ECLI:NL:RBMNE:2018:178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
C/16/451541 / KG ZA 17-910
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot staking executie en opheffing beslagen in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, hebben eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee besloten vennootschappen, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder een crowdfundingplatform. De eisers vorderden onder andere de staking van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Den Haag en de opheffing van executoriale beslagen die door gedaagden waren gelegd. De achtergrond van de zaak betreft een geldlening die door investeerders aan een bedrijf was verstrekt, waarbij eisers als borgen optraden. Na het faillissement van het bedrijf en een vonnis waarin eisers hoofdelijk werden veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag, hebben eisers geprobeerd de executie van dit vonnis te staken op basis van een herroepingsprocedure.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar zijn. De rechter oordeelde dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de vordering tot herroeping van het vonnis een grote kans van slagen had. De voorzieningenrechter benadrukte dat gedaagden in beginsel gerechtigd zijn om het vonnis ten uitvoer te leggen, tenzij er sprake is van misbruik van recht. De rechter concludeerde dat er geen gronden waren voor herroeping van het vonnis, en dat de eisers niet konden aantonen dat gedaagden valse stukken hadden ingediend of bedrog hadden gepleegd. De vorderingen werden afgewezen, en eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan op 19 januari 2018 door mr. R.A. Steenbergen, waarbij de rechter de vorderingen van eisers afwees en hen in de kosten van de procedure verwees.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/451541 / KG ZA 17-910
Vonnis in kort geding van 19 januari 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M. Breur te 's-Gravenhage,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
vennoot van gedaagde sub 1,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
vennoot van gedaagde sub 1,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. F.J. van der Schrier te 's-Gravenhage.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser sub 1] c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 december 2017 met producties 1 tot en met 13,
  • de producties 1 tot en met 34 van [gedaagde sub 1] c.s.,
  • de mondelinge behandeling van 4 januari 2018,
  • de pleitnota van [eiser sub 1] c.s.,
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] voert een onderneming die erop is gericht om via haar website
- een crowdfundingplatform - particulieren en ondernemers met een financieringswens voor een project en daarin geïnteresseerde particuliere investeerders bij elkaar te brengen.
2.2.
Aan [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ) is in juli 2014 door een groep investeerders een geldlening van € 300.000,00 verstrekt en in december 2015 door een groep investeerders een geldlening van € 297.900,00. Beide leningen zijn tot stand gekomen na bemiddeling door [gedaagde sub 1] . Bij de betreffende schuldbekentenissen hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zich als borg hoofdelijk verbonden tot betaling van hetgeen [bedrijfsnaam] op grond van deze geldleningsovereenkomsten verschuldigd is.
2.3.
[gedaagde sub 1] heeft, omdat [bedrijfsnaam] verzuimde haar betalingsverplichtingen na te komen, op basis van een door haar gestelde lastgeving op eigen naam ten behoeve van de investeerders bij de rechtbank Den Haag een procedure aanhangig gemaakt jegens [bedrijfsnaam] , [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tot nakoming van hun verplichtingen uit de bedoelde overeenkomsten.
2.4.
Bij beschikking van 22 maart 2016 is het faillissement van [bedrijfsnaam] uitgesproken.
2.5.
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 november 2016 (hierna: het vonnis) zijn [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] als borgen - kort gezegd - hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 265.163,46 en een bedrag van € 292.309,26, vermeerderd met rente en kosten, aan [gedaagde sub 1] . Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.6.
