedurende de afgelopen twee jaren heb je een aantal opdrachten voor werving en selectie van mij aangenomen.
Daarvan staan er op dit moment nog 10 open.
Op 4 september gaf je aan helemaal niet bezig te zijn met de uitvoering van die opdrachten. Ik betreur dat omdat dit voor mij een inkomstenderving is van zo’n 30.000 euro ex BTW. De oudste opdracht staat vandaag 651 dagen open, de meest recente staat vandaag 196 dagen open. Ik wil eerst deze door jou aangegane verplichtingen afronden voordat ik verder kan gaan met onze samenwerking.
Het pauzeren van onze samenwerking betekent bovendien dat ik op dit moment niet verder kan gaan met de werving voor de PreSourcingTool.
Deze prospectportefeuille was op 4 september zo’n 50.000 euro waard.
Ik zou het erg jammer vinden als de noodzaak van deze aanpak zou betekenen dat voor mij nog een extra post van zo’n 25.000 euro verloren gaat.’
2.5.
Op 11 december 2015 heeft de advocaat van [eiseres] het volgende aan [verweerster] bericht:
‘Uit de mij ter beschikking gestelde correspondentie en stukken blijkt dat tussen u en cliënte een verdeling van de werkzaamheden overeengekomen is. Ook blijkt daaruit cliënte u meerdere malen heeft verzocht om nadere informatie over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van uw werkzaamheden.
Om uw moverende redenen blijft u echter weigerachtig om cliënte van de door haar gevraagde nadere informatie te voorzien. Op de laatste mail van cliënte aan u d.d. 13 november jl. heeft u ook in het geheel geen reactie gestuurd.
Op grond van uw onrechtmatige handelswijze jegens cliënte stel ik u hierbij namens cliënte aansprakelijk voor de door haar geleden en nog te lijden schade, thans begroot op € 55.000,- excl. BTW.
Ik verzoek u het thans bekende schadebedrag ad. € 55.000,- aan cliënte binnen 2 weken na dagtekening van deze brief over te maken op haar bankrekening (..).
Indien u niet tot betaling van de geleden schade van cliënte overgaat, stel ik u hierbij reeds nu voor alsdan formeel in gebreke en bent u in verzuim. Volledigheidshalve sommeer ik u tot betaling van de geleden schade.
Cliënte heeft mij verzocht u alsdan in rechte tot betaling aan te spreken. In het laatste geval zal tevens aanspraak worden gemaakt op de wettelijke rente, die voor zover vereist, hierbij wordt aangezegd.
Daarnaast is het niet uitgesloten, dat ook beslagmaatregelen zullen worden getroffen om de rechten van cliënte zeker te stellen. Alle hieraan verbonden incassokosten zullen eveneens op u worden verhaald. (..)’
2.6.
Op 6 april 2016 bericht de advocaat van [eiseres] aan [verweerster] :
‘(..) Naar aanleiding van mijn schrijven aan u d.d. 11 december 2015 heeft u een advocaat ingeschakeld. Deze heeft mij op 29 december 2015 per mail geschreven, waarna ik op 18 januari jl. op heb gereageerd. (..) Ik heb uw advocaat nadien vele malen aangeschreven. Ondanks herhaaldelijke verzoek, weigert uw advocaat om inhoudelijk te reageren. (..)’
2.7.
