5.1De rechtbank overweegt ten aanzien van de verkeersdrukte nog dat verweerder in de bezwaarfase een verkeerstechnisch onderzoek heeft verricht, waarbij gekeken is of er met betrekking tot de verkeerssituatie ter plaatse iets gemist is. Verweerder heeft geconcludeerd dat dat niet het geval is. Eisers komen bovendien niet met een eigen onderzoek naar de verkeerssituatie.
6. Ten aanzien van het aangevoerde dat de uitbreiding van 351 m2 buiten het bouwvlak is gesitueerd overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak dient verweerder te beslissen op grondslag van de ingediende aanvraag, wat heeft geleid tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor de uitbreiding op de plaats die vergunninghouder heeft gekozen. Het stond vergunninghouder dan ook vrij om in overleg met verweerder te kiezen voor een andere locatie dan het bouwvlak die meer geschikt wordt geacht voor de uitbreiding.
7. Naar het oordeel van de rechtbank dient de uitbreiding waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, anders dan eisers stellen, juist te worden aangemerkt als een typisch voorbeeld van een kruimelgeval. Van een grote ruimtelijke impact is geen sprake, nu de uitbreiding meer aan de achterkant van [zorgresidentie] zal worden gerealiseerd.
8. Ten aanzien van eisers standpunt dat de uitbreiding tot gevolg heeft dat er sprake zal zijn van een vermindering van lichtinval overweegt de rechtbank dat verweerder hier onderzoek naar heeft gedaan. Uit de resultaten van verweerders onderzoek blijkt dat de uitbreiding het gehele jaar door weinig effect heeft op de bezonningssituatie van de naastgelegen percelen en woningen van eisers. Gelet op de bezonningsstudie heeft verweerder geconcludeerd dat de uitbreiding van [zorgresidentie] geen zodanige afname van zonlicht en daglichttoetreding met zich meebrengt, dat dit een onevenredige aantasting van het woongenot van eisers oplevert. De rechtbank kan de conclusies van dit onderzoek volgen. Eisers hebben ook op dit punt geen tegenrapport van een eigen deskundige ingebracht.
9. De rechtbank overweegt dat eiser 2 kan worden gevolgd in het aangevoerde met betrekking tot de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Verweerder heeft in bezwaar een verkeerstechnisch onderzoek verricht en heeft dit mede ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. In het bestreden besluit is verweerder niet ingegaan op het verzoek tot vergoeding van de proceskosten en heeft dit afgewezen. Ook nadien heeft verweerder geen enkele toelichting gegeven waarom niet over is gegaan tot toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar. Deze grond van eiser 2 slaagt.
10. De beroepen UTR 17/2057 en UTR 17/2081 zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Het beroep UTR 17/2085 is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij aan eiser 2 geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat alsnog een proceskostenvergoeding in bezwaar wordt toegekend aan eiser 2.
12. Omdat de rechtbank het beroep UTR 17/2085 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser 2 het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Deze kosten stelt de rechtbank in beroep vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).