ECLI:NL:RBMNE:2018:1034

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
16/660567-16 en 16/248541-16 (gev. ttz) en 16/106807-16 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met een mes op het station van Almere

Op 21 maart 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 16 december 2016 op het station van Almere, waar de verdachte in een conflict met het slachtoffer, [slachtoffer 1], een mes trok en hem in de borst stak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde, maar dat de verwondingen niet dodelijk waren, wat niet aan de verdachte te danken was. De verdachte had een problematische jeugd en was waarschijnlijk al voor zijn geboorte aan drugs blootgesteld. Deskundigen constateerden verschillende stoornissen bij de man, wat leidde tot de beslissing van de rechtbank om een lagere celstraf op te leggen en tbs met dwangverpleging te gelasten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en vergelijkbare straffen in soortgelijke zaken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en tbs met dwangverpleging, waarbij de rechtbank benadrukte dat behandeling in een tbs-kliniek zo snel mogelijk moest beginnen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/660567-16 en 16/248541-16 (gev. ttz) en 16/106807-16 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Scheveningen.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 maart 2017, 17 mei 2017, 9 augustus 2017, 18 oktober 2017,
6 december 2017, 7 februari 2018 en 7 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. K. Karakaya, advocaat te Apeldoorn, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGINGEN

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/660567-16
1. primair
op 16 december 2016 in Almere heeft gepoogd [slachtoffer 1] te doden door met een mes een stekende beweging te maken in/tegen diens borst;
1. subsidiair
op 16 december 2016 in Almere heeft gepoogd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes een stekende beweging te maken in/tegen diens borst;
2.
op 16 december 2016 in Almere [slachtoffer 1] heeft bedreigd door te zeggen: “Ik vermoord je hier voor de ogen van je vriendin en voor de camera. Als het moet dan pak ik tien jaar celstraf voor jou”;
3.
op 10 december 2016 in Almere met een ander [slachtoffer 2] heeft bedreigd door te zeggen: “Wil je dood?” en/of “Let op wat je zegt anders gebeurt er wat met je. Ik heb een wapen”;
4.
op 16 december 2016 in Almere verbalisant [verbalisant] heeft beledigd door te zeggen: “Ik neuk jouw moeder” en/of “Jij bent een flikker” en/of “hoerenjong”;
16/248541-16
op 3 december 2016 in Almere [slachtoffer 3] heeft bedreigd door te zeggen: “Moet ik je steken?” en/of “Ik pak je buiten” en/of door dreigend een mes te tonen en op [slachtoffer 3] met dat mes af te lopen.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/660567-16 en 16/248541-16 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1, 2, 3, 4 en feit 5.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en getuige [getuige] op belangrijke punten in strijd zijn met de camerabeelden. De verklaring van getuige [getuige] is onbetrouwbaar en moet buiten beschouwing worden gelaten. Ook heeft de raadsman bepleit dat uit de camerabeelden niet blijkt dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt, terwijl wel te zien is dat aangever op verdachte afkomt. Mogelijk heeft verdachte het mes getrokken en is aangever op het mes ingelopen. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het doden van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat getuige [getuige] geen objectieve getuige is. Niet valt uit te sluiten dat aangever en getuige [getuige] voorafgaand aan hun verhoor met elkaar overlegd hebben. Voorts heeft de raadsman bepleit dat het onder 3 ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen en dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het tonen van het mes. Voor de bedreigende bewoordingen is naar het oordeel van de raadsman onvoldoende bewijs, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Ook ten aanzien van onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 [1]
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van een poging doodslag op 16 december 2016 in Almere. [2] Aangever heeft verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijp: verdachte) tegen hem zei: “Ik vermoord je hier voor de ogen van je vriendin en voor de camera. Als het moet pak ik tien jaar celstraf voor jou”. [3] Aangever zag dat hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) hem met het mes raakte op zijn borst. [4]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) hoorde zeggen: “Ik steek je gewoon neer voor de ogen van je vriendin. Het boeit me niet dat ik 10 jaar de bak in moet.” [5] Zij heeft gezien dat [verdachte] een mes trok en met het mes een stekende beweging maakte naar de borst van [slachtoffer 1] . Het mes brak af en viel op de grond. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij een mes heeft getrokken. [7] In het dossier bevindt zich een foto van het mes. Het lemmet van het mes heeft een afmeting van 19 centimeter. [8]
Op de camerabeelden, die onderdeel uitmaken van het dossier, heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte met zijn rechterhand een voorwerp, dat later een mes blijkt te zijn, tevoorschijn haalt uit een tasje dat hij op zijn buik draagt en vervolgens zijn rechterarm omhoog heft en een zwaaiende beweging maakt rechts naar beneden in de richting van aangever. [9]
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat het geconstateerde letsel, een horizontale streepvormige wond op de linker flank midden op de rib, goed kan passen bij de door het slachtoffer opgegeven toedracht. [10]
Ten aanzien van feit 4
Verdachte heeft het onder 4 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2018;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [verbalisant] van 17 december 2016, genummerd 2016388466, opgemaakt door de politie
Midden-Nederland, houdende een bekennende verklaring van verdachte, doorgenummerde pagina 2001-2002.