[gedaagde sub 1] heeft ten laste van [eiser sub 1] op 12 april 2017 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de Belastingdienst en op 14 november 2017 onder Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. op de AOW-uitkering van [eiser sub 1] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I staking van de tenuitvoerlegging van het vonnis althans schorsing daarvan totdat door de rechtbank Den Haag op de door [eiser sub 1] c.s. in te stellen herroepingsvordering is beslist,
II opheffing van de door [gedaagde sub 1] c.s. gelegde executoriale beslagen,
III veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot terugbetaling van de reeds geinde bedragen,
subsidiair
IV hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. om binnen vijf werkdagen aan [eiser sub 1] c.s. een lijst van alle investeerders ter beschikking te stellen, zowel digitaal als op papier, met vermelding per investeerder van tenminste de familienaam en voornamen, de adresgegevens, het bedrag van de investering, de datum van ontvangst, het e-mailadres en het telefoonnummer, alsmede alle onderliggende investeringsovereenkomsten,
primair en subsidiair
V veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met rente, en de nakosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser sub 1] c.s. in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt reeds uit de aard van de zaak, nu de (primaire) vordering ziet op de staking dan wel schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis en opheffing van de gelegde executoriale beslagen op de voet van artikel 438 lid 2 Rv.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [gedaagde sub 1] in beginsel gerechtigd is het vonnis, dat in kracht van gewijsde is gegaan en daarmee een onvoorwaardelijke executoriale titel oplevert, jegens [eiser sub 1] c.s. ten uitvoer te leggen. Alleen als er sprake is van misbruik van dit recht, kan de staking of schorsing van de executie worden bevolen en tot opheffing van de gelegde beslagen worden overgegaan. Daarvan zal slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake zijn, waaronder ingeval zich gronden voordoen voor herroeping van het vonnis.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet voldoende aannemelijk geworden dat een vordering van [eiser sub 1] c.s. tot herroeping een zodanige grote kans van slagen heeft, dat daarop in dit kort geding mag worden vooruitgelopen. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.4.
Op grond van artikel 382 Rv kan een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan op vordering van een partij worden herroepen als a.) het vonnis berust op door de wederpartij tijdens de procedure gepleegd bedrog, waarbij bedrog ruim moet worden uitgelegd, b.) het vonnis berust op valse stukken, waarvan de onechtheid of onwaarheid na het vonnis door de wederpartij is erkend of door een rechter is vastgesteld, of c.) indien een partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden. Daarbij moet het gaan om stukken die, als zij aan de rechter bekend zouden zijn geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
4.5.
[gedaagde sub 1] heeft in de procedure bij de rechtbank Den Haag gesteld dat zij optreedt als lasthebber van de bij haar onder nummer [nummeraanduiding] geregistreerde informele vereniging, alsmede van de individuele leden van deze informele vereniging (de investeerders) en dat deze lastgeving is opgenomen in artikel 7 van de door elke investeerder met [gedaagde sub 1] gesloten investeringsovereenkomst. De bevoegdheid van [gedaagde sub 1] om uit hoofde van de gestelde lastgeving op te treden is niet betwist, zodat de rechtbank Den Haag daarvan is uitgegaan. Bij het vonnis zijn [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vanwege de door hen bij de schuldbekentenissen ten behoeve van voornoemde informele vereniging afgegeven borgstellingen veroordeeld tot betaling van de door [gedaagde sub 1] gevorderde hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.
4.6.
[eiser sub 1] c.s. is van mening dat [gedaagde sub 1] misleiding en bedrog in de zin van artikel 382 Rv kan worden verweten. [eiser sub 1] c.s. heeft daartoe aangevoerd dat de informele vereniging met nummer [nummeraanduiding] niet bestaat en ook de door [gedaagde sub 1] opgevoerde informele verenigingen met nummer [nummeraanduiding] en nummer [nummeraanduiding] niet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een informele vereniging. Er is geen bestuur, geen rechtshandeling tot oprichting en evenmin een duidelijke wilsverklaring van de leden. Verder zijn er geen statuten en is er geen sprake van registratie bij de Kamer van Koophandel noch van een eigen bankrekening. Dit betekent volgens [eiser sub 1] c.s. dat hij de borgstellingen is aangegaan jegens een niet bestaande partij en dat de afgegeven borgstellingen nietig zijn, net als de beweerdelijk door de informele vereniging gegeven last. Volgens [eiser sub 1] c.s. wist [gedaagde sub 1] ten tijde van de procedure bij de rechtbank Den Haag dat de informele vereniging met nummer [nummeraanduiding] niet bestond. Verder heeft [gedaagde sub 1] destijds een voorbeeld overgelegd van een investeringsovereenkomst tevens zijnde lastgevingsovereenkomst (geanonimiseerd) met een aantal specimen daarvan (niet geanonimiseerd). [eiser sub 1] c.s. is bij nader onderzoek gebleken dat een (onbekend) aantal investeringsovereenkomsten op cruciale onderdelen afwijkt van de overgelegde voorbeeldovereenkomst en van latere datum is dan wel is gepostdateerd, waaronder de investeringsovereenkomsten van de heer [B] en de heer [C] . Dit betekent dat die stukken vals zijn of niets te maken hebben met de geldleningsovereenkomsten van [bedrijfsnaam] en er niet vanuit kan worden gegaan dat de bij de schuldbekentenissen gevoegde lijst van investeerders sluitend is. Volgens [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] dit opzettelijk niet vermeld en [eiser sub 1] c.s. en de rechtbank daarmee op het verkeerde been gezet.
