ECLI:NL:RBMNE:2018:238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
16.659887-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoldoende ijsvrij maken van autoruiten

Op 26 januari 2017 vond in Bussum een ernstig verkeersongeval plaats waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, een voetgangster aanreed. De verdachte had de ruiten van zijn auto niet voldoende ijsvrij gemaakt, wat leidde tot een beperkt zicht. Hierdoor heeft hij de voetgangster, die de weg overstak, niet opgemerkt. De voetgangster liep door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een open dubbele beenfractuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld door te rijden met een auto waarvan de ruiten gedeeltelijk bevroren waren. De officier van justitie had een voorwaardelijke taakstraf van 90 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden geëist, wat de rechtbank ook oplegde. De verdachte toonde zich verantwoordelijk en betrokken bij het slachtoffer, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van het subsidiair ten laste gelegde feit. De uitspraak vond plaats op 23 januari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.659887-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 januari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1977] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N.M. van Collenburg en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: op 26 januari 2017 in Bussum rijdend op de voor het openbaar verkeer openstaande weg zich zodanig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van haar normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair: op 26 januari 2017 in Bussum rijdend op de voor het openbaar verkeer openstaande weg zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt dan wel kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd dan wel kon worden gehinderd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Inleiding
Op 26 januari 2017 omstreeks 08:45 uur heeft op de kruising van de Gentiaanstraat en de Papaverstraat in Bussum een ongeval plaatsgevonden, waarbij een personenauto en een voetgangster waren betrokken. Verdachte was de bestuurder van de personenauto en hem wordt verweten dat hij de autoruiten onvoldoende ijsvrij had gemaakt voordat hij ging rijden, waardoor zijn zicht was belemmerd. Verdachte reed op de rijbaan van de Gentiaanstraat, komende uit de richting van de Irisstraat. De voetgangster liep over het trottoir van de Gentiaanstraat in de richting van de Irisstraat. Ter hoogte van het kruispunt, dat de verbinding vormt van de Gentiaanstraat en de Papaverstraat, sloeg verdachte linksaf om zijn weg over de Papaverstraat te vervolgen. De voetgangster wilde de rijbaan van de Papaverstraat oversteken om haar weg in de richting van de Irisstraat te vervolgen. Op het moment dat de voetgangster zich op de rijbaan van de Papaverstraat bevond, botste de auto van verdachte tegen haar aan. [1] Voetgangster [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) heeft door de aanrijding een open dubbele beenfractuur opgelopen. [2]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte is in zijn auto gaan rijden, terwijl een deel van de voorruit en zijruiten nog bevroren was. Zijn zicht werd daardoor beperkt als gevolg waarvan hij [slachtoffer] , die de weg overstak, niet heeft gezien en tegen haar aan is gereden. Het door [slachtoffer] opgelopen letsel kan aangemerkt worden als zwaar lichamelijk letsel. Door het niet voldoende ijsvrij maken van de ruiten en het niet verlenen van voorrang heeft verdachte schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerwet 1994 (hierna: WvW), zij het de lichtste vorm van schuld in het kader van deze bepaling.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het aan verdachte primair ten laste gelegde feit, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WvW. Het ijsvrij maken van de ruiten van de auto zoals verdachte dat heeft gedaan, leidt er niet toe dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid door vervolgens in de auto te gaan rijden. Verdachte had voldoende zicht en heeft gekeken of de weg vrij was. Hij had daarbij de voetgangster kunnen zien, maar heeft het niet (goed genoeg) waargenomen. Ook is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft zich wat betreft een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WvW gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zijn standpunt verwoord in een ter zitting overgelegd pleidooi.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij in de ochtend van 26 januari 2017 het ijs van de ruiten van zijn auto heeft gekrabd en dat hij daarna in zijn auto is gestapt en is gaan rijden. Gekomen bij de kruising keek hij naar links en naar rechts en sloeg hij linksaf. Hij heeft daarbij de voetgangster die in tegengestelde richting de weg overstak, niet gezien. Hij hoorde een schreeuw en raakte de voetgangster met zijn auto. [3]
De politie heeft toen zij ter plaatse kwam foto’s van de voor- en zijruiten van de auto gemaakt. [4] Verdachte heeft verklaard dat hij zijn ruiten heeft opengekrabd op de wijze, zoals op deze vier foto’s is te zien, en dat het evident is dat hij de ruiten breder open had kunnen krabben. [5]
De politie heeft geconstateerd dat de ruiten van de auto van verdachte gedeeltelijk waren schoongemaakt, maar dat er ook nog ijs op de ruiten zat. Verdachte heeft niet voldoende zicht naar voren en opzij gehad, omdat hij de ramen onvoldoende heeft ontdaan van ijs. Vervolgens heeft hij ten onrechte geen voorrang verleend aan een voetgangster. [6] De vraag is of verdachte hierdoor schuld als bedoeld in artikel 6 WvW heeft aan het ontstaan van het ongeval.
