ECLI:NL:RBMNE:2017:988

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
C/16/432443 / HA RK 17-32
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in strafzaak met beschuldigingen van smaad en laster

Op 24 februari 2017 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zittende in Lelystad, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J. Tieman. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. R.J.A. Schaaf, die als rechter-commissaris optrad tijdens een getuigenverhoor in een strafzaak waarin verzoeker werd beschuldigd van smaad en laster. Verzoeker stelde dat de rechter-commissaris de schijn van vooringenomenheid had gewekt door een vraag van de advocaat aan de getuige te beletten, wat volgens verzoeker de waarachtigheid van zijn verweren zou kunnen beïnvloeden.

De procedure begon met een getuigenverhoor op 6 februari 2017, waar de heer [naam belanghebbende] als getuige werd gehoord. Tijdens dit verhoor werd het wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de vraag te beletten een procesbeslissing was en dat deze niet op vooringenomenheid duidde. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden concludeerde de wrakingskamer dat er geen grond was voor de vrees dat de rechter aan onpartijdigheid ontbrak. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie Lelystad
Zaaknummer / rekestnummer: C/16/432443 / HA RK 17-32
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 24 februari 2017
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. B.J. Tieman te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 6 februari 2017 tijdens welk verhoor het verzoek tot wraking is gedaan;
  • de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek van 9 februari 2017;
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 10 februari 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Verschenen is mr. Tieman. De rechter is niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De belanghebbende, de heer [naam belanghebbende] , is voor de mondelinge behandeling uitgenodigd, maar is niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak is verzoeker gedagvaard en is hem als verdachte – samengevat weergegeven – het volgende ten laste gelegd. Verzoeker zou zich schuldig hebben gemaakt aan smaad (artikel 261 Wetboek van Strafrecht: Sr) althans laster (artikel 262 Sr), doordat hij pamfletten zou hebben verspreid waarin staat dat in het gezin van zijn buurman huiselijk geweld wordt gepleegd; doordat hij een e-mail naar de basisschool van de minderjarige zoon van de buurman van verzoeker zou hebben gestuurd waarin verzoeker zijn buurman beschuldigt van het plegen van huiselijk geweld; en doordat hij een e-mail zou hebben gestuurd naar de werkgever van zijn buurman waarin verzoeker zijn buurman beschuldigt van het plegen van huiselijk geweld.
2.2.
Op 6 februari 2017 heeft in deze zaak een getuigenverhoor plaatsgevonden door de rechter waarbij de heer [naam belanghebbende] , de meerderjarige zoon van de buurman van verzoeker, als getuige werd verhoord.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.J.A. Schaaf (hierna te noemen: de rechter) die als rechter-commissaris heeft opgetreden bij het onder 2.2. genoemde getuigenverhoor in de zaak met het parketnummer 16/189223-16 en rc-nummer 17/2040.
3.2.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Tijdens het getuigenverhoor heeft de advocaat van verzoeker aan de getuige een vraag gesteld. De rechter heeft belet dat de getuige op deze vraag antwoord heeft gegeven. Volgens verzoeker heeft de rechter met deze beslissing aangegeven dat hij op voorhand niets zag in de verweren van verzoeker. Daaruit blijkt volgens verzoeker de schijn van vooringenomenheid van de rechter. Het betrof de vraag of de getuige wat kon zeggen over de mogelijke omstandigheid dat in het gezin, waar de getuige als meerderjarig kind deel van uitmaakt, huiselijk geweld zou hebben plaatsgevonden. Volgens verzoeker is de waarachtigheid hiervan relevant voor de waardering van door verzoeker te voeren verweren, onder andere of sprake is van straf- en schulduitsluitingsgronden, maar ook voor de strafmaat. Er zijn volgens verzoeker voldoende aanwijzingen dat huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, zodat deze vraag terecht was. Smaad is niet, althans beperkt strafbaar, wanneer de naar buiten gebrachte verklaringen wel waar zijn, en die om bepaalde redenen wel openbaar gemaakt kunnen worden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verzoeker