ECLI:NL:RBMNE:2018:1473

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
16/659754-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door vermoeidheid en onvoorzichtig rijgedrag

Op 13 april 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige vrouw uit Amersfoort, die op 6 juli 2016 een dodelijk verkeersongeval veroorzaakte op de Rijksweg A27 bij Almere. De vrouw, een beginnend bestuurder, botste met haar auto achterop de auto van een 58-jarige man, die als gevolg van het ongeval om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de vrouw verwijtbaar had gehandeld door onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, ondanks dat zij vermoeid was en de cruisecontrol had ingeschakeld op een snelheid van 130 km/uur. Het NFI-rapport toonde aan dat er een aanzienlijk snelheidsverschil was tussen de voertuigen, en de rechtbank achtte bewezen dat de vrouw kort voor de aanrijding in slaap was gevallen.

De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de vrouw voorafgaand aan het ongeval niet betrokken was geweest bij andere verkeersincidenten en dat zij haar rijbewijs nodig had voor haar werk. De rechtbank veroordeelde de vrouw tot een taakstraf van 240 uur, waarvan 120 dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren werd verricht, en een rijontzegging van één jaar, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de vrouw verplicht om een schadevergoeding te betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat deze zaak alleen verliezers kent en dat de straf niet het leed kan wegnemen dat door het overlijden van het slachtoffer is veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659754-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw mr. C. Grijsen, advocaat te Almere, alsmede de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde 1] (weduwe van [slachtoffer]), mr. M. Raaijmakers, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:
op 6 juli 2016 in Almere op de Rijksweg A27 zodanig aan het verkeer heeft deelgenomen dat door haar schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] werd gedood;
Subsidiair:
op 6 juli 2016 in Almere op de Rijksweg A27 gevaar heeft veroorzaakt en/of verkeer heeft gehinderd, waardoor [slachtoffer] werd gedood.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft haar standpunt verwoord in een ter terechtzitting overgelegd schriftelijk requisitoir. De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Zij heeft daartoe aangegeven dat verdachte, rijdend in haar auto achter het stuur in slaap is gevallen, of in elk geval in dusdanige staat achter het stuur heeft gezeten dat zij zich er niet van heeft vergewist dat zij te snel was gaan rijden. Verdachte heeft haar snelheid niet kunnen corrigeren, heeft onvoldoende afstand gehouden tot de auto van de door [slachtoffer] bestuurde auto en heeft deze auto niet meer tijdig kunnen ontwijken. Verdachte heeft onvoldoende rekening gehouden met haar vermoeidheidsverschijnselen en was niet meer in staat tijdig te reageren op de situatie op de donkere weg waarop zij reed. Zij heeft de zorgvuldigheidsnormen voor een goed autobestuurder niet nageleefd. Als gevolg hiervan is de auto van het slachtoffer [slachtoffer] meermalen over de kop geslagen, in de sloot beland en is [slachtoffer] overleden. Er is sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid van verdachte door haar niet alerte rijgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft haar standpunt verwoord in een ter terechtzitting overgelegde pleitnota. De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft betwist dat zij te hard heeft gereden en in slaap is gevallen.
Ten aanzien van het verwijt van te snel rijden heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat op basis van het NFI rapport niet valt vast te stellen dat verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden. De uitgelezen snelheidswaarde van 143,35 km/h bij storingscode P160900 is niet terug te vinden in de volledige afdruk van diagnosedata en kan daardoor niet geverifieerd worden. Het is niet gelukt om de specifieke storingscode tijdens rijproeven na te bootsen. Een andere storingscode tot uitgangspunt nemen biedt geen zekerheid omdat de software in de auto waarmee rijproeven zijn gedaan ouder is dan in het ongevalsvoertuig. Voorts blijkt dat de regeleenheid stuurbekrachtiging niet de werkelijk gereden snelheid van de auto weergeeft. Daar komt bij dat een gemiddelde afwijking van een snelheidsmeter 10% is. Dat zou betekenen dat de door verdachte bestuurde auto 128,7 km/h heeft gereden waar de toegestane snelheid 130 km/h bedroeg.