Ten aanzien van feit 5 [11]
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van een bedreiging op 3 december 2016 in Almere. [12] De man (de rechtbank begrijpt: verdachte) had een groot keukenmes in zijn hand. [13] De man riep: “Moet ik je steken?” en “Ik pak je buiten”. [14]
Verdachte heeft verklaard dat hij een mes heeft gepakt en dat hij aangever met het mes heeft bedreigd. [15]
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige] niet in strijd is met wat er op de camerabeelden is te zien. Ook de verklaring van aangever is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de beelden. Dat de afgelegde verklaringen, wat betreft de volgorde van het incident, niet volledig overeenkomen met de camerabeelden is, gelet op de impact van het gebeurde en de snelheid waarmee dit plaatsvond, niet onbegrijpelijk en maakt de verklaringen niet onbetrouwbaar. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat aangever en getuige voorafgaand aan hun verhoor contact met elkaar hebben gehad om hun verklaringen op elkaar af te stemmen. Aangever en getuige zijn, kort na het incident, separaat door verschillende verbalisanten gehoord en hebben hierbij in eigen bewoordingen het gebeurde beschreven. De rechtbank heeft aldus geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangever en getuige [getuige] . De rechtbank acht de verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar en zal deze daarom gebruiken voor het bewijs van de feiten 1 en 2. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Stekende beweging
Door de verdediging is betoogd dat verdachte geen stekende beweging heeft gemaakt en dat niet valt uit te sluiten dat aangever in het mes is gelopen dat verdachte voor zijn lichaam hield. De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is op de camerabeelden te zien dat verdachte met zijn rechterhand een voorwerp dat later een mes blijkt te zijn, tevoorschijn haalt uit een tasje dat hij op zijn buik draagt en vervolgens zijn rechterarm omhoog heft en een zwaaiende beweging maakt rechts naar beneden in de richting van aangever. Het mes heeft aangever, door zijn jas en kleding heen, ter hoogte van een linkerrib geraakt. Voor de rechtbank staat op grond van het voorgaande vast dat verdachte een stekende beweging met het mes heeft gemaakt.