Bewijsoverweging
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WvW is vereist dat het rijgedrag van verdachte in ieder geval zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WvW.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door te gaan rijden in een auto waarvan hij de ruiten maar gedeeltelijk ijsvrij had gemaakt, terwijl zijn zicht op de weg en het overige verkeer beperkt was. Op de foto’s, waarvan er een aantal vlak na het ongeval is gemaakt en waarover verdachte heeft opgemerkt dat hij de ruiten inderdaad op de op de foto’s vastgelegde wijze heeft opengekrabd, is te zien dat de voorruit en de zijruiten in het midden van de ijslaag waren ontdaan, maar op een brede strook vanaf de randen nog een ijslaag op de ruiten zat. Hierdoor is zijn zicht zeer beperkt geweest en kan het niet anders zijn dan dat verdachte het slachtoffer niet heeft kunnen zien en haar heeft aangereden, terwijl hij haar voorrang had moeten verlenen.
De rechtbank acht daarmee het primair ten laste gelegde feit bewezen in die zin dat verdachte zich aan het verkeersongeval heeft schuldig gemaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig te handelen.
Slachtoffer [slachtoffer] heeft ter zitting verklaard dat zij een jaar na het ongeval nog niet volledig is hersteld. Ze heeft een gebroken kuit- en scheenbeen en is beperkt in haar bewegingsvrijheid, doordat er schroeven in haar been zijn gezet. Als het scheenbeen voldoende is hersteld, kunnen de schroeven er misschien uit en volgt nog een periode van revalidatie. Naar het oordeel van de rechtbank dient het door het slachtoffer als gevolg van de aanrijding opgelopen letsel gezien de ernst en de lange periode van herstel gekwalificeerd te worden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet.
De rechtbank acht aldus het primair tenlastegelegde in voornoemde zin wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair
op 26 januari 2017 te Bussum, gemeente Gooise Meren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Gentiaanstraat, komende uit de richting van de Irisstraat en gaande in de richting van de Papaverstraat en de kruising van die Gentiaanstraat met de Papaverstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig
- ( juist) op het moment dat voetgangster, te weten [slachtoffer] , de Papaverstraat overstak in tegenovergestelde richting van hem, verdachte, welke richting parallel lag aan zijn, verdachtes, oorspronkelijke rijrichting over de Gentiaanstraat, zonder aan vorenbedoelde voetgangster voorrang te verlenen, in vorenbedoeld motorrijtuig genoemde kruising en de Papaverstraat is opgereden en
- terwijl de ruiten van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig nog dusdanig bevroren waren dat hij, verdachte, onvoldoende zicht had en
- zich er in onvoldoende mate van te vergewissen dat voornoemde kruising en de Papaverstraat vrij waren van verkeer en
- vervolgens met een zodanige snelheid voornoemde kruising en de Papaverstraat op te rijden dat hij zijn voertuig niet tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor hij, verdachte, vervolgens met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die voetgangster is aangereden, waardoor die voetgangster, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een open beenbreuk werd toegebracht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 90 uur subsidiair 45 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, beide met een proeftijd van twee jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde komt, verzocht er rekening mee te houden dat verdachte zich niet zeer onverantwoord heeft gedragen, zich schuldbewust jegens het slachtoffer heeft opgesteld en een blanco strafblad heeft. Speciale en algemene preventie zijn in deze zaak niet relevant voor de strafmaat. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Een geheel voorwaardelijke werkstraf en voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou een passende sanctie zijn.
