In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2018 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 13 november 2017. In die eerdere uitspraak had de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep dat was ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet gericht was tegen een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant heeft verzet aangetekend, waarbij hij twee argumenten naar voren heeft gebracht: een principieel en een feitelijk argument. Het principiële argument betreft de vraag of de gemeente kan afzien van het nemen van een besluit als het verzoek om informatie al openbaar is. Het feitelijke argument betreft de stelling van de opposant dat de gevraagde informatie ten tijde van de aanvraag nog niet openbaar was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de aanvraag van de opposant moet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Awb. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eerdere uitspraak niet in stand kan blijven, omdat de opposant niet in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt nader toe te lichten. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gemeente op tijd had beslist op de aanvraag van de opposant. De rechtbank heeft de proceskosten van de opposant vastgesteld op € 250,50 en heeft de uitspraak openbaar uitgesproken.