Poging doodslag
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte tijdens een conflict met aangever een stekende beweging heeft gemaakt met een mes in de richting van de linker borstreek van aangever, waarbij aangever geraakt is ter hoogte van een linkerrib. De verdediging heeft betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever en ook niet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verder stelt de raadsman dat er ook geen aanmerkelijke kans was op de dood of zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte die kans niet heeft aanvaard en dat de aard en ernst van het letsel niet dodelijk zijn.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte onvoorwaardelijk opzet had op het doden van aangever. Vervolgens ligt de vraag voor of er sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke vorm. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging op de koop toe heeft genomen. Een en ander is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever met een vleesmes met een lemmet van 19 centimeter in de borststreek heeft gestoken. Het mes is daarbij door de winterjas van aangever gegaan, alsmede door zijn trui en t-shirt. De rechtbank concludeert daaruit dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte aangever met kracht heeft gestoken en dat het mes van aanzienlijke scherpte was, nu het mes eerst door alle kledinglagen heen ging om vervolgens aangever te verwonden. Het feit dat het bij een kleine verwonding is gebleven is niet aan verdachte te danken maar aan het feit dat het mes bij het steken is afgebroken, waarbij het mogelijk is afgeketst op een rib van aangever. Een scherp en groot vleesmes is naar uiterlijke verschijningsvormen een geschikt middel om iemand van het leven te beroven. Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht met een groot scherp vleesmes in de borststreek steken de aanmerkelijke kans in het leven dat iemand daardoor komt te overlijden. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder, en dus ook verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kan. Het steken door verdachte is naar uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Nu verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever kan naar het oordeel van de rechtbank de aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. primair
op 16 december 2016 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken in/tegen de borst van die [slachtoffer 1] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 16 december 2016 te Almere, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte meermalen opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik vermoord je hier voor de ogen van je vriendin en voor de camera. Als het moet dan pak ik tien jaar celstraf voor jou", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
op 16 december 2016 te Almere, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Ik neuk jouw moeder" en "Jij bent een flikker", althans woorden van gelijke beledigende aard of strekking;
5.
op 3 december 2016 te Almere [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd ''Moet ik je steken?'' en ''ik pak je buiten'' althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond aan voornoemde [slachtoffer 3] en is verdachte dreigend met dat mes op die [slachtoffer 3] af komen lopen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1. primair
poging tot doodslag
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
4.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
5
bedreiging met zware mishandeling
6.2
Beroep op noodweer
6.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces en heeft daartoe aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
6.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
6.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te beoordelen of sprake was van noodweer dient allereerst te worden vastgesteld of sprake is geweest van een noodweersituatie toen verdachte aangever stak. Dit is het geval in een situatie waarin sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdachte zich noodzakelijk diende te verdedigen. Naar het oordeel van het rechtbank was daarvan in de onderhavige zaak geen sprake, omdat er voor verdachte geen noodzaak tot verdediging bestond, nog daargelaten de vraag of er van een wederrechtelijke aanranding sprake was. Verdachte had tijdens de confrontatie met aangever de mogelijkheid zich te onttrekken, simpelweg door hiervan weg te lopen. In plaats daarvan heeft verdachte ervoor gekozen een mes te trekken en aangever hiermee te steken. Van overschrijding van grenzen van noodzakelijke verdediging als gevolg van een hevige gemoedsbeweging is evenmin gebleken. Nu voor verdachte een reële en redelijke mogelijkheid bestond zich aan de aanranding te onttrekken en hij dit naar het oordeel van de rechtbank ook had moeten doen, wordt het beroep op noodweer(exces) verworpen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • een psychiatrisch rapport van 8 maart 2017, uitgebracht door drs. R.P. van Harn, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van drs. A. de Jong, psychiater;
  • een psychologisch rapport van 17 februari 2017, uitgebracht door C.T.H.M. Salet, GZ-psycholoog en P. Fleurkens, GZ-psycholoog;
  • een rapportage pro Justitia van 6 september 2017, uitgebracht door C.J. Kerssens, psychiater en R. Haveman, GZ-psycholoog, locatie Pieter Baan Centrum (hierna te noemen: het PBC-rapport).
Uit het psychologisch rapport van 8 maart 2017 en het psychiatrisch rapport van
17 februari 2017 blijkt dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan onderzoek door de psycholoog en de psychiater, hetgeen ertoe heeft geleid dat deze beide deskundigen geen uitspraak hebben kunnen doen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De deskundigen hebben geadviseerd verdachte te laten opnemen en onderzoeken in het PBC.