Op 20 april 2016 heeft [eiseres] – na daartoe verkregen verlof – conservatoir derdenbeslag ten laste van [verweerster] gelegd.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiseres] vordert samengevat – na haar vermeerdering van eis en het intrekken van haar vordering onder punt 3. ter comparitie, veroordeling van [verweerster] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van (i) € 36.682,- en (ii) € 63.000,- exclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2015, de kosten van de conservatoire beslaglegging, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering tot betaling van (i) € 36.682,- heeft [eiseres] gesteld dat [verweerster] elf van de mondeling overeengekomen opdrachten met [eiseres] voor de werving en selectie van kandidaten voor vacatures niet is nagekomen. De afspraak tussen partijen was dat [verweerster] de profielen van mogelijke kandidaten zou vinden en bespreken met de opdrachtgever en vervolgens de door de opdrachtgever geselecteerde kandidaten zou benaderen, de geïnteresseerde kandidaten op een eerste gesprek zou laten gaan bij de opdrachtgever, waarna [eiseres] de factuur aan opdrachtgever kon versturen. [verweerster] zou de vervolggesprekken begeleiden en als de kandidaat met succes werd geplaatst kon [eiseres] de eindfactuur sturen. [verweerster] heeft wel opdrachten aangenomen, maar is volgens [eiseres] nimmer bereid noch in staat gebleken om de afspraken na te komen. Volgens [eiseres] is er bij iedere opdracht met [verweerster] sprake van een resultaatverplichting. Zij beroepty zich op de teksten die [verweerster] ter werving van klanten heeft aangeleverd en op de stelling dat [verweerster] tijdens het eerste klantgesprek in haar aanwezigheid heeft gezegd dat zij de vacature ging vervullen. Maar ook wanneer er sprake zou zijn van een inspanningsverbintenis van [verweerster] , heeft zij gewanpresteerd en is [verweerster] de gevorderde schade verschuldigd omdat zij zich onvoldoende heeft ingespannen. [eiseres] verwijst naar alle elf opdrachten die nog niet zijn vervuld en voert daarbij aan dat [verweerster] niet heeft voldaan aan haar plicht om [eiseres] tussentijds van het verloop van haar inspanningen op de hoogte te houden.
3.3.
[eiseres] heeft haar vordering als volgt berekend. De betalingsmodus voor de opdrachtgevers was dat bij succes een totaalsom verschuldigd was. Bij het sluiten van de overeenkomst was de klant reeds een derde van de totaalsom verschuldigd, bij het klantgesprek met een tweede kandidaat was de klant opnieuw een derde deel van de totaalsom verschuldigd en op het moment dat de opdracht succes heeft is de klant het laatste derde deel verschuldigd. Van elke verzonden factuur voor een derde deel kwam de helft aan [verweerster] en de andere helft aan [eiseres] toe. Van de elf opdrachten waarvan [eiseres] stelt dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, was de totale waarde € 100.365,- waarvan dan de helft ten bedrage van € 50.182,- aan [eiseres] toe kwam. Nu [eiseres] uit hetgeen van de klanten is ontvangen, slechts € 13.500,- doorbetaald heeft gekregen, vordert [eiseres] van [verweerster] het verschil (€ 50.182,- minus € 13.500,-) zijnde € 36.682,- aan schade.
3.4.
[eiseres] heeft de vordering tot betaling van (ii) € 63.000,- exclusief BTW als volgt onderbouwd. De samenwerking met [verweerster] zag er op dat [eiseres] zich zou inspannen voor de verkoop van de Tool. Ook heeft [eiseres] medio 2013 afgesproken met [verweerster] dat zij de Tool samen verder zouden ontwikkelen en voor de markt aantrekkelijk maken. Over de periode van medio 2013 tot en met april 2015 was de afspraak dat de verkoopopbrengsten van de Tool gedeeld zouden worden. Daarmee zouden [eiseres] ’s ontwikkel- en verkoopactiviteiten vergoed zijn. Voor de maanden mei tot en met oktober 2015 is [eiseres] met [verweerster] een vaste overall vergoeding van € 3.000,- exclusief BTW overeengekomen. Nu [verweerster] stelt dat deze overeenkomst op 23 juli 2013 is ingegaan en deze overeenkomst op oktober 2015 is geëindigd, heeft [eiseres] over de maanden juli 2013 tot en met april 2015 recht op een redelijke vergoeding, welke dient te worden begroot op € 3.000,- per maand. Voorts stelt [eiseres] dat door toedoen van [verweerster] de afspraken rond de Tool onmogelijk zijn geworden, waardoor het redelijk is dat [eiseres] schadeloos wordt gesteld.
3.5.
[verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] . Ten aanzien van vordering (i) voert [verweerster] aan dat gezien de aard van de samenwerking met [eiseres] (recruitmentactiviteiten) van een resultaatsverbintenis geen sprake is. Zowel [verweerster] als [eiseres] kunnen over en weer namelijk niet garanderen dat er kandidaten en/of opdrachtgevers worden gevonden en dat tot aanname leidt van de kandidaat door de opdrachtgever. In welke bewoordingen [A] (namens [eiseres] ) bij de voorgesprekken heeft gevraagd aan [verweerster] of de vacatures vervuld zouden worden, herinnert [verweerster] zich niet. Een vraag daartoe en een eventueel bevestigend antwoord betekent natuurlijk niet dat [verweerster] aan [eiseres] een vervulling van de vacature zou garanderen. Tevens heeft [verweerster] gedurende de hele periode [eiseres] op de hoogte gehouden van de voortgang van haar inspanningen. Los hiervan had [eiseres] niets kunnen doen om de kans op vervulling te vergroten, [eiseres] fungeerde immers slechts als opdrachtnemer jegens de klant en was zij niet ter zake kundig.