4.7.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft deze stellingen gemotiveerd bestreden. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat in de schuldbekentenissen staat vermeld dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een borgstelling hebben afgegeven ten behoeve van de informele vereniging die bij [gedaagde sub 1] staat ingeschreven onder nummer [nummeraanduiding] , maar dat duidelijk is dat dat nummer het KvK-nummer van [gedaagde sub 1] is en dat uit de toentertijd aan [eiser sub 1] c.s. verstrekte lijsten van investeerders blijkt dat de groepen investeerders voor de projecten van [bedrijfsnaam] bij [gedaagde sub 1] staan geregistreerd onder respectievelijk nummer [nummeraanduiding] en nummer [nummeraanduiding] . Volgens [gedaagde sub 1] c.s. ontstaat er per project waarvoor de gevraagde financiering is toegezegd, een informele vereniging van investeerders. Er is namelijk sprake van een organisatie (leden die aan [gedaagde sub 1] de last hebben verstrekt tot de afwikkeling en inning van de lening, waarbij ledenraadplegingen plaatsvinden via e-mailuitwisselingen) met een bepaald doel (het behalen van een overeengekomen rendement op de verstrekte lening binnen een bepaalde tijd), die een eenheid vormt (de onderlinge verbondenheid in verband met de verstrekte lening) en die op enige continuïteit is gericht (de termijn totdat de lening is voldaan of wegens een default gedeeltelijk of geheel moet worden afgeboekt). Investeerders hebben door ondertekening van de investeringsovereenkomst en toezegging en betaling van een investeringsbedrag blijk gegeven van de wil om een informele vereniging te vormen en zij hebben vooraf aan [gedaagde sub 1] de in artikel 7 van de investeringsovereenkomst geformuleerde last verstrekt. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. wist [eiser sub 1] c.s. vooraf dat er per project een informele vereniging zou worden gevormd en was dit nadien ook kenbaar uit de stukken en de gevoerde correspondentie. Verder heeft [gedaagde sub 1] c.s. betwist dat zij in de procedure bij de rechtbank Den Haag valse stukken heeft overgelegd, overeenkomsten heeft gepostdateerd en (bewust) heeft nagelaten ergens op te wijzen of stukken heeft achtergehouden. Volgens haar zijn er bij het overleggen van alle onderliggende investeringsovereenkomsten abusievelijk een aantal nieuwe investeringsovereenkomsten van latere datum overgelegd en is dit in de procedure onopgemerkt gebleven. Die nieuwe investeringsovereenkomsten hebben bestaande investeringsovereenkomsten vervangen, nadat daarin een (onder 4.11 omschreven) wijziging was aangebracht. Alle betrokken investeerders hebben de tot 7 september 2015 door [gedaagde sub 1] gebruikte investeringsovereenkomst ondertekend, aldus [gedaagde sub 1] c.s.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat er geen sprake is van een informele vereniging en dat [gedaagde sub 1] daarvan wist. Voor het zijn van een vereniging in de zin van artikel 2:26 BW is vereist dat de oprichters bij meerzijdige rechtshandeling een rechtspersoon tot stand brengen. Dit is het geval indien het verband een eigen identiteit onderscheidt van de leden en als zelfstandige eenheid aan het rechtsverkeer deelneemt door zich als subject van rechten en plichten te gedragen. Ook dient sprake te zijn van een zeker organisatorisch verband. Voor het bestaan van een vereniging is niet vereist dat er een rechtshandeling is waarbij zij is opgericht. Verder geldt dat voor een informele vereniging in de zin van artikel 2:30 BW niet is vereist dat het verband statuten heeft of is ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
4.9.