nog aangevoerd dat de getuige ongeveer 20 jaar oud is, en dat hij geen kwetsbaar slachtoffer in een zedenzaak is zodat het standpunt van de rechter dat de getuige onevenredig belast zou worden door de vraag daarom theoretisch moet worden geacht. Bovendien zou ook de moeder van de getuige op 6 februari gehoord worden, zodat verzoeker vreesde dat de rechter dezelfde vraag ook bij haar zou beletten. Ten slotte stelt verzoeker dat de rechter geen transparante afweging heeft gemaakt omdat de nu door de rechter ingebrachte argumenten tijdens het verhoor niet zijn genoemd. De rechter heeft toen alleen gezegd dat hij de vraag niet relevant acht, aldus verzoeker.
3.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij voorop dat zijn beslissing om te beletten dat de getuige de gestelde vraag zou beantwoorden, onwelgevallig is geweest voor de advocaat van verzoeker. Volgens de rechter levert een rechterlijke beslissing, ook als deze onjuist is, in het algemeen geen grond voor wraking op. De rechter meent dat het uit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit niet aangewezen is dat vragen over huiselijk geweld worden gesteld aan een getuige die (als gezinslid) direct betrokken kan zijn geweest bij dat vermeende geweld. Het beantwoorden van deze vragen kan voor de getuige psychisch belastend zijn en zou hem tevens in zijn relatie tot andere gezinsleden nadeel kunnen berokkenen. Daar komt bij dat de beantwoording van dit soort vragen de goede naam van de getuige of die van zijn gezin kan aantasten. Om die redenen kunnen de antwoorden op deze vraag worden belet, zodat dit niet tot toewijzing van de verzochte wraking kan leiden.
3.4.
De officier van justitie heeft niet gereageerd.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.4.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker. Derhalve zal naar objectieve maatstaven moeten worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
4.5.
De wrakingskamer stelt voorop dat de beslissing van de rechter, om te beletten dat de getuige de vraag van verzoeker zou beantwoorden, een procesbeslissing is. Beoordeling van de vraag of een procesbeslissing al dan niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Dit kan slechts in een eventueel hoger beroep worden getoetst. In dit geval zou dit ook aan de zittingsrechter kunnen worden voorgelegd, nu deze de zaak voor het getuigenverhoor heeft verwezen naar de rechter in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris en de zaak na de getuigenverhoren weer bij de zittingsrechter terug zal komen voor de verdere beoordeling daarvan. Het voorgaande is slechts anders indien een beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de wrakingskamer doet die situatie zich in deze zaak niet voor. De beslissing van de rechter betreft een procesbeslissing die voortvloeit uit zijn taak van rechter-commissaris bij een getuigenverhoor. Hoewel de beslissing van de rechter van invloed kan zijn op de door verzoeker te voeren verweren, leidt de enkele omstandigheid van het beletten van het beantwoorden van een vraag door deze getuige, zelfs als deze beslissing onjuist was, in dit geval niet tot de slotsom dat deze beslissing zo onbegrijpelijk was, dat daaruit de vooringenomenheid van de rechter blijkt. Blijkens het proces-verbaal van het getuigenverhoor is de beslissing van de rechter om een vraag te beletten immers gevolgd op de mededeling van de getuige dat hij dacht dat de vraag niets met de zaak te maken had, terwijl de rechter in zijn schriftelijke reactie verwijst naar de psychische belasting voor de getuige en het mogelijk nadeel voor de getuige bij het beantwoorden van vragen over huiselijk geweld. Hetgeen de wrakingskamer kan vaststellen over de motivering van de beslissing duidt er niet op dat sprake is van een beslissing die redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dus geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden beschouwd.
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond,
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechter, de heer [naam belanghebbende] , alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank,
5.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/189223-16 en rc-nummer 17/2040 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter en mr. S.C. Hagedoorn en mr. H.A. Brouwer als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2017.
de griffier de voorzitter
de griffier is buiten staat deze beslissing
mede te ondertekenen