3.6.
Ten aanzien van vordering (ii) stelt [verweerster] dat voor de inspanningen voor de verkoop van de tool over de periode medio 2013 tot en met april 2015 de afspraak is (blijven staan) dat partijen alleen een vergoeding zouden krijgen uit eventuele licentieverkopen (elk de helft daarvan). Nu [eiseres] in die periode geen verkopen heeft gerealiseerd, zijn partijen elkaar over die periode niets verschuldigd.
In reconventie
3.7.
[verweerster] vordert – samengevat – na de intrekking van haar vorderingen VII, VIII en IX ter comparitie, een verklaring voor recht:
II dat de tussen partijen overeengekomen mondelinge overeenkomst tot samenwerking op het gebied van recruitment is beëindigd, dan wel geacht moet worden te zijn ontbonden met ingang van vijf dagen na betekening van het vonnis, zonder dat [eiseres] dan wel [verweerster] enige schadevergoeding aan de andere partij verschuldigd is;
III dat de tussen partijen overeengekomen overeenkomst van opdracht is beëindigd, dan wel geacht moet worden te zijn ontbonden met ingang van vijf dagen na betekening van het vonnis, zonder dat [eiseres] dan wel [verweerster] enige schadevergoeding aan de andere partij verschuldigd is; en
IV dat zowel het softwarepakket dat aan de basis ligt van de Tool als de Tool in eigendom toebehoren aan [verweerster] althans aan haar directeur-eigenaar.
Voorts vordert [verweerster] :
V veroordeling van [eiseres] tot betaling van de factuur van [verweerster] die ziet op TNO met nummer 060747 ad € 2.178,- inclusief BTW, als ook;
VI veroordeling van [eiseres] tot terugbetaling van een bedrag van € 7.260,- inclusief BTW aan [verweerster] met betrekking tot onverschuldigde betaling van de facturen die zien op de overeenkomst van opdracht over de maanden september en oktober 2015.
Ten slotte vordert [verweerster] zowel in conventie als in reconventie veroordeling van [eiseres] in de kosten en nakosten.
3.8.
Ter onderbouwing van vordering IV stelt [verweerster] dat de software en de Tool haar in eigendom toebehoren en dat dit ook blijkt uit haar website, de domeinnaam van presourcingtool.com, de handleiding behorende bij de Tool maar ook uit de website van [eiseres] waarin een link is geplaatst waaruit blijkt dat de Tool een product is van [verweerster] . [eiseres] kan geen aanspraak maken op een 50% aandeel in de Tool.
3.9.
[verweerster] stelt ter onderbouwing van vordering V dat partijen voor de samenwerking op het gebied van recruitment zijn overeengekomen dat de opbrengst verdeeld zou worden tussen haarzelf en [eiseres] . [eiseres] heeft voor opdrachtgever TNO een bedrag van € 3.600,- exclusief BTW gefactureerd, waardoor [verweerster] recht heeft op de helft te weten € 1.800,- exclusief BTW, oftewel € 2.178,- inclusief BTW.
3.10.
Ten aanzien van vordering VI wijst [verweerster] op productie 8 bij dagvaarding, waaruit blijkt dat [eiseres] op 4 september 2015 alle inspanningen heeft gestaakt voor de verkoop van de Tool. In de maanden september en oktober heeft [eiseres] volgens [verweerster] dus geen enkele inspanning verricht om licenties te verkopen aan derden, waardoor [eiseres] jegens [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Aangezien [verweerster] voor de maanden september en oktober € 6.000,- exclusief BTW aan [eiseres] heeft betaald, terwijl [eiseres] in die maanden geen werkzaamheden heeft verricht, is voornoemd bedrag onverschuldigd betaald door [verweerster] .
3.11.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [verweerster] .
3.12.
Tegen toewijzing van vordering V voert [eiseres] aan dat zij een beroep doet op verrekening, onder verwijzing naar haar e-mail van 21 oktober 2015, nu [eiseres] in conventie een vordering heeft op [verweerster] tot schadevergoeding.
