In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, hebben eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee besloten vennootschappen, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder een crowdfundingplatform. De eisers vorderden onder andere de staking van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Den Haag en de opheffing van executoriale beslagen die door gedaagden waren gelegd. De achtergrond van de zaak betreft een geldlening die door investeerders aan een bedrijf was verstrekt, waarbij eisers als borgen optraden. Na het faillissement van het bedrijf en een vonnis waarin eisers hoofdelijk werden veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag, hebben eisers geprobeerd de executie van dit vonnis te staken op basis van een herroepingsprocedure.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar zijn. De rechter oordeelde dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de vordering tot herroeping van het vonnis een grote kans van slagen had. De voorzieningenrechter benadrukte dat gedaagden in beginsel gerechtigd zijn om het vonnis ten uitvoer te leggen, tenzij er sprake is van misbruik van recht. De rechter concludeerde dat er geen gronden waren voor herroeping van het vonnis, en dat de eisers niet konden aantonen dat gedaagden valse stukken hadden ingediend of bedrog hadden gepleegd. De vorderingen werden afgewezen, en eisers werden veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan op 19 januari 2018 door mr. R.A. Steenbergen, waarbij de rechter de vorderingen van eisers afwees en hen in de kosten van de procedure verwees.