Verdachte is zich er niet van bewust geweest en heeft geen concrete herinneringen aan dat zij in slaap is gevallen. Kort na het ongeval heeft zij al gezegd dat de suggestie van het vermoeid geraakt zijn niet bij haarzelf vandaan is gekomen, maar dat politieagenten deze mogelijkheid hebben geopperd. Deze suggestie heeft zij in het aan haar vader verzonden WhatsApp-bericht herhaald. De verklaring van verdachte afgelegd direct na het ongeval, zoals is opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 22, kan niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat de cautie niet was gegeven. Dat verdachte geen concrete herinneringen heeft aan wat er precies is gebeurd voor de klap, betekent niet dat op grond daarvan mag worden aangenomen dat het niet anders kan zijn dan dat zij in slaap moet zijn gevallen.
Het dossier laat bovendien nog een ander, alternatief scenario, open dat past in de verklaring van verdachte, kort gezegd inhoudend dat zij voor het ongeval geen auto voor zich heeft zien rijden, opeens een knal voelde en toen een paar keer met haar auto over de kop is gevlogen. De plaats van het ongeval is niet verlicht en daarom ten tijde van het ongeval een heel donker deel van de Rijksweg A27. Als op dat donkere deel van die weg een auto met 100 km/h zou rijden met defecte achterlichten, dan zou die auto lastig op te merken en tijdig te ontwijken zijn. Bij het onderzoek aan de achterlichten van de door [slachtoffer] bestuurde auto durfde de deskundige van het NFI een waarschijnlijkheidsoordeel over de vraag of de lamp tijdens de botsing licht uitstraalde of niet, niet aan. Hierdoor kan het scenario dat de achterverlichting van de auto van [slachtoffer] niet (volledig) werkte tijdens de botsing niet worden uitgesloten. In dat geval is van onoplettendheid of aanmerkelijk onvoorzichtig handelen aan de zijde van de verdachte geen sprake, zelfs niet van het door haar veroorzaken van gevaar of hinder op de weg.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat het enkele als bestuurder in slaap vallen achter het stuur onvoldoende is voor het kunnen vaststellen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Uit het dossier blijkt geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid bij verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt het volgende:
‘Op woensdag 6 juli 2016, omstreeks 00:20 uur was op de Rijksweg A27 rechts te Almere (…) een personenauto achterop een andere personenauto gebotst (…). [D]e bestuurster van een Volkswagen personenauto, hierna te noemen voertuig 1, bereed de tweede rijstrook van de Rijksweg A27 rechts (…). De bestuurder van een Peugeot personenauto, hierna te noemen voertuig 2, bereed eveneens de tweede rijstrook van de Rijksweg A27 rechts (…) [2] (…) De bestuurster van voertuig 1 botste met de voorzijde tegen de achterzijde van voertuig 2. Als gevolg hiervan raakten beide voertuigen in een slip. (…) Voertuig 2 kwam in de rechts naast de rijbaan gelegen grasberm terecht, sloeg over de kop en kwam voorbij de rietkraag op z’n dak in de sloot terecht. (…) De oorzaak van dit ongeval is gelegen in het feit dat beide voertuigen op rijstrook 2 reden en de gereden snelheid van voertuig 1 hoger lag dan die van voertuig 2. (…) Als gevolg van het ongeval overleed de bestuurder van voertuig 2 ter plaatse.’ [3] Door de verbalisanten zijn de voertuigen tegen elkaar geplaatst, zodat duidelijk werd hoe de voertuigen zich ongeveer ten opzichte van elkaar bevonden op het moment van de aanrijding. [4] Op de bijbehorende foto’s is te zien dat voertuig 1 met een kleine overlap met de rechtervoorzijde op de linker achterzijde van voertuig 2 is gebotst. [5]
Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat voertuig 1 is bestuurd door verdachte en voertuig 2 door [slachtoffer] [6]
De conclusie van het schouwverslag van 6 juli 2017 betreffende [slachtoffer] houdt in dat sprake is van een 58-jarig slachtoffer van een tweezijdig verkeersongeval, waarbij hij te water is geraakt en is verdronken. [7]
[getuige] is gestopt op de plaats van het ongeval. Hij was daar aanwezig voordat de politie er was en heeft met verdachte gesproken. Bij de rechter-commissaris verklaart hij:
‘Ik sprak haar aan. Ze zei dat er een ongeluk gebeurd was en dat ze in slaap was gevallen.’ [8]
Verdachte heeft op 6 juli 2016 verklaard:
‘ik de auto op cruise control had gezet. (…) Vanaf het moment dat ik de snelweg op ging. Al vanaf de A12. Als ik rem dan stopt de cruise control. [9] (…) V: Hoe voel jij je als je vermoeid bent? A: Heel graag naar huis en naar bed. Dat had ik gister ook toen ik wegreed uit [plaats]. Ik wilde naar huis. (…) Ik heb gestaard gekeken. Ik weet dat omdat ik niet de hele tijd om me heen keek. [10]
Bewijsoverwegingen en te bespreken standpunten en verweren
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden bewezen dat verdachte schuld heeft gehad aan het veroorzaken van het ongeval. Er moet dan minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van een verkeersongeval kan worden afgeleid dat sprake is van schuld.
