ECLI:NL:RBMNE:2018:119

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2057
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor uitbreiding zorgresidentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een zorgresidentie. De zaak betreft drie eisers die bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, dat op 14 september 2016 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de uitbreiding van een groepswoning met 8 zorgstudio's. De eisers, die in de nabijheid van de zorgresidentie wonen, hebben hun bezwaren tegen de vergunning ingediend, maar deze zijn door verweerder ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 7 april 2017.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen gronden hebben aangevoerd tegen het deel van de vergunning dat betrekking heeft op het vellen van een houtopstand. De rechtbank heeft zich gericht op de vraag of de omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan terecht is verleend. De rechtbank concludeert dat de uitbreiding van de zorgresidentie, die binnen het bestaande bestemmingsplan valt, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft ook de bezwaren van eisers over de verkeersdrukte en de vermindering van lichtinval verworpen, omdat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar deze aspecten.

Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser 2 recht heeft op een proceskostenvergoeding in bezwaar, omdat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op het verzoek om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de beroepen van eiser 1 en eiser 3 ongegrond verklaard, maar het beroep van eiser 2 gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om de proceskostenvergoeding van € 1.002,- aan eiser 2 toe te kennen en het betaalde griffierecht van € 168,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/2057, UTR 17/2085 en UTR 17/2081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] , UTR 17/2057, eiser 1

