ECLI:NL:RBMNE:2018:1922

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
6725229 UV EXPL 18-78
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuurder vordert ontruiming van gehuurde woning bij verstekzaak met medehuurder

In deze zaak heeft de verhuurder, aangeduid als [eiser], een voorlopige voorziening gevorderd tot ontruiming van de gehuurde woning door de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De procedure vond plaats bij de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, en betreft een verstekzaak omdat beide gedaagden niet zijn verschenen. De huurovereenkomst is aangegaan op 1 december 2015, waarbij de woning gestoffeerd werd verhuurd voor een maandelijkse huurprijs van € 1.495,00. Er is een huurachterstand ontstaan van € 8.970,00 over de periode van oktober 2017 tot en met maart 2018. De verhuurder heeft meerdere aanmaningen gestuurd, maar de gedaagden hebben geen betalingen verricht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] contractueel huurder is en dat [gedaagde 2] als medehuurder kan worden aangemerkt op basis van artikel 7:266 BW, aangezien zij getrouwd zijn. De vordering tot ontruiming is toegewezen, maar de kantonrechter heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op veertien dagen in plaats van de gevorderde twee dagen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen omdat de verhuurder de verkeerde algemene bepalingen heeft overgelegd. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 731,69.

De beslissing van de kantonrechter is als volgt: de gedaagden moeten de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis ontruimen, de achterstallige huur betalen, en de proceskosten vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6725229 UV EXPL 18-78 LT/33864
Kort geding verstekvonnis van 6 april 2018
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. J.J. Klaver,
tegen:

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde 1],

2.[gedaagde 2],

wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde 2],
beide niet verschenen, noch vertegenwoordigd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met aangehechte producties 1 t/m 4,
- de mondeling behandeling van 23 maart 2018 waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] huurt met ingang van 1 december 2015 van [eiser] de woning aan de [adres] te [postcode] [woonplaats]. In eerste instantie tweemaal voor de duur van zes maanden en daarna voor onbepaalde tijd.
2.2.
De woning is gestoffeerd verhuurd tegen een maandelijkse huurprijs van € 1.495,00.
2.3.
Er is een achterstand ontstaan in de betaling van de huurpenningen over de periode oktober 2017 tot en met maart 2018. De achterstand bedroeg op 15 maart 2018 € 8.970,00.
2.4.
[eiser] heeft [gedaagde 1] bij e-mail van 1 december 2017, 21 december 2017 en 23 januari 2018 en bij aangetekend schrijven van 30 januari 2018 aangemaand de huurachterstand te voldoen.
2.5.
[gedaagde 1] heeft vanaf oktober 2017 geen betalingen meer verricht.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert primair [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van in totaal € 10.315,50 in verband met achterstallige huur (€ 8.970,00) en de contractueel overeengekomen buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.345,50), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2017 tot de dag van de algehele voldoening. Subsidiair vordert [eiser] [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] te voldoen € 1.495,00 per maand te rekenen vanaf 1 oktober 2017, vermeerderd met de wettelijke rente en contractueel overeengekomen buitengerechtelijke incassokosten van € 1.345,50 indien in de procedure komt vast te staan dat [gedaagde 2] medehuurder is. Daarnaast vordert [eiser] de ontruiming van het gehuurde binnen twee dagen na betekening van het vonnis zulks met machtiging aan [eiser] om bij gebreke van volledige voldoening hieraan de ontruiming zelf te bewerkstelligen met behulp van de gerechtsdeurwaarder en zo nodig de sterke arm. Tot slot vordert [eiser] de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn niet in de procedure verschenen en hebben aldus geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

spoedeisendheid
4.1.
Om een voorlopige voorziening te kunnen treffen moet sprake zijn van een spoedeisend belang. De spoedeisendheid van de zaak is gegeven met de aard van de vordering.
verstek
4.2.
Hoewel de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet op de door de rechter bepaalde roldatum in het geding verschenen noch hebben zij een advocaat gesteld. Er zal derhalve verstek worden verleend tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
Medehuur
4.3.
[gedaagde 1] is contractueel huurder. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat de deurwaarder bij het betekenen van de dagvaarding heeft geconstateerd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] getrouwd zijn. Op grond van artikel 7:266 BW is de echtgenoot van een huurder van rechtswege medehuurder, zolang de woonruimte de echtgenoot tot hoofdverblijf strekt, ongeacht of de huurovereenkomst voor dan wel na het aangaan van het huwelijk is gesloten.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de vereisten voor medehuur is voldaan waardoor wordt aangenomen dat [gedaagde 2] medehuurder is. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde 2] op grond van artikel 7:266 lid 2 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst.
4.4.
De vordering tot ontruiming komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal derhalve worden toegewezen. De huurachterstand bedroeg ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding immers zes maanden hetgeen een zodanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert, dat het aannemelijk is dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst ontbonden zal worden en de woning ontruimd dient te worden.
4.5.
De kantonrechter ziet aanleiding om de ontruimingstermijn niet vast te stellen op de gevorderde twee dagen, maar op de gebruikelijke termijn van veertien dagen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten komt de kantonrechter ongegrond voor. [eiser] vordert de contractueel overeengekomen buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 28 van de als productie 2 overgelegde Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte. Uit artikel 2 van de huurovereenkomst blijkt echter dat partijen de Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte van toepassing hebben verklaard. [eiser] heeft dus de verkeerde algemene bepalingen overgelegd. Of in de Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte een bepaling is opgenomen over de buitengerechtelijke incassokosten is niet vast komen te staan, waardoor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen.
4.7.
De door [eiser] gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 556 lid 1 en 557 juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.8.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hoofdelijk als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- Dagvaarding € 105,69
- Griffierecht € 226,00
- Salaris gemachtigde € 400,00
-------------
Totaal € 731,69
nakosten
4.9.
De nakosten, waarvan verhuurder betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen [gedaagde 1] en [gedaagde 2];
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], met al wie en al wat zich daarin vanwege de gedaagde partijen bevindt binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [eiser] € 8.970,00 ter zake van achterstallige huur tot en met 15 maart 2018, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018 tot de dag van voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 731,69, waarin begrepen € 400,00 aan salaris gemachtigde;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 april 2018.