Verdachte wordt verweten dat zij met een snelheid van (ongeveer) 143 km/uur heeft gereden, althans een hogere dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen met welke snelheid is gereden door de verdachte. Het NFI rapport geeft antwoord op de vraag of een snelheidsbepaling kon worden gedaan op basis van uitgelezen voertuigdata. Het NFI heeft daarop op basis van uitgelezen data en rijproeven de situatie ten tijde van de botsing gesimuleerd. Het NFI is naar aanleiding daarvan tot de conclusie gekomen dat de botssnelheid ten minste 143 km/uur was. Die conclusie is zoals gezegd echter gebaseerd op uitgelezen data en geeft dus geen uitsluitsel over de daadwerkelijk gereden snelheid. Verdachte heeft echter verklaard dat zij haar cruisecontrol op 130 km/uur had ingesteld. De rechtbank gaat daarvan uit en daarmee staat in ieder geval wel vast dat verdachte met een zeer aanzienlijke snelheid heeft gereden en dat er sprake was van een aanzienlijk snelheidsverschil, hetgeen wordt bevestigd door het rapport van het NFI.
Als achteroprijdend verkeer had verdachte haar snelheid moeten minderen bij het naderen van haar voorligger en/of had zij haar voorligger moeten ontwijken. Dit heeft verdachte niet gedaan. De vraag die voorligt is of verdachte ten aanzien daarvan een strafrechtelijk verwijt te maken valt.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet weet wat er is gebeurd. In verschillende processen-verbaal komt naar voren dat verdachte zou hebben gezegd dat zij in slaap is gevallen. De raadsvrouw heeft bepleit dat die verklaringen besmet zijn en dat het er op lijkt dat de suggestie door anderen dat verdachte in slaap is gevallen vervolgens een eigen leven is gaan leiden en in elk geval niet kan worden herleid tot een verklaarde herinnering van de verdachte. De rechtbank volgt dat standpunt niet voor zover het gaat om de verklaring van [getuige]. [getuige] heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat zij in slaap was gevallen. Op het moment dat dit tegen [getuige] werd gezegd, waren er geen andere personen dan de verdachte aanwezig van wie [getuige] gehoord kon hebben dat verdachte in slaap zou zijn gevallen. Er heeft derhalve geen beïnvloeding van [getuige] door anderen ter plaatse plaatsgevonden. De verklaring van [getuige] vindt bovendien indirect verankering in wat de verdachte zich volgens haar verklaring wél herinnert. Zij weet nog wel dat zij een lange dag had gehad, naar huis en naar bed wilde. Zij verklaart ook dat zij het tankstation op de A27 is gepasseerd en dat zij – in haar woorden – starend heeft gekeken. Verdachte heeft aldus concrete herinneringen aan de tijd vlak voor de botsing. Een van die herinneringen, waarover zij spontaan verklaart, is het zogenoemde starend kijken. De rechtbank is van oordeel dat deze manier van kijken aan te merken is als een manier van kijken waarmee het onderdrukken van tekenen van vermoeidheid wordt beoogd.
Het verweer ten aanzien van het cautieverzuim behoeft geen bespreking omdat de processen-verbaal waarin dat verzuim zou zijn begaan niet voor het bewijs zijn gebezigd.
