In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, verzoeker in deze procedure, heeft verzocht om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te wijzigen, omdat hij geen draagkracht meer heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds de beschikking van 3 december 2014 een maandelijkse bijdrage van € 203,-- aan de vrouw diende te betalen, maar dat deze bijdrage door de verhoging van de kinderalimentatie niet meer haalbaar was. De vrouw heeft erkend dat de man geen draagkracht heeft voor de partneralimentatie, maar heeft verweer gevoerd tegen de ingangsdatum van de wijziging.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijziging van de partneralimentatie ingaat per 22 december 2017, de datum van indiening van het verzoekschrift. Dit is gedaan omdat de vrouw vanaf die datum redelijkerwijs rekening had kunnen houden met een wijziging. De rechtbank heeft ook overwogen dat de man de partneralimentatie tot op heden heeft voldaan en dat de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt, waardoor de ontvangen alimentatie door de gemeente in mindering is gebracht op haar uitkering. De rechtbank heeft besloten dat de vrouw de teveel ontvangen partneralimentatie aan de man moet terugbetalen.
Daarnaast heeft de vrouw verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten, omdat zij onnodige kosten heeft moeten maken door de afzonderlijke procedure die de man heeft gestart. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man verantwoordelijk is voor de onnodige procedure en heeft hem veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die zijn begroot op € 366,--. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.