3.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie (i)

4.1.
De hoofdvraag in conventie ten aanzien van vordering (i) is of [eiseres] een bedrag van € 36.682,- van [verweerster] ten titel van schadevergoeding toekomt wegens toerekenbaar tekortschieten, althans onrechtmatig handelen van [verweerster] in de uitvoering van de samenwerking c.q. overeenkomst op het gebied van werving en selectie. Voor de beoordeling óf er sprake is van toerekenbaar tekortschieten of onrechtmatig handelen van [verweerster] , zijn de elf tussen partijen gesloten mondelinge overeenkomsten voor werving en selectie waar [eiseres] zich op baseert leidend (hierna: de overeenkomsten).
4.2.
[eiseres] stelt dat de overeenkomsten voor [verweerster] een resultaatsverbintenis inhielden en dat [verweerster] tot op heden het resultaat (te weten: plaatsing van een kandidaat in een vacature bij een opdrachtgever) niet heeft weten te behalen. Daar heeft [verweerster] echter tegenover gesteld dat er geen sprake was van een resultaatsverbintenis, maar van een inspanningsverbintenis én dat zij aan die verbintenis heeft voldaan.
4.3.
Anders dan [eiseres] onder punt 6 van haar conclusie van antwoord in reconventie - tevens wijziging eis - heeft gesteld, blijkt uit de gebruikte teksten in e-mails, conceptovereenkomsten, tekst van de website van [verweerster] als ook de voetregel in e-mails van [verweerster] niet dat [eiseres] met [verweerster] een resultaatsverbintenis heeft afgesproken voor de overeenkomsten. De teksten waar [eiseres] naar verwijst betreffen immers informatie verstrekt aan derden en opdrachtgevers en geven daarmee geen uitsluitsel over wat [eiseres] met [verweerster] heeft afgesproken voor de overeenkomsten. Met [eiseres] is de rechtbank wel van oordeel dat voornoemde teksten de indruk wekken dat alles op alles wordt gezet om tot een succesvolle plaatsing van een kandidaat te komen, maar dat is verklaarbaar vanuit de opzet de beoogde klanten op een wervende manier aan zich te binden, hetgeen voor de hand ligt daar het, naar onweersproken is gesteld, om een moeilijk te vervullen groep (al langer openstaande) vacatures gaat. Ook de uitlatingen van [verweerster] tijdens het eerste klantgesprek (in aanwezigheid van [eiseres] , waarop [eiseres] zich beroept, leiden in het licht van het voorgaande niet tot de gestelde resultaatsverbintenis. Nu [eiseres] onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat er sprake is van een resultaatsverbintenis, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering.
4.4.
Ten aanzien van hetgeen [eiseres] heeft gesteld over het bestaan van een inspanningsverbintenis, overweegt de rechtbank als volgt. [eiseres] heeft namelijk ter comparitie gesteld dat [verweerster] óók de door haar gevorderde schade verschuldigd is vanwege wanprestatie, indien zij met [verweerster] voor de overeenkomsten een inspanningsverbintenis is aangegaan. [verweerster] heeft ter onderbouwing van dit standpunt echter onvoldoende gesteld voor de conclusie dat [verweerster] zich onvoldoende heeft ingespannen voor de (succesvolle) volbrenging van de overeenkomsten.
4.5.
Zo heeft [eiseres] gewezen op de omstandigheid dat in tien van de elf overeenkomsten geen tweede kandidaat op gesprek bij de desbetreffende opdrachtgever is geweest. Dat er voor een opdracht geen tweede kandidaat op gesprek is geweest, betekent echter niet dat [verweerster] zich onvoldoende heeft ingespannen aangezien daar ook geheel andere (door [verweerster] aangedragen) redenen voor kunnen zijn, zoals dat een gevonden kandidaat niet wil overstappen of dat de vacature wordt ingetrokken.
4.6.
[eiseres] heeft tevens ter onderbouwing van haar standpunt dat [verweerster] zich onvoldoende heeft ingespannen gesteld dat [eiseres] niet door [verweerster] op de hoogte is gehouden van haar inspanningen. Voor zover dat het geval is, staat daarmee echter nog niet vast
dat[verweerster] zich niet dan wel onvoldoende heeft ingespannen.
4.7.