De rechtbank stelt derhalve vast dat verdachte toen en daar als bestuurder van haar auto (korte tijd) in slaap is gevallen achter het stuur. Als gevolg daarvan heeft zij als bestuurder haar auto verwijtbaar onvoldoende onder controle gehad. Ondanks dat verdachte vermoeid was, heeft zij de cruisecontrol van haar auto ingeschakeld (gehouden) met gevolg dat die auto behoudens het aanraken/intrappen van het rempedaal de ingestelde snelheid onverminderd is blijven voeren, ook in die duisternis en terwijl de verdachte vermoeid was..
Door de raadsvrouw is voorts een alternatief scenario geschetst, kort gezegd inhoudende dat niet is uitgesloten dat de achterverlichting van de auto van [slachtoffer] kapot was, verdachte zijn auto om die reden niet heeft opgemerkt en niet kon uitwijken.
Voorop wordt gesteld dat bij de beoordeling van een alternatieve lezing van gebeurtenissen niet steeds is vereist dat de rechter – om tot een bewezenverklaring te komen – die alternatieve lezing uitsluit. In voorkomende gevallen is ter weerlegging voldoende dat de door de verdachte gestelde toedracht niet aannemelijk is geworden.
Uit het dossier is gebleken dat de verlichtingsschakelaar van de auto van [slachtoffer] was ingeschakeld. [11] Het NFI heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van de vraag of de verlichting van de auto van [slachtoffer] daadwerkelijk brandde ten tijde van de botsing. Blijkens het Lamponderzoek van 28 november 2016 kan daarover geen uitspraak worden gedaan. Dat betekent dat op basis van het rapport niet blijkt dat de achterverlichting van de auto van [slachtoffer] heeft gebrand ten tijde van het ongeval. Het rapport biedt echter ook geen bevestiging voor de stelling dat de achterverlichting
nietheeft gebrand. Ook uit andere stukken van het dossier blijkt dit niet. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat op basis van de omstandigheid dat de verlichtingsschakelaar was ingeschakeld moet worden aangenomen dat de verlichting brandde en dat de alternatieve lezing van de verdachte niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar (subsidiaire) standpunt dat het in slaap vallen achter het stuur onvoldoende is voor het vaststellen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. In slaap vallen levert niet een verontschuldigbare onmacht op waardoor niet meer van schuld in vorenbedoelde zin kan worden besproken.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat sprake is van het laagste niveau van schuld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, de aanmerkelijke schuld. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gereden.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair
op 06 juli 2016 te Almere, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een auto, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A27, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- is blijven rijden terwijl zij, verdachte, in slaap is gevallen terwijl zij haar voertuig bestuurde en
- daardoor de door haar bestuurde auto niet voortdurend onder controle had en
- terwijl zij vermoeid was de cruise control van haar auto heeft ingeschakeld en
- rijdende over die weg de snelheid van haar voertuig niet voldoende heeft geminderd bij het naderen van haar, verdachtes, voorligger [slachtoffer] en
- geen of onvoldoende stuurbeweging met haar, verdachtes voertuig, heeft gemaakt toen de auto van haar voorligger [slachtoffer] naderde en
- vervolgens tegen de linkerachterkant van de auto van die [slachtoffer] is aangereden en
- waarbij de auto van die [slachtoffer] over de kop is gegaan en in een nabij die rijbaan gelegen sloot is terechtgekomen,

waardoor die [slachtoffer] werd gedood.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij verdachte is de diagnose PTSS gesteld ten gevolge van het ongeval. Zij is van baan gewisseld om niet telkens vragen van collega’s te moeten beantwoorden. Zij heeft haar rijbewijs nodig voor haar werk. Verdachte rijdt veel en ondanks de vele kilometers die zij maakt, heeft er in het anderhalf jaar nadien geen ander incident plaatsgevonden. De raadsvrouw heeft verzocht om indien een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd, deze in geheel voorwaardelijke vorm te doen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als beginnend bestuurster een aan haar aanmerkelijke onvoorzichtigheid/onoplettendheid te wijten ongeval veroorzaakt. Zij is achterop de auto van [slachtoffer] gereden, waardoor beide auto’s in een slip zijn geraakt, over de kop zijn geslagen en de auto van [slachtoffer] op de kop in het water terecht is gekomen, waardoor de heer [slachtoffer] om het leven is gekomen. Dit is vanzelfsprekend een enorm verlies voor zijn naasten, onder wie zijn vrouw en kinderen. Zij moeten hun man en vader voorgoed missen.