Het PBC-rapport houdt onder meer het volgende in. Er is bij verdachte sprake van ontwikkelingsproblematiek die een relatie heeft met de ongunstige omstandigheden waarin hij is opgegroeid. De verbale kwaliteiten zijn goed ontwikkeld, maar er zijn forse stoornissen op het gebied van informatieverwerking en executieve functies, waardoor hij performaal op zwakbegaafd niveau functioneert. Hij heeft de neiging om in complexe situaties met veel prikkels het overzicht te verliezen. De cognitieve stoornissen kunnen beter als een neuro-cognitieve stoornis worden geclassificeerd dan als een intellectuele beperking. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die geclassificeerd kan worden als een anders gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde trekken. Ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten was er ook sprake van de genoemde neurocognitieve stoornis en persoonlijkheidsstoornis. Geadviseerd wordt om verdachte de hem ten laste gelegde feiten 1, 2, 4 en 5 in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank is, gelet op de conclusies van de deskundigen welke zij deelt en overneemt, van oordeel dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Nu niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte:
- te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest;
- te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en de (gedeeltelijke) referte ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde, verzocht om aan verdachte een vrijheidsstraf op te leggen waarvan de duur niet langer is dan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dan wel oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om TBS met voorwaarden op te leggen en geen TBS met dwangverpleging. De raadsman heeft ter terechtzitting van 7 maart 2018 verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek naar de mogelijkheid van verdachte om, in het kader van een TBS met voorwaarden, klinische opgenomen te worden in de Woenselse Poort, dan wel nader onderzoek of er een andere kliniek is waar verdachte terecht zou kunnen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Straf en maatregel
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging en een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in de borstreek te steken. Het steekincident vond plaats op de openbare weg. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De omstandigheid dat de gevolgen van het aan het slachtoffer toegebrachte letsel meevielen en niet tot de dood hebben geleid, is geenszins aan verdachte te danken. Uit de slachtofferverklaring en de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het incident grote impact heeft gehad op het slachtoffer. Een dergelijk feit vormt, naast de angst die het feit voor het slachtoffer en getuigen teweeg heeft gebracht, tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich op een ander moment wederom schuldig gemaakt aan een bedreiging. Bij deze bedreiging zijn door verdachte dreigende woorden geuit en is door verdachte, wederom, een mes gericht op het slachtoffer. Verdachte heeft door zijn handelen met name bij het slachtoffer, maar ook bij degenen die daar getuige van waren, gevoelens van angst veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een belediging van een ambtenaar in functie. Belediging van een ambtenaar in functie is een ernstig feit, omdat de betrokken ambtenaar wordt aangetast in zijn gezag, terwijl het bovendien getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Voorts bevat het dossier aanwijzingen dat verdachte in het verleden vaker een mes voorhanden heeft gehad en gebruikt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 24 oktober 2017 waaruit volgt dat hij al meerdere malen is veroordeeld ter zake geweldsmisdrijven;
  • een reclasseringsadvies van Bouman GGZ van 1 december 2017, uitgebracht door A.I. Schulze, reclasseringswerker;
  • voornoemd psychologisch rapport van 17 februari 2017;
  • voornoemd psychiatrisch rapport 8 maart 2017;
  • voornoemd PBC-rapport van 6 september 2017;
  • de verklaring van de deskundige R. Haveman, GZ-psycholoog, afgelegd bij de rechter-commissaris op 9 februari 2018;
  • de verklaringen van de deskundigen T.J.G. Bakkum, psychiater, C.J. Kerssens, psychiater en A.I. Schulze, reclasseringswerker, afgelegd ter terechtzitting van
7 maart 2018.
Het PBC-rapport houdt, naast hetgeen hiervoor onder 7 is weergegeven, tevens in dat sprake is van een hoog recidiverisico ten aanzien van geweldsdelicten. Het recidivegevaar wordt voornamelijk gevormd door de neiging van verdachte om situaties paranoïde in te kleuren en hierop met een agressieve escalatie te reageren. Daarnaast is hij vanuit angst snel gekrenkt. Gelet op het structurele karakter van deze problematiek openbaart deze zich in veelvuldige situaties. Complicerend is dat verdachte vanuit zijn neurocognitieve stoornis onoverzichtelijke of spanningsvolle situaties niet kan overzien hetgeen met zijn neiging deze negatief in te kleuren als een recept voor toekomstige conflictsituaties moet worden gezien.
