Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het proces-verbaal van de zitting van 23 februari 2018
- de schriftelijke reactie van 26 februari 2018 van mr. P.W.G. de Beer
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2018 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. P.W.G. de Beer, de behandelend rechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op een uitlating van mr. De Beer tijdens een zitting op 24 november 2017, waarin hij zou hebben gedreigd met de opmerking dat hij alles zou doen om de zaak weer te krijgen als het wrakingsverzoek ongegrond werd verklaard. De verzoeker stelde dat deze uitlating aantoonde dat mr. De Beer niet meer in staat was om onpartijdig te oordelen.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoeker de gronden voor de wraking pas op 23 februari 2018 naar voren had gebracht, terwijl de feiten die tot de wraking zouden moeten leiden al eerder bekend waren. De wrakingskamer heeft het verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Bovendien heeft de wrakingskamer besloten dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen.
De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De griffier en de voorzitter hebben de beslissing ondertekend, en de procedure met zaaknummer C/16/446145 / FO RK 17-1513 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.