Kortom, [eiseres] heeft onvoldoende feiten gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat [verweerster] zich onvoldoende heeft ingespannen voor volbrenging van (haar deel van) de overeenkomsten. Het voorgaande betekent dat de rechtbank vordering (i) afwijst.
In conventie (ii)
4.8.
[eiseres] vordert in conventie (ii) een bedrag van € 63.000,= op basis van de samenwerking met [verweerster] voor de ontwikkeling en de verkoop van de Tool (hierna: de samenwerking). Partijen erkennen over de samenwerking dat zij medio 2013 hebben afgesproken dat zij de Tool samen verder zouden ontwikkelen én dat [eiseres] zich zou inspannen voor de verkoop van gebruikslicenties van de Tool aan derden. Voorts staat tussen partijen vast dat zij voor de samenwerking over de maanden mei tot en met oktober 2015 hebben afgesproken dat [eiseres] voor haar (verkoop-)inspanningen een vaste som van € 3.000,= per maand kreeg, omdat [eiseres] in die periode krap bij kas was.
4.9.
Het is de rechtbank niet duidelijk op welke grondslag [eiseres] zich beroept voor de toekenning van vordering (ii). De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] echter af voor zover zij een beroep doet op nakoming. Onder punt 40 van de conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging eis in conventie, stelt [eiseres] dat [verweerster] in dit geding heeft gesteld dat de overeenkomst met betrekking tot de samenwerking op 23 juli 2013 is ingegaan. Op basis van deze stelling van [verweerster] meent [eiseres] dat zij recht heeft op betaling van 27 maanden vergoeding van € 3.000,= per maand, te weten een bedrag van € 63.000,=. Anders dan hetgeen [eiseres] meent, heeft [verweerster] in dit geding echter niet een dergelijke stellingname ingenomen.
4.10.
Wél zijn partijen het eveneens met elkaar eens dat voor de samenwerking over de periode medio 2013 tot april 2015 is afgesproken dat de verkoopopbrengsten van gebruikslicenties van de Tool werd gedeeld. Door [eiseres] is onweersproken dat er in die periode echter géén licenties zijn verkocht, waardoor [eiseres] op basis van voornoemde afspraak (op grond van nakoming) niets te vorderen heeft van [verweerster] . Voor een verdere vergoeding dan wel schadeloosstelling voor de werkzaamheden van [eiseres] ziet de rechtbank op deze grond geen ruimte, nu [eiseres] verder niets heeft gesteld wat tot die conclusie kan leiden.
4.11.
Voor zover [eiseres] heeft willen stellen dat er sprake is van wanprestatie door [verweerster] in de zin van artikel 6:74 BW, wordt haar vordering eveneens afgewezen nu zij haar standpunt onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Ter comparitie heeft [eiseres] verklaard dat ‘
de verdere uitvoering van de afspraken rond de Tool door toedoen van [verweerster] onmogelijk is geworden’. Voorts heeft [eiseres] onder punt 38 van haar conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging eis in conventie, gesteld dat zij niet betrokken is geweest bij de ontwikkelactiviteiten voor de Tool, waarbij zij voorts onder de punten 32 en 34 heeft gesteld dat [verweerster] zonder enig overleg heeft gekozen voor het maken van nieuwe software waardoor er pas in 2015 een gereed (zo de rechtbank begrijpt, voor de verkoop van licenties geschikte) product was.
4.12.
De rechtbank begrijpt dat [eiseres] met het voorgaande mogelijk heeft willen stellen dat haar deel van de samenwerking inhield dat zij verkooplicenties van de Tool verkocht aan derden, maar dat zij daarin afhankelijk was van [verweerster] die als verbintenis op zich had genomen de Tool zo spoedig mogelijk of binnen een bepaalde termijn gereed te hebben voor verkoop. Voor zover [eiseres] dit heeft bedoeld, dan is hetgeen zij heeft gesteld ter onderbouwing van haar standpunt (zie punt 4.13 van dit vonnis) onvoldoende voor het aannemen van een wanprestatie van [verweerster] in de zin van artikel 6:74 BW. Hiervoor is namelijk vereist dat [eiseres] specifiek stelt wat de inhoud was van de verbintenis die [verweerster] op zich had genomen voor het samen verder ontwikkelen van de Tool, althans voor de verkoop door [eiseres] , en op welke wijze [verweerster] daarin dan tekort is geschoten. Kortom, nu [eiseres] vordering (ii) onvoldoende heeft onderbouwd zal de rechtbank deze ook afwijzen.