Ook aan de kant van verdachte heeft het ongeval onmiskenbaar veel impact gehad, zoals wel bleek uit de inhoud van het door haar ter terechtzitting gesproken laatste woord, waarbij de heftige emoties haar het spreken bijkans onmogelijk maakten. Zij begrijpt dat de nabestaanden met het ergste verlies en verdriet te maken hebben. Verdachte heeft veel spijt en zegt te leven in een nachtmerrie. Bij haar is de diagnose PTSS gesteld ten gevolge van het ongeval.
De rechtbank onderkent dat een zaak als onderhavige slechts verliezers kent en dat een straf, in welke vorm ook, per definitie het leed niet kan wegnemen dat is ontstaan door het overlijden van de heer [slachtoffer].
Voor het bepalen van de straf zijn de in de organisatie van de Rechtspraak door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht geformuleerde oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 waarbij sprake is van een dodelijk verkeersongeval als uitgangspunt genomen. Bij aanmerkelijke schuld, zonder dat alcohol is gebruikt, gaan deze oriëntatiepunten uit van een taakstraf voor de duur van 240 uren, met daarbij als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 22 februari 2018, waaruit weliswaar blijkt dat aan verdachte alleen enige jaren geleden een strafbeschikking voor een vermogensdelict is opgelegd, maar dat zij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Het strafblad van verdachte heeft daardoor geen strafverzwarende invloed.
De rechtbank ziet geen reden om, wat betreft de op te leggen taakstraf van het oriëntatiepunt af te wijken en zal aan verdachte daarom een taakstraf van 240 uren opleggen.
Tevens zal aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd. Hierbij is in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waarbij het beschikken over een rijbewijs noodzakelijk is voor het behoorlijk uitoefenen van haar werk. Een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals is bepleit door de raadsvrouw, doet geen recht aan de ernst van het feit. Echter is, gelet op het feit dat voorafgaand aan het ongeval en nadien geen verkeersincidenten hebben plaatsgevonden, de rechtbank van oordeel dat het voor de verkeersveiligheid evenmin nodig is om een geheel onvoorwaardelijk ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Daarom zal een groot deel, te weten 9 maanden, van de in de oriëntatiepunten genoemde ontzegging van de rijbevoegdheid, voorwaardelijk worden opgelegd. Aldus wordt zowel het belang van de verkeersveiligheid gemarkeerd als recht gedaan aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat bovengenoemde straf passend en geboden is. Voorts zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van de nabestaande ter zake van geleden schade, zoals nader in dit vonnis onder 11 zal worden besproken en beslist.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLAG

Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten een personenauto van het merk Volkswagen Polo, met kenteken [kenteken] aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.

11.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 1] en [benadeelde 2], vertegenwoordigd door mr. M. Raaijmakers, advocaat te Hoofddorp, hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Ter terechtzitting heeft mr. Raaijmakers meegedeeld dat de vordering moet worden opgevat als ingediend door [benadeelde 1]. [benadeelde 1] vordert, na aanpassing ter terechtzitting, een bedrag van € 119.801,40. Dit bedrag bestaat uit € 119.132,40 materiële schade en € 669,- proceskosten, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen ten aanzien van de dagwaarde van de auto, de kosten van de uitvaart en de proceskosten, ter hoogte van in totaal € 2.558,20 met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Ten aanzien van het bedrag ter hoogte van € 117.439,20 heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij in dit deel niet-ontvankelijk te verklaren omdat dit deel van de vordering te ingewikkeld is voor het strafproces.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering ten aanzien van de post die ziet op gederfde inkomsten, omdat het een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. De proceskosten moeten worden gematigd naar één persoon.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, juncto artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voorzien in een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van het strafbare feit. Artikel 6:108 BW geeft daarvoor een limitatieve opsomming van hetgeen gevorderd kan worden. Het gaat dan om de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging. Ook de kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade zijn in beginsel voor toewijzing vatbaar. Voor vergoeding van andere schade dan voornoemde posten biedt de wet geen mogelijkheid.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘kosten uitvaart’ ter hoogte van € 193,20 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 193,20 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 juli 2016 tot de dag van volledige betaling.
