ECLI:NL:RBMNE:2018:1860

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
16/661343-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale medicijnhandel door een vrouw en een man in Nieuwegein met veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 2 mei 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige vrouw en een 58-jarige man uit Rotterdam, die zich in 2014 en 2015 schuldig hebben gemaakt aan illegale medicijnhandel in Nieuwegein. De rechtbank heeft hen veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 160 uur. De verdachten hebben zich schuldig gemaakt aan het illegaal bezit en de handel in geneesmiddelen, waaronder verslavende middelen zoals slaapmiddelen en pijnstillers, zonder de benodigde vergunningen en voorschriften. De rechtbank oordeelt dat de verdachten enkel oog hadden voor het financiële gewin, zonder rekening te houden met de mogelijke fatale gevolgen van hun handelen.

Het Openbaar Ministerie had eerder een schikkingsvoorstel gedaan, maar de man ging hier niet mee akkoord, wat leidde tot vervolging. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ouderdom van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten meer dan 35.000 euro hebben verdiend met hun illegale activiteiten en hen verplicht om dit bedrag terug te betalen aan de Staat, wat neerkomt op 17.589 euro per persoon. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in overweging genomen, wat heeft geleid tot een gematigde straf.

De rechtbank heeft in haar vonnis de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachten in overweging genomen. De verdachten hebben hun baan, auto en woning verloren als gevolg van de strafzaak, en de rechtbank heeft besloten dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf passend zijn, gezien de omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/661343-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 mei 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen verdachte en mr. R.W.J.H.A. Neijndorff, advocaat te 's-Hertogenbosch, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 5 juli 2014 tot en met 14 april 2015 te Nieuwegein al dan niet
opzettelijk en in vereniging zonder daartoe bevoegd te zijn de geneesmiddelen
Zopiclon en Tramadol te koop heeft aangeboden;
Feit 2: in de periode van 5 juli 2014 tot en met 15 april 2015 te Nieuwegein opzettelijk en in
vereniging Methylfenidaat Hydrochloride heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
Feit 3: in de periode van 5 juli 2014 tot en met 15 april 2015 te Nieuwegein opzettelijk en in
vereniging Diazepam, Midazolam, Zolpidem, Temazepam, Flurazepam, Alprazolam,
Lorazepam, Oxazepam, Lormetazepam en Bromazepam heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 3
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 april 2018;
  • het proces-verbaal van relaas van 16 april 2015, genummerd PL0900-2015087698, opgemaakt door [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, pagina 8;
  • een kennisgeving van inbeslagname van 17 april 2017, genummerd PL0900-2015087698-26, opgemaakt door de politie Midden-Nederland;
  • een kennisgeving van inbeslagname van 17 april 2017, genummerd PL0900-2015087698-30, opgemaakt door de politie Midden-Nederland;
  • de kennisgevingen van inbeslagname van 17 april 2017, genummerd PL0900-2015087698-64 tot en met PL0900-2015087698-84, opgemaakt door de politie Midden-Nederland;
  • een aanvraag extern forensisch onderzoek van 11 mei 2015, genummerd PL0900-2015087698-93 opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland;
  • een NFI-rapport van 28 september 2015, opgemaakt door dr. M.A. Hoitink, NFI-deskundige Forensisch drugsonderzoek, pagina’s 374-381;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2015, opgemaakt door [inspecteur] , inspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, pagina 83.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 5 juli 2014 tot en met 14 april 2015 in de gemeente Nieuwegein tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk, niet zijnde een apotheker die zijn beroep in een apotheek uitoefent en niet zijnde een huisarts die in het bezit is van een vergunning als bedoeld in het tiende of elfde lid van artikel 61 van de Geneesmiddelenwet en niet zijnde een daartoe bij ministeriële regeling aangewezen persoon en instantie in de in de regeling bedoelde omstandigheden, UR-geneesmiddelen, te weten Zopiclon en Tramadol, vallende onder de Geneesmiddelenwet, te koop heeft aangeboden en ter hand heeft gesteld;
2.
in de periode van 5 juli 2014 tot en met 14 april 2015 in de gemeente Nieuwegein tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk meermalen heeft verkocht en afgeleverd en aanwezig heeft gehad Methylfenidaat Hydrochloride, bevattende methylfenidaat, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
in de periode van 5 juli 2014 tot en met 14 april 2015 in de gemeente Nieuwegein tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid diazepam, en
- een hoeveelheid midazolam, en
- een hoeveelheid temazepam, en
- een hoeveelheid flurazepam, en
- een hoeveelheid alprazolam, en
- een hoeveelheid lorazepam, en
- een hoeveelheid oxazepam, en
- een hoeveelheid lormetazepam, en
- een hoeveelheid bromazepam,
zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 61 van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 3: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 240 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 224 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 160 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo is verdachte zijn baan, auto en woning kwijtgeraakt als gevolg van onderhavige strafzaak. Daarnaast heeft verdachte in voorarrest gezeten en is hij niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Ook heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Concluderend acht de raadsman een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan de duur het voorarrest, passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn (inmiddels ex-)partner gedurende een periode van meerdere maanden schuldig gemaakt aan het illegale voorhanden hebben van en handelen in geneesmiddelen. Hij heeft bij deze activiteiten slechts oog gehad voor geldelijk gewin. Verdachte heeft de geneesmiddelen, die uitsluitend op doktersrecept verkrijgbaar zijn, onbevoegd ter hand gesteld aan particulieren. De handel in geneesmiddelen is verbonden aan allerlei voorschriften en vergunningen, onder andere omdat op het voorschrijven en gebruik van bepaalde geneesmiddelen controle nodig is in het belang van de volksgezondheid. Zo kunnen geneesmiddelen een verslavende werking hebben. Het gebruik daarvan in een verkeerde dosering en zonder voorafgaande diagnose door een arts kan zelfs fatale gevolgen hebben of verslaving in de hand werken.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 maart 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit werkt niet strafverhogend of -verlagend.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de houding van verdachte ter terechtzitting. Verdachte is een bekennende verdachte, maar geeft weinig blijk zich de mogelijke gevolgen voor de afnemers van de geneesmiddelen te realiseren. Hij heeft niet laten zien onder de indruk te zijn van zijn foute handelen, maar lijkt zich vooral te bekommeren over de nadelige gevolgen voor hemzelf.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met zijn persoonlijke omstandigheden. Zo heeft verdachte zijn baan, auto en woning verloren en heeft hij – in tegenstelling tot de medeverdachte – in voorarrest gezeten. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de ouderdom van de feiten.
Wat dit laatste betreft is naar het oordeel van de rechtbank de redelijke termijn overschreden. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 14 april 2015, te weten de dag waarop verdachtes woning werd doorzocht en hij in verzekering werd gesteld. De termijn tot wijzen van het eindvonnis op 2 mei 2018 bedraagt ruim drie jaar.
De rechtbank acht het, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden en de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten, niet opportuun om verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van het door verdachte ondergane voorarrest, passend is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank het onvoorwaardelijke strafdeel, zijnde een taakstraf voor de duur van 180 uren, matigen tot 160 uren.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 160 uren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. E.J.W. Verhaagh en R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van A.W. van Wijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 mei 2018.
Mrs. E.J.W. Verhaagh en R.G.A. Beaujean zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen, gelegen in de periode van 5 juli 2014 tot en
met 14 april 2015, in de gemeente Nieuwegein, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
(al dan niet opzettelijk),
niet zijnde een apotheker die zijn beroep in een apotheek uitoefent
en/of
niet zijnde een huisarts, die in het bezit is van een vergunning als bedoeld
in het tiende of elfde lid van artikel 61 van de Geneesmiddelenwet
en/of
niet zijnde een daartoe bij ministeriële regeling aangewezen persoon en
instantie in de in de regeling bedoelde omstandigheden,
een (grote) hoeveelheid UR- of UA-geneesmiddelen, te weten
- Zoplicon (merknamen Zoplicon Sandoz en/of Zoplicon PCH en/of Zoplicon
Actavis) en/of - Tramadol (merknamen Tramadol HCI Actavis en/of Tramadol HCI Sandoz),
in elke geval één of meer UR- of UA-geneesmiddelen, vallende onder de
Geneesmiddelenwet, te koop heeft aangeboden (middels (een) advertentie(s) op
het Internet) of ter hand heeft gesteld;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 1 onder 1 Wet op de economische delicten
art 2 lid 1 Wet op de economische delicten
art 6 lid 1 onder 1 Wet op de economische delicten
art 61 lid 1 Geneesmiddelenwet
2.
hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in de periode van 5 juli 2014 tot en
met 14 april 2015 in de gemeente Nieuwegein, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk (meermalen) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, en/of aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid Methylfenidaat
Hydrochloride, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
methylfenidaat, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 2 ahf/onder C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
3.
hij op één of meer tijdstippen, gelegen in de periode van 5 juli 2014 tot en
met 14 april 2015 in de gemeente Nieuwegein, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk (meermalen) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd en/of aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid diazepam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende diazepam en/of
- een hoeveelheid midazolam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
- een hoeveelheid temazepam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende temazepam en/of
- een hoeveelheid flurazepam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende flurazepam en/of
- een hoeveelheid alprazolam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende alprazolam en/of
- een hoeveelheid lorazepam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende lorazepam en/of
- een hoeveelheid oxazepam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende oxazepam en/of
- een hoeveelheid lormetazepam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende lormetazepam en/of
- een hoeveelheid bromazepam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende bromazepam, zijnde een middel/middelen vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van die wet;
art 3 ahf onder C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 april 2015, genummerd PL0900-2015087698, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 420. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.