Beslag- (BIK) en proceskosten
4.13.
[eiseres] vordert [verweerster] te veroordelen tot betaling van de door haar gemaakte beslagkosten. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad rust op een beslaglegger een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag, indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond blijkt (HR 5 december 2003, NJ 2004/150). Uit de omstandigheid dat de vorderingen waarvoor het beslag is gelegd in het geding in conventie geheel zijn afgewezen, volgt dat [eiseres] door het leggen van het beslag onrechtmatig jegens [verweerster] heeft gehandeld en er aldus geen grond is voor toewijzing van beslagkosten in de zin van artikel 706 Rv. De rechtbank zal ook deze vordering van [eiseres] derhalve afwijzen. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten ook geen grond is, nu alle vorderingen in conventie zijn afgewezen en [verweerster] aldus nimmer in verzuim verkeerde.
4.14.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 1.788,00
4.15.
[verweerster] heeft in conventie verzocht een bedrag aan nakosten toe te wijzen. Voorop staat dat nakosten vooraf mogen worden begroot en toegewezen (HR 19 maart 2010; LJN BL1116). De rechtbank zal deze nakosten tezamen met de verzochte nakosten in reconventie begroten (zie hierna).
In reconventie II en III
4.16.
In reconventie vordert [verweerster] onder II en III verklaringen voor recht dat de overeenkomsten als ook de aan de samenwerking onderliggende opdracht zijn beëindigd, dan wel in rechte worden ontbonden. Ter onderbouwing van deze vorderingen heeft [verweerster] niets gesteld en [eiseres] heeft ook geen (gemotiveerd) verweer gevoerd.
4.17.
Tussen partijen is niet in geschil op basis van welke rechtsvorm zij hun samenwerkingen zijn aangegaan (bijvoorbeeld de wederkerige overeenkomst in de zin van artikel 6:261 BW, dan wel een overeenkomst van opdracht in de zin van 7:400 BW). Hoe dit ook zij, voor iedere rechtsvorm is echter wel een beëindigingshandeling nodig vóórdat de rechtbank kan vaststellen dat de in het geding zijnde rechtsrelatie is beëindigd. Dit kan zijn door - al naar gelang de rechtsrelatie - het inroepen van de ontbinding op grond van artikel 6:265 lid 1 BW, dan wel door opzegging zoals opgenomen in artikel 7:408 lid 1 BW. Nu echter géén van partijen iets heeft gesteld over een ontbinding dan wel een opzegging, als ook uit de gedingstukken hierover onvoldoende blijkt, kan de rechtbank vordering II én III in reconventie, voor zover deze vordering zien op de vaststelling in rechte van een beëindiging, niet toewijzen. Dit betekent dat de rechtbank dit deel van de vorderingen zal afwijzen.
4.18.
Voor het toewijzen van de verklaringen voor recht dat de in punt 4.15 van dit vonnis genoemde rechtsrelaties door de rechtbank worden ontbonden, is voorts vereist dat de partij die de verklaringen eist daarbij ook feiten en omstandigheden stelt die een ontbinding in rechte rechtvaardigt. [verweerster] heeft als eisende partij hiervoor echter niets gesteld, zij heeft (anders dan gedaagde partij in reconventie [eiseres] ) slechts gesteld dat haar verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomsten een inspanningsverplichting harerzijds betrof en dat zij aan die verplichtingen heeft voldaan én dat [eiseres] niets te vorderen heeft op grond van de samenwerking met betrekking tot de Tool.
4.19.
Op basis van de feiten, zoals de discussie tussen partijen op en na 21 oktober 2015, kan mogelijk wel een stilzwijgende beëindiging van zowel de overeenkomsten als de samenwerking worden afgeleid. Nu de vorderingen van [verweerster] daar echter niet op zien, zullen de vorderingen II en III worden afgewezen.
In reconventie IV
4.20.
[verweerster] vordert onder IV een verklaring voor recht dat zowel het softwarepakket dat aan de basis ligt van de Tool als de Tool in eigendom toebehoren aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster] B.V. althans aan haar directeur-eigenaar de heer M. Gerardts. [eiseres] heeft tegen deze vordering géén verweer gevoerd, waarbij zij onder punt 31 van haar conclusie van antwoord in reconventie heeft benadrukt dat zij in deze procedure niet claimt een aandeel in de software te hebben aangeschaft.