De problematiek van verdachte is meervoudig en complex te noemen. Vermoedelijk is de neurocognitieve stoornis blijvend en dient voornamelijk de persoonlijkheidsproblematiek te worden behandeld. De verwachting is dat een behandeltraject langdurig zal zijn en dat in termen van jaren dient te worden gesproken. Gelet op de ernst van de pathologie is het noodzakelijk dat klinisch met behandeling wordt gestart. Gelet op de veelvuldige agressieve incidenten in het verleden dient daarbij sprake te zijn van een hoge mate van beveiliging. Gezien de aard van de pathologie beïnvloedt een niet repressieve maar juist een meer therapeutische omgeving het gedrag van verdachte positief en vergroot dit de responsiviteit van de behandeling. Geadviseerd wordt om de geschetste behandeling in het kader van een TBS op te leggen, bij voorkeur, indien uit reclasseringsonderzoek blijkt dat hiertoe mogelijkheden worden gezien, met voorwaarden.
Uit het reclasseringsadvies van GGZ Bouman volgt het volgende. Gelet op de zorgmijdende houding van verdachte en de toename in ernst van delicten acht de reclassering een stringent kader noodzakelijk. Gezien de voorgeschiedenis van het niet houden aan voorwaarden, het binnen de PIJ ook moeizaam functioneren van verdachte, de onduidelijke diagnostiek, zijn huidige functioneren binnen de inrichting en gezien het grote recidiverisico adviseert de reclassering geen TBS met voorwaarden op leggen. De reclassering acht een TBS met voorwaarden niet haalbaar en adviseert behandeling in het kader van TBS met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank is, gelet op de persoon van verdachte, het door de gedragsdeskundigen Kerssens en Haveman ingeschatte (hoge) recidivegevaar, alsmede de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist dat verdachte klinisch zal worden behandeld in het kader van een hem op te leggen maatregel. De rechtbank is met de deskundigen Kerssens en Haveman van oordeel dat, gelet op de meervoudige en complexe problematiek van verdachte, een langdurig en intensief behandeltraject geïndiceerd is.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel verschilt het advies in het PBC-rapport van het reclasseringsadvies van Bouman GGZ.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het van belang dat de deskundigen Kerssens en Haveman een belangrijk voorbehoud hebben gemaakt in het door hen gegeven advies van TBS met voorwaarden, namelijk dat uit reclasseringsonderzoek moet blijken dat in de uitvoering van de voorwaarden mogelijkheden worden gezien. Ook in de door hen gegeven mondelinge toelichting op hun rapport hebben zij dit voorbehoud uitdrukkelijk herhaald. Ter zitting is vanwege de reclassering nadrukkelijk herhaald dat men geen mogelijkheden ziet tot invulling van een toezicht in het kader van TBS met voorwaarden.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank aan verdachte de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen. De rechtbank overweegt hierbij dat deze maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zoals deze feiten hiervoor onder 6 zijn gekwalificeerd. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voorts acht de rechtbank in dit geval, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
De officier van justitie heeft, naast de TBS met dwangverpleging, een gevangenisstraf van
6 jaren gevorderd. De rechtbank is echter van oordeel dat, gezien hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd en de persoon van de verdachte en omdat de rechtbank van oordeel is dat de behandeling op korte termijn dient aan te vangen, de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf lager dient te zijn. De rechtbank houdt bij het opleggen van een fors lagere gevangenisstraf dan door de officier geëist in het bijzonder rekening met de zeer moeilijke omstandigheden waarmee verdachte, in feite vanaf zijn geboorte tot op heden, te kampen heeft gehad. Verdachte, waarschijnlijk prenataal al aan drugs blootgesteld, was zijn biologische vader vanaf de geboorte kwijt, terwijl hij na drie weken ook bij zijn moeder weg was geplaatst. De daarop volgende jaren verbleef hij in vele instellingen en lijkt zijn leven, tot op heden, gekenmerkt door problemen op zo’n beetje alle leefgebieden. Verdachte heeft een belaste jeugd en niet veel kansen in zijn nog jonge leven gehad. Mede in dit licht acht de rechtbank het van belang dat behandeling spoedig kan gaan plaatsvinden, waaraan een substantieel langere gevangenisstraf in de weg zou staan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een niet-gemaximeerde TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege en een gevangenisstraf van 2 jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.
