ECLI:NL:RBMNE:2018:1979

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
455659 / HA RK 18-74
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de behandelend rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2018 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. P.W.G. de Beer, de behandelend rechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op een uitlating van mr. De Beer tijdens een zitting op 24 november 2017, waarin hij zou hebben gedreigd met de opmerking dat hij alles zou doen om de zaak weer te krijgen als het wrakingsverzoek ongegrond werd verklaard. De verzoeker stelde dat deze uitlating aantoonde dat mr. De Beer niet meer in staat was om onpartijdig te oordelen.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoeker de gronden voor de wraking pas op 23 februari 2018 naar voren had gebracht, terwijl de feiten die tot de wraking zouden moeten leiden al eerder bekend waren. De wrakingskamer heeft het verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Bovendien heeft de wrakingskamer besloten dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen.

De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De griffier en de voorzitter hebben de beslissing ondertekend, en de procedure met zaaknummer C/16/446145 / FO RK 17-1513 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 455659 / HA RK 18-74
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 23 maart 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 23 februari 2018
  • de schriftelijke reactie van 26 februari 2018 van mr. P.W.G. de Beer
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 9 maart 2018 met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is niemand verschenen. Verzoeker en belanghebbenden zijn correct opgeroepen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. De Beer als behandelend rechter, in de zaak met het zaaknummer C/16/446145 / FO RK 17-1513.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 23 februari 2018 het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Verzoeker stelt dat mr. De Beer op de zitting van 24 november 2017 heeft gedreigd met de uitlating: ‘als de wraking ongegrond wordt verklaard, zal ik er alles aan doen om de zaak weer te krijgen’ en dat mr. De Beer gezegd heeft dat hij het dan wel zou weten. Daarmee heeft mr. De Beer volgens verzoeker te kennen gegeven dat voor hem de zaak al vast staat en is hij niet meer in staat onpartijdig en objectief te beslissen.
2.3.
Mr. De Beer heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft mr. De Beer gesteld dat hij op de zitting van 24 november 2017 enkel aan verzoeker heeft medegedeeld dat als het verzoek tot wraking ongegrond zou worden verklaard hij de zaak weer terug zou krijgen en deze zaak ook zou voortzetten als behandelend rechter.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van art. 37 lid 1 Rv moet het verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die in de visie van verzoeker tot wraking van de behandelend rechter zouden moeten leiden, bekend zijn geworden. Daarnaast moeten de feiten en omstandigheden die in de visie van verzoeker tot wraking moeten leiden op grond van art. 37 lid 3 Rv gelijktijdig worden voorgedragen. Dat is slechts anders indien ná het eerdere verzoek nieuwe feiten of omstandigheden bekend worden die, wederom in de visie van verzoekers, een wrakingsverzoek rechtvaardigen.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2017 in de zaak met zaaknummer C/16/446145 / FO RK 17-1513 heeft verzoeker mr. De Beer voor het eerst gewraakt. Verzoeker heeft toen als wrakingsgrond aangevoerd dat hij door mr. De Beer onvoldoende in staat werd gesteld verweer te voeren, in het bijzonder door hem daar onvoldoende tijd voor te geven. De wrakingskamer heeft bij beslissing van 19 december 2017 het eerste wrakingsverzoek ongegrond verklaard. De behandeling van de zaak is daarop op 23 februari 2018 voortgezet met mr. De Beer als behandelend rechter. Verzoeker legt aan het onderhavige verzoek tot wraking van mr. De Beer een uitlating ten grondslag die mr. De Beer op 24 november 2017 ter zitting gedaan zou hebben. Verzoeker heeft deze grond voor de wraking pas aangevoerd ter zitting van 23 februari 2018 ter onderbouwing van het verzoek dat hij op die zitting heeft gedaan. Hij heeft zijn verzoek dus niet gedaan zodra de feiten en omstandigheden die in zijn visie tot wraking zouden moeten leiden hem bekend waren. Hij heeft ook verzuimd alle wrakingsgronden gelijktijdig voor te dragen. De wrakingskamer zal zijn verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Aan een en ander doet niet af de omstandigheid dat verzoeker pas ter zitting van 23 februari 2018 zag dat mr. De Beer de op 24 november 2017 geschorste behandeling voortzette. Het lag immers in de rede dat bij ongegrondverklaring van het eerste verzoek tot wraking van mr. De Beer laatstgenoemde de behandeling zou voortzetten.
3.3.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer C/16/446145 / FO RK 17-1513 zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat in het belang van de voortgang van die procedure voorkomen moet worden dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, Familie- en Jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/446145 / FO RK 17-1513 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in de zaak met het zaaknummer C/16/446145 / FO RK 17-1513 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. R. Praamstra en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.A.M. Derksen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.