Voorts is door de benadeelde partij vergoeding van de auto van overledene, een Peugeot 106 met kenteken [kenteken], met een dagwaarde van € 1.500,- gevraagd. De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren omdat de wet hiervoor geen grondslag biedt.
De behandeling van de vordering ten aanzien van het gederfd levensonderhoud levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op kosten voor de eigen bijdrage voor rechtsbijstand ter hoogte van € 669,-. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als hieronder bij de beslissing is omschreven.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 193,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2016 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 3 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
- ontzegt verdachte ter zake van het onder primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar;
- bepaalt dat van de ontzegging een gedeelte, groot 9 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het volgende voorwerp:
 een personenauto van het merk Volkswagen Polo, met kenteken [kenteken];
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 193,20;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2016 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [benadeelde 1] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 669,-, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 193,20 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2016 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. R. Veldhuisen en V.M.A. Sinnige, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 april 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 06 juli 2016 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een auto, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A27, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met (ongeveer) 143 km/uur, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, op die weg heeft gereden en/of
- zij is blijven rijden terwijl zij, verdachte, vermoeid was en/of in slaap is gevallen terwijl zij haar voertuig bestuurde en/of
- ( daardoor) de door haar bestuurde auto niet voortdurend onder controle had en/of
- terwijl zij vermoeid was de cruise control van haar auto heeft ingeschakeld en/of
- rijdende over die weg de snelheid van haar voertuig niet (voldoende) heeft geminderd bij het naderen van haar, verdachtes, voorligger [slachtoffer] en/of
- geen of onvoldoende stuurbeweging met haar, verdachtes voertuig, heeft gemaakt toen de auto van haar voorligger [slachtoffer] naderde en/of
- ( vervolgens) tegen de (linkerachterkant van de) auto van die [slachtoffer] is aangereden en/of
- waarbij de auto van die [slachtoffer] (meerdere malen) over de kop is gegaan en in een nabij die rijbaan gelegen sloot is terechtgekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
Subsidiair
zij op of omstreeks 06 juli 2016, te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A27,
- met (ongeveer) 143 km/uur, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, op die weg heeft gereden en/of
- zij is blijven rijden terwijl zij, verdachte, vermoeid was en/of in slaap is gevallen terwijl zij haar voertuig bestuurde en/of
- ( daardoor) de door haar bestuurde auto niet voortdurend onder controle had en/of
- terwijl zij vermoeid was de cruise control van haar auto heeft ingeschakeld en/of
- rijdende over die weg de snelheid van haar voertuig niet (voldoende) heeft geminderd bij het naderen van haar, verdachtes, voorligger [slachtoffer] en/of
- geen of onvoldoende stuurbeweging met haar, verdachtes voertuig, heeft gemaakt toen de auto van haar voorligger [slachtoffer] naderde en/of
- ( vervolgens) tegen de (linkerachterkant van de) auto van die [slachtoffer] is aangereden en/of
- waarbij de auto van die [slachtoffer] (meerdere malen) over de kop is gegaan en in een nabij die rijbaan gelegen sloot is terechtgekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 mei 2017, genummerd PL0900-2016207976, opgemaakt door politie, doorgenummerd 1 tot en met 196. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, pagina 144.
3.Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, pagina 163.
4.Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, pagina 156.
5.Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, paginia 157.
6.Een proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina 2, 3 en 4.
7.Een geschrift, inhoudende een schouwverslag betreffende [slachtoffer], opgesteld door C.P. van der Weijden, forensisch arts, GGD Flevoland op 6 juli 2016, pagina 28.
8.Een door M.A.A.T. Engbers, rechter-commissaris van de rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal RC-nummer 18/2194, inhoudende een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], pagina 2 proces-verbaal.
9.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 61.
10.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 65.
11.Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse Voertuigonderzoek, pagina 195.