8.3.2
Afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de raadsman
Gelet op het hiervoor overwogene en de veroordeling tot een TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege acht de rechtbank het niet noodzakelijk dat nader onderzoek wordt verricht naar de mogelijkheden voor klinische opname in de Woenselse Poort dan wel een andere instelling in het kader van een TBS met voorwaarden. Het verzoek tot aanhouding van de raadsman wordt derhalve afgewezen.

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten 1 STK mes (1859827) onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met behulp van dit voorwerp is bovendien het onder 1 primair bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJEN

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.166,98. Dit bedrag bestaat uit € 466,98 materiële schade en € 1.700,00 immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu de benadeelde partij een eigen aandeel heeft gehad in de vechtpartij.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat de benadeelde partij zelf een aanmerkelijk aandeel heeft gehad in de vechtpartij en dat vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 2.166,98. en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf
16 december 2016 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.166,98, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 december 2016 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 31 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 450,00, bestaande uit materiele schade ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 450,00. en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 december 2016 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 450,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 december 2016 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 9 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Reden daarvoor is dat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op opgelegde gevangenisstraf en de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege, geen opportuniteit meer bestaat voor de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285, 266, 267, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
1 STK mes (1859827);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.166,98;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2016 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.166,98 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2016 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 31 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 450,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2016 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 450,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2016 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 9 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/106807-16
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en
W.S. Ludwig, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van Klompenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-660567-16
1. primair
hij op of omstreeks 16 december 2016 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken in/tegen de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] , althans met een mes een stekende beweging heeft gemaakt in/tegen de borst, althans in de richting van de borst/het lichaam van die [slachtoffer 1] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 16 december 2016 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes heeft gestoken in/tegen de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] , althans met een mes een stekende beweging heeft gemaakt in/tegen de borst, althans in de richting van de borst/het lichaam van die [slachtoffer 1] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 december 2016 te Almere, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (meermalen) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik vermoord je hier voor de ogen van je vriendin en voor de camera. Als het moet dan pak ik tien jaar celstraf voor jou", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 10 december 2016 te Almere, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn
mededader(s) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Wil je dood?" en/of "Let op wat je zegt anders gebeurd er wat met je. Ik heb een wapen.";
4.
hij op of omstreeks 16 december 2016 te Almere, opzettelijk een ambtenaar, te
weten [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Ik neuk jouw moeder" en/of "Jij bent een flikker." en/of "hoerenjong", althans woorden van gelijke beledigende aard en / of strekking;
16-248541-16
hij op of omstreeks 3 december 2016 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd ''Moet ik je steken?'' en/of ''ik pak je buiten'' althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond aan voornoemde [slachtoffer 3] en/of is verdachte dreigend met dat mes op die [slachtoffer 3] af komen lopen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 december 2016, genummerd 2016388466, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 3022. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1001.
3.Pagina 1002, eerste alinea.
4.Pagina 1002, derde alinea.
5.Pagina 1029, eerste alinea.
6.Pagina 1029, vierde alinea.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2018.
8.Pagina 1045.
9.Dvd met opschrift “videobeelden busplein 2016388466”.
10.Pagina’s 1041 en 1042.
11.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 december 2016, genummerd 2016374306, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 65. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
12.Pagina 11.
13.Pagina 12, een-na-laatste alinea.
14.Pagina 12 laatste alinea en pagina 13 eerste alinea.
15.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2018.