4.21.
Nu [eiseres] geen verweer heeft gevoerd tegen de door [verweerster] gevorderde verklaring voor recht, zal de rechtbank deze toewijzen.
In reconventie V
4.22.
[verweerster] vordert voorts veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 2.178,- inclusief BTW. Ter onderbouwing van deze vordering stelt [verweerster] – zo de rechtbank begrijpt – dat zij met [eiseres] een overeenkomst op het gebied van werving en selectie van kandidaten voor TNO heeft gesloten, en dat zij recht heeft op betaling van de helft van het bedrag dat [eiseres] van haar opdrachtgever TNO heeft ontvangen.
4.23.
[eiseres] erkent onder meer onder punt 4 van haar conclusie van antwoord in reconventie dat de helft van het aan een opdrachtgever gefactureerde bedrag toekomt aan [verweerster] . [eiseres] verweert zich in deze procedure echter tegen betaling van het gevorderde bedrag door een beroep te doen op verrekening in de zin van artikel 6:127 BW.
4.24.
Nu de rechtbank in conventie heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen en [eiseres] overigens haar beroep op verrekening met géén andere vordering heeft onderbouwd, betekent dit dat het beroep van [eiseres] op verrekening niet slaagt. Dit betekent dat de rechtbank vordering V van [verweerster] zal toewijzen.
In reconventie VI
4.25.
[verweerster] vordert ten slotte veroordeling van [eiseres] tot terugbetaling van een bedrag van € 7.260,- inclusief BTW, op grond van onverschuldigde betaling. Ter onderbouwing van deze vordering stelt [verweerster] dat [eiseres] haar verplichting om zich in te spannen voor de verkoop van de Tool over de maanden september en oktober 2015 niet heeft verricht, terwijl [verweerster] wél aan [eiseres] de vergoeding voor deze inspanning van € 3.000,= per maand exclusief BTW heeft betaald (zie punten 4.10 en 4.11 van dit vonnis).
4.26.
[verweerster] miskent met haar standpunt dat het niet verrichten van een verbintenis door [eiseres] níet betekent dat [verweerster] dan onverschuldigd, zijnde zonder rechtsgrond, heeft betaald in de zin van artikel 6:203 BW. Met andere woorden, de rechtsgrond van de betaling door [verweerster] vervalt niet voor zover [eiseres] erkent dat zij niet aan haar deel van de verbintenis voldoet. De rechtsverhouding tussen partijen blijft dan immers in stand, waardoor de rechtsgrond van de betaling nog steeds de tussen partijen bestaande rechtsverhouding is.
4.27.
In het hierboven omschreven geval staat het [verweerster] vrij om een beroep te doen op de ontbinding van de overeenkomst zoals opgenomen in artikel 6:265 BW, ofwel een beroep te doen op wanprestatie in de zin van artikel 6:74 BW, maar dat heeft [verweerster] niet gedaan. Nu [verweerster] zich slechts beroept op onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 BW en ook géén andere feiten of omstandigheden heeft aangedragen waardoor de rechtbank alsnog aan toewijzing toekomt, zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
Proces- en nakosten
4.28.
Vanwege de samenhang van de vorderingen van [verweerster] in reconventie met het verweer in conventie, als ook vanwege het feit dat [verweerster] voor haar vordering in reconventie geen additionele proceshandelingen heeft hoeven verrichten, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.29.
De nakosten in zowel conventie als in reconventie worden door de rechtbank begroot op € 205,00 voor het nasalaris zonder betekening. In geval betekening plaatsvindt en nodig is geweest (omdat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan) wordt het nasalaris verhoogd met € 68,-.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 1.788,00;
In reconventie
5.3.
verklaart tussen [verweerster] en [eiseres] voor recht dat zowel het softwarepakket dat aan de basis ligt van de PreSourcingTool als de PreSourcingTool in eigendom toebehoren aan [verweerster] , althans aan de directeur-eigenaar van [verweerster] ;
5.4.
veroordeelt [eiseres] om aan [verweerster] te betalen € 2.178,- (tweeduizend honderdenzevenentachtig euro) inclusief BTW, voor voldoening van de factuur van [verweerster] die ziet op TNO met nummer 060747;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.6.
bepaalt dat iedere partij zijn eigen proceskosten in reconventie betaald;
In conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verweerster] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 205,00 aan salaris advocaat, en te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: BA/4761