(gemachtigde: mr. A. Kwint-Ocelikova),

[eiser 2] , te [woonplaats] , UTR 17/2085, eiser 2

(gemachtigde: mr. E. van Kampen),

[eiser 3] , te [woonplaats] , UTR 17/2081, eiser 3

(gemachtigde: mr. R.J. van Rijn),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.V.M. Dickmann).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
DS Group B.V.(vergunninghouder),
te Hilversum, gemachtigde: mr. R. Timmers.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan en vellen van een houtopstand voor het uitbreiden van een groepswoning op het perceel [adres] te [woonplaats] (het perceel).
Bij besluit van 7 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit ieder afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2017. De beroepen van eisers zijn ter zitting gevoegd behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Eisers wonen allen in de directe nabijheid van het perceel, waarop de zorgresidentie [zorgresidentie] is gevestigd. In de groepswoning van [zorgresidentie] zijn 16 zorgstudio’s gerealiseerd. [zorgresidentie] biedt in deze groepswoning een centrale keuken. Bewoners eten gezamenlijk en daarnaast is sprake van het gezamenlijk gebruik van een woonkamer en het terrein rondom de groepswoning. Op dit perceel is het bestemmingsplan ‘Buitenwijken’ (het bestemmingsplan) van toepassing. Op 28 april 2016 heeft vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een uitbreiding van de groepswoning met 8 zorgstudio’s. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in dit geval wordt overgegaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan en vellen van een houtopstand. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 21 maart 2017 dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit.
3. Eisers voeren aan dat zij zich niet kunnen vinden in de voorgenomen uitbreiding van [zorgresidentie] . Zij kunnen zich al helemaal niet vinden in een uitbreiding die in de richting van hun huizen zal worden gerealiseerd. Op grond van het bouwvlak in het bestemmingsplan kan een uitbreiding aan de voorkant van [zorgresidentie] worden gerealiseerd, terwijl verweerder nu toestemming heeft verleend voor het mogelijk maken van de uitbreiding aan de achterkant van de zorgresidentie. Door de uitbreiding zal de verkeersdrukte bovendien toenemen, met onveilige verkeerssituaties tot gevolg. Daarnaast voeren eisers aan dat hier geen sprake is van een kruimelgeval, maar van een plan met een grote ruimtelijke impact. De uitbreiding mag in dat geval niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en dient van een goede ruimtelijke onderbouwing te zijn voorzien. Verder voeren eisers aan dat door de uitbreiding van [zorgresidentie] sprake zal zijn van vermindering van lichtinval. Tot slot voert eiser 2 aan dat er in bezwaar ten onrechte geen proceskostenvergoeding aan hem is toegekend.
4. De rechtbank stelt vast dat eisers geen gronden hebben aangevoerd tegen het deel van de omgevingsvergunning dat ziet op toestemming voor het vellen van een houtopstand, zodat bij de rechtbank uitsluitend de vraag voorligt of verweerder de omgevingsvergunning mocht verlenen voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan.
5. De rechtbank stelt vast dat het enkele feit dat een uitbreiding van de zorgresidentie zal plaatsvinden al is voorzien in het bestemmingsplan, waarin het bestaande bouwvlak 1.000 m2 bedraagt. Hiervan is momenteel 402 m2 bebouwd, bestaande uit één hoofdgebouw. De voorgenomen uitbreiding bedraagt 351 m2. De stelling van eisers dat de resterende 600 m2 niet mag worden aangewend voor extra bewoners maar alleen voor facilitaire voorzieningen, kan gelet op het bestemmingsplan niet worden gevolgd. Het bestemmingsplan voorziet in 598 m2 uitbreiding zonder enige beperking voor het gebruiksdoel van de gebouwen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is ook rekening gehouden met de verkeersdrukte die een uitbreiding met zich mee zal brengen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de weg die naar [zorgresidentie] leidt aan de ‘andere kant’ ligt, gezien vanaf de woningen van eisers. Dit betekent dat alleen mensen die verkeerd rijden [zorgresidentie] vanaf de zijde van de woningen van eisers benaderen.
5.1
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verkeersdrukte nog dat verweerder in de bezwaarfase een verkeerstechnisch onderzoek heeft verricht, waarbij gekeken is of er met betrekking tot de verkeerssituatie ter plaatse iets gemist is. Verweerder heeft geconcludeerd dat dat niet het geval is. Eisers komen bovendien niet met een eigen onderzoek naar de verkeerssituatie.
6. Ten aanzien van het aangevoerde dat de uitbreiding van 351 m2 buiten het bouwvlak is gesitueerd overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak dient verweerder te beslissen op grondslag van de ingediende aanvraag, wat heeft geleid tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor de uitbreiding op de plaats die vergunninghouder heeft gekozen. Het stond vergunninghouder dan ook vrij om in overleg met verweerder te kiezen voor een andere locatie dan het bouwvlak die meer geschikt wordt geacht voor de uitbreiding.
7. Naar het oordeel van de rechtbank dient de uitbreiding waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, anders dan eisers stellen, juist te worden aangemerkt als een typisch voorbeeld van een kruimelgeval. Van een grote ruimtelijke impact is geen sprake, nu de uitbreiding meer aan de achterkant van [zorgresidentie] zal worden gerealiseerd.
8. Ten aanzien van eisers standpunt dat de uitbreiding tot gevolg heeft dat er sprake zal zijn van een vermindering van lichtinval overweegt de rechtbank dat verweerder hier onderzoek naar heeft gedaan. Uit de resultaten van verweerders onderzoek blijkt dat de uitbreiding het gehele jaar door weinig effect heeft op de bezonningssituatie van de naastgelegen percelen en woningen van eisers. Gelet op de bezonningsstudie heeft verweerder geconcludeerd dat de uitbreiding van [zorgresidentie] geen zodanige afname van zonlicht en daglichttoetreding met zich meebrengt, dat dit een onevenredige aantasting van het woongenot van eisers oplevert. De rechtbank kan de conclusies van dit onderzoek volgen. Eisers hebben ook op dit punt geen tegenrapport van een eigen deskundige ingebracht.
9. De rechtbank overweegt dat eiser 2 kan worden gevolgd in het aangevoerde met betrekking tot de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Verweerder heeft in bezwaar een verkeerstechnisch onderzoek verricht en heeft dit mede ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. In het bestreden besluit is verweerder niet ingegaan op het verzoek tot vergoeding van de proceskosten en heeft dit afgewezen. Ook nadien heeft verweerder geen enkele toelichting gegeven waarom niet over is gegaan tot toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar. Deze grond van eiser 2 slaagt.
10. De beroepen UTR 17/2057 en UTR 17/2081 zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Het beroep UTR 17/2085 is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij aan eiser 2 geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat alsnog een proceskostenvergoeding in bezwaar wordt toegekend aan eiser 2.
12. Omdat de rechtbank het beroep UTR 17/2085 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser 2 het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Deze kosten stelt de rechtbank in beroep vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen UTR 17/2057 en UTR 17/2081 ongegrond;
- verklaart het beroep UTR 17/2085 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij aan eiser 2 geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend;
- bepaalt dat aan eiser 2 een proceskostenvergoeding in bezwaar van € 1.002,- wordt toegekend;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser 2 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep van eiser 2 tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Knoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.