Uit de overgelegde stukken en de door [gedaagde sub 1] c.s. gegeven toelichting kan het volgende worden opgemaakt. De werkwijze van [gedaagde sub 1] is aldus dat zij voor iemand die financiering wenst voor een project, een aanbod, de zogenoemde “pitch”, publiceert op de website van [gedaagde sub 1] . Geïnteresseerde investeerders tekenen een investeringsovereenkomst tevens zijnde een lastgevingsovereenkomst en zeggen aan een bepaald project een bepaald investeringsbedrag toe. Op de website laat [gedaagde sub 1] per project via een cirkel die volloopt zien hoeveel geld er door investeerders, aangeduid met nummers, is toegezegd. Als voor een project tot het gewenste bedrag is ingeschreven, is de groep met investeerders voor dat project compleet. Deze groep wordt bij [gedaagde sub 1] ingeschreven onder een bepaald nummer. De geldnemer tekent een schuldbekentenis, waarbij een lijst is gevoegd waarop de deelnemende investeerders staan vermeld, aangeduid met nummers, alsmede de datum en het bedrag van hun investering. Vervolgens worden de toegezegde bedragen door de investeerders voldaan (voorheen rechtstreeks aan [gedaagde sub 1] , tegenwoordig aan een door haar beheerste stichting derdengelden) en vervolgens doorbetaald aan de lenende partij.
4.10.
Hieruit blijkt dat er per project sprake is van een groep mensen in een georganiseerd verband, met een bepaald doel, te weten het investeren in dat project via [gedaagde sub 1] . Er is een rechtshandeling tot oprichting aan te wijzen, namelijk het hiervoor omschreven door [gedaagde sub 1] opgezette systeem voor crowdfunding, welke rechtshandeling wordt vervolmaakt op het moment dat de investeerders tot het voor het project benodigde bedrag hebben ingeschreven. De wilsverklaring van de investeerders ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter besloten in het tekenen van de investeringsovereenkomst met de daarbij behorende algemene voorwaarden waarin het systeem staat beschreven en in de daaropvolgende inschrijving voor het betreffende project. Uit de stellingen van partijen blijkt verder dat [gedaagde sub 1] voor de investeerders de lening afwikkelt en int en in dat verband de administratie en correspondentie voert, het betalingsverkeer regelt, contacten onderhoudt en klachten afhandelt, en dat zij de investeerders daarover per e-mail informeert en raadpleegt. Daarmee vervult [gedaagde sub 1] feitelijk de rol van bestuurder. Op grond van de bij de schuldbekentenissen gevoegde lijsten is voldoende duidelijk welke groep investeerders in het project heeft geïnvesteerd en onder welk nummer deze groep bij [gedaagde sub 1] staat ingeschreven. Daarbij geldt dat het hebben van statuten en een eigen bankrekening niet vereist is voor een informele vereniging en een inschrijving in het Handelsregister ook niet.
4.11.
Het door [eiser sub 1] c.s. gestelde bedrog is op grond van het voorgaande niet voldoende aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ook niet voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 1] in de procedure bij de rechtbank Den Haag valse stukken heeft ingebracht of - al dan niet bewust - bepaalde stukken of informatie over stukken heeft achtergehouden, danwel dat [eiser sub 1] c.s. na die procedure beslissende stukken in handen heeft gekregen die, als de rechter in Den Haag ze gekend had, tot een andere uitkomst hadden geleid. [gedaagde sub 1] c.s. heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde sub 1] vanwege nieuwe regelgeving vanuit de AFM per 7 september 2015 haar structuur heeft gewijzigd. Er wordt sindsdien niet langer gewerkt met schuldbekentenissen, maar met schriftelijke geldleningsovereenkomsten, waarbij de geldstromen via een stichting derdengelden verlopen. Per die datum dienen investeerders die in een nieuw project wilden investeren daarom een nieuwe gewijzigde investeringsovereenkomst met bijbehorende gewijzigde algemene voorwaarden te ondertekenen. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. zijn enkele van deze nieuwe overeenkomsten bij vergissing bij de rechtbank Den Haag overgelegd, omdat de registratie van de bij aanvang door deze investeerders getekende investeringsovereenkomst in het klantsysteem is ‘overschreven’. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat alle bij de geldleningen van [bedrijfsnaam] betrokken investeerders destijds de tot 7 september 2015 door [gedaagde sub 1] gehanteerde investeringsovereenkomst hebben ondertekend en dat dit door hen kan worden bevestigd. Ter zitting heeft mr. [A] e-mails van 3 januari 2018 aangehaald, waaruit is gebleken dat de heer [B] en de heer [C] per e-mail aan hem hebben bevestigd dat zij zowel de oude als de nieuwe investeringsovereenkomst hebben ondertekend. Dit alles vormt een plausibele verklaring voor de door [eiser sub 1] c.s. opgevoerde inhoudelijke verschillen tussen de overgelegde investeringsovereenkomsten en vermeende onjuistheden in de datering daarvan. Andere aanwijzingen die duiden op onechtheid van de ingebrachte stukken of het achterhouden van informatie door [gedaagde sub 1] danwel op het nadien ontdekken van nadere beslissende stukken door [eiser sub 1] c.s., zijn niet gesteld of gebleken.
