ECLI:NL:RBMNE:2018:2114

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
UTR 18/283
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. van der Linde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag precariobelasting door netbeheerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een netbeheerder van gas- en elektriciteitsleidingen, en de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal over een aanslag precariobelasting van € 87.030,69 voor het belastingjaar 2016. Eiseres was van mening dat zij ten onrechte als belastingplichtige was aangemerkt, omdat zij niet de door de minister aangewezen netbeheerder was volgens artikel 3 van de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting. De rechtbank heeft echter geen aanknopingspunten gevonden om het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam in een eerdere uitspraak van 5 september 2017 niet te volgen, waarin werd vastgesteld dat regionale netbeheerders zoals eiseres onder de 'andere gevallen' van artikel 3, tweede lid, van de Verordening kunnen vallen, mits zij voldoen aan de eisen van dat artikellid.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de beginselen van behoorlijk bestuur en de vergoeding van kosten in bezwaar verworpen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/283

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres] N.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.E. van Aagten),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.M.M. Mols).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres voor het belastingjaar 2016 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 87.030,69.
Bij uitspraak van 8 december 2017 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, bijgestaan door mr. [A] , mr. [B] en mr. [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is netbeheerder van gas- en elektriciteitsleidingen in de gemeente Veenendaal, welke leidingen zich (deels) bevinden in de grond die eigendom is van de gemeente.
Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanslag precariobelasting opgelegd tot een bedrag van € 87.030,69, daarbij uitgaande van 28.723 strekkende meter buizen, draden of leidingen. Het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar is bij de bestreden uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij ten onrechte als belastingplichtige is aangemerkt, nu zij niet de door de minister aangewezen netbeheerder is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen 2016 (verder: de Verordening). Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat vervolgens niet kan worden toegekomen aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Verordening. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat het eerste lid van artikel 3 ziet op de gevallen dat op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet 1998 een netbeheerder is aangewezen. Daarvan is in dit geval sprake, nu eiseres als zodanig is aangewezen. Dat eiseres niet door de minister is aangewezen maakt enkel dat zij geen belastingplichtige is in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Verordening, maar niet dat er sprake is van een ’ander geval’ dat toepassing van artikel 3, tweede lid, rechtvaardigt, nu eiseres wel degelijk op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet is aangewezen.
3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening wordt ter zake van buizen, kabels, draden of leiding ter zake waarvan op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet een netbeheerder is aangewezen, de precariobelasting geheven van de door de minister aangewezen netbeheerder.
Artikel 3, tweede lid, van de Verordening bepaalt dat in alle andere gevallen de precariobelasting wordt geheven van degene die de buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.
4. De vraag of eiseres op grond van artikel 3 van de Verordening als belastingplichtige kan worden aangemerkt, is al eerder aan de orde geweest in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3644. Deze uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam is gedaan op het hoger beroep van eiseres tegen de uitspraak van 8 mei 2015 van deze rechtbank in het geding tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Muiden.
4.1
In die uitspraak heeft het Gerechtshof met betrekking tot de vraag of eiseres op grond van de betreffende Verordening als belastingplichtige kan worden aangemerkt het volgende overwogen:
“Wat beroepsgrond (…) betreft volgt het Hof belanghebbende (lees: eiseres) in haar stelling dat zij op grond van lid 1 van artikel 3 van de Verordening niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt; zij is immers – naar tussen partijen niet in geschil is – niet een ‘door de minister aangewezen netbeheerder’. Het Hof kan belanghebbende echter niet volgen in haar stelling dat alsdan niet aan lid 2 wordt toegekomen. Uitgaande van de kennelijke bedoeling van de gemeentelijke wetgever, zoals die mede blijkt uit de (toelichting op) het door de heffingsambtenaar overgelegde voorstel van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Muiden tot invoering van het heffen van precariobelasting op kabels en leidingen, moet lid 1 redelijkerwijs worden begrepen als een bepaling die heffing mogelijk maakt van de ingevolge de Gaswet of de Elektriciteitswet door de minister aangewezen (landelijke) netbeheerders, en kunnen regionale netbeheerders zoals belanghebbende worden begrepen onder de ‘andere gevallen’ van lid 2, mits zij overigens voldoen aan de in dat artikellid voor belastingplicht gestelde eisen. Dat laatste is bij belanghebbende het geval nu zij als economisch eigenaar van de netwerken – de nutsleidingen ‘heeft’ in de zin van dat artikellid.”
4.2
De rechtbank heeft in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om dit oordeel van het Gerechtshof Amsterdam in dit beroep niet te volgen, temeer niet nu het bepaalde in artikel 3 van de thans aan de orde zijnde Verordening gelijkluidend is aan het bepaalde in artikel 3 van de Verordening, zoals die is vastgesteld door de raad van de gemeente Muiden. Het betoog van eiseres slaagt dan ook niet.
5. Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat de bestreden uitspraak op bezwaar in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het rechtzekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank overweegt naar aanleiding hiervan dat eiseres dit betoog in feite heeft onderbouwd met de hiervoor besproken inhoudelijke beroepsgrond, namelijk dat eiseres op grond van de Verordening niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt. Nu die beroepsgrond niet slaagt, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de bestreden uitspraak op bezwaar in strijd is met de hiervoor genoemde beginselen van behoorlijk bestuur.
6. Eiseres heeft voorts nog betoogd dat verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar ten onrechte heeft geweigerd haar de door haar in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden.
6.1
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover de bestreden uitspraak op bezwaar wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarvan is hier geen sprake. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, te vergoeden.
6.2
Om die reden bestaat evenmin aanleiding om eiseres voor de door haar in beroep verlangde, en overigens niet onderbouwde, bestuurscompensatie in aanmerking te doen komen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.