4.12.
Nu niet voldoende aannemelijk is geworden dat een vordering van [eiser sub 1] c.s. tot herroeping van het vonnis een zodanige kans van slagen heeft dat daarop in dit geding mag worden vooruitgelopen, ziet de voorzieningenrechter geen reden om vooruitlopend op de uitkomst van die bodemprocedure de gelegde executoriale beslagen op te heffen en terugbetaling van het reeds geinde te gelasten en evenmin om in afwachting van de uitkomst van die bodemprocedure de executie van het vonnis te schorsen. Het primair gevorderde zal worden afgewezen.
4.13.
[eiser sub 1] c.s. vordert subsidiair dat [gedaagde sub 1] c.s. wordt veroordeeld om een volledige lijst van alle bij de geldleningen van [bedrijfsnaam] betrokken investeerders ter beschikking te stellen, met vermelding van de namen en contactgegevens van deze investeerders. Deze vordering zal als ongegrond worden afgewezen om de navolgende redenen.
4.14.
[eiser sub 1] c.s. legt aan deze vordering ten grondslag dat zij tevergeefs pogingen heeft gedaan om met [gedaagde sub 1] in overleg te komen over mogelijke oplossingen voor het afwikkelen van de financiële verplichtingen van [eiser sub 1] c.s. jegens de betrokken investeerders. [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] concrete voorstellen gedaan, resulterend in een door hem opgesteld reddingsplan (bestaande in een herfinanciering van de betrokken projecten), en [gedaagde sub 1] verzocht dit aan de investeerders voor te leggen. Volgens [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] alle voorstellen namens de investeerders afgewezen zonder hen van (de inhoud van) de voorstellen op de hoogte te stellen. [eiser sub 1] c.s. heeft een groot persoonlijk financieel belang bij medewerking van de investeerders aan het reddingplan. Nu [gedaagde sub 1] de investeerders niet juist informeert en minnelijk overleg met haar niet mogelijk is gebleken, wenst [eiser sub 1] c.s. zelf zo spoedig mogelijk in overleg te treden met de investeerders over een oplossing. Daartoe dient [gedaagde sub 1] de gegevens van de investeerders aan [eiser sub 1] c.s. bekend te maken.
4.15.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is [gedaagde sub 1] c.s. in de gegeven omstandigheden niet gehouden om de gevraagde gegevens in verdergaande mate dan zij (laatstelijk in het kader van dit kort geding) heeft gedaan aan [eiser sub 1] c.s. te verstrekken. [eiser sub 1] c.s. is er door ondertekening van de schuldbekentenissen en de daarbij behorende algemene voorwaarden mee akkoord gegaan dat de bij de geldleningen betrokken investeerders anoniem blijven en dat [gedaagde sub 1] als lasthebber van de informele verenigingen en haar individuele leden optreedt en op grond daarvan feitelijk alle rechten en verplichtingen uitvoert en als aanspreekpunt fungeert. Naar [gedaagde sub 1] c.s. stelt en aannemelijk is, vindt die constructie mede haar grond in het feit dat de investeerders geen rechtstreeks contact met de geldlener wensen. Dit brengt met zich dat [eiser sub 1] c.s. bij vermeend tekortschieten van [gedaagde sub 1] in de nakoming van deze verplichtingen, [gedaagde sub 1] daarop moet aanspreken en nakoming moet vorderen. De enkele omstandigheid dat [gedaagde sub 1] in haar verplichtingen zou zijn tekortgeschoten, hetgeen gelet op de betwisting door [gedaagde sub 1] c.s. niet is komen vast te staan, maakt niet dat [eiser sub 1] c.s. het recht toekomt op bekendmaking van de persoonlijke gegevens van de investeerders teneinde zelf met de investeerders in contact te kunnen treden. Het subsidiair gevorderde zal ook worden afgewezen.
4.16.
[eiser sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.442,00
De nakosten, waarvan [gedaagde sub 1] c.s. betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.442,00,
5.3.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s., onder de voorwaarde dat [eiser sub 1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde sub 1] c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indienbetekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198