In geval van bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde verzoekt de raadsman te volstaan met een geldboete.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is gaan rijden met een auto waarvan hij de ruiten niet voldoende ijsvrij had gemaakt, waardoor hij bij een kruising een voetgangster die hij voorrang had moeten verlenen heeft aangereden. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke schuld en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden opgelegd.
Bij het bepalen van de strafmaat in deze zaak overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte wordt de lichtste vorm van schuld in de zin van artikel 6 WvW verweten. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 30 november 2017 volgt dat verdachte niet eerder voor overtreding van de Wegenverkeerswet dan wel voor het plegen van andere strafbare feiten met justitie in aanraking is geweest. Verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid voor het veroorzaken van het ongeval genomen en heeft zich tot op de dag van vandaag betrokken getoond bij het slachtoffer. Ook voor de kosten van de revalidatie van het slachtoffer loopt verdachte niet weg. De door de officier van justitie gevorderde straf is gelet hierop een passende straf. De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een taakstraf van 90 uur subsidiair 45 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden, beide geheel voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
90 uur;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
45 dagenhechtenis;
- bepaalt dat de taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
ontzegtverdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 maanden;
- bepaalt dat de ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. van de Streek, voorzitter, mrs. H. den Haan en M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2018.
Mr. Beljaars is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij, op of omstreeks 26 januari 2017, te Bussum, gemeente Gooise Meren, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Gentiaanstraat, komende uit de richting van de Irisstraat en gaande in de richting van de Papaverstraat en/of de kruising van die Gentiaanstraat met de Papaverstraat en/of de Papaverstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend
- ( juist) op het moment dat voetgangster, te weten [slachtoffer] , de Papaverstraat overstak in tegenovergestelde richting van hem, verdachte, welke richting parallel lag aan zijn, verdachtes, (oorspronkelijke) rijrichting over de Gentiaanstraat, zonder aan vorenbedoelde voetgangster voorrang te verlenen, in vorenbedoeld motorrijtuig genoemde kruising en/of splitsing en/of de Papaverstraat is opgereden en/of
- terwijl de ruiten van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig nog dusdanig bevroren en/of beslagen waren dat hij, verdachte, geen, althans onvoldoende zicht had en/of
- zich er niet, althans in onvoldoende mate van te vergewissen dat voornoemde kruising en/of splitsing en/of de Papaverstraat vrij was/waren van verkeer en/of
- ( vervolgens) met een zodanige snelheid voornoemde kruising en/of splitsing en/of de Papaverstraat op te rijden dat hij zijn voertuig niet tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was,
waardoor hij, verdachte, (vervolgens) met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die voetgangster is aangereden en/of gebotst, waardoor die voetgangster, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een open beenbreuk en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van haar normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 26 januari 2017, te Bussum, gemeente Gooise Meren, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Gentiaanstraat, komende uit de richting van de Irisstraat en gaande in de richting van de Papaverstraat en/of de kruising van die Gentiaanstraat met de Papaverstraat en/of de Papaverstraat, en bij nadering van en/of gekomen ter hoogte van voornoemde kruising en/of splitsing en/of de Papaverstraat is
opgereden en/of is gaan oprijden
- ( juist) op het moment dat voetgangster, te weten [slachtoffer] , de Papaverstraat overstak in tegenovergestelde richting van hem, verdachte, welke richting parallel lag aan zijn, verdachtes, (oorspronkelijke) rijrichting over de Gentiaanstraat, zonder aan vorenbedoelde voetgangster voorrang te verlenen, in vorenbedoeld motorrijtuig genoemde kruising en/of splitsing en/of de Papaverstraat is opgereden en/of
- terwijl de ruiten van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig nog dusdanig bevroren en/of beslagen waren dat hij, verdachte, geen, althans onvoldoende zicht had en/of
- zich er niet, althans in onvoldoende mate van te vergewissen dat voornoemde kruising en/of splitsing en/of de Papaverstraat vrij was/waren van verkeer en/of
- ( vervolgens) met een zodanige snelheid voornoemde kruising en/of splitsing en/of de Papaverstraat op te rijden dat hij zijn voertuig niet tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of
(vervolgens) met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig tegen die voetgangster is aangereden en/of gebotst, door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 27 februari 2017, blz. 22 van dat proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van verhoor benadeelde met nr. PL0900-2017026711-3, blz. 2 van dat proces-verbaal.
3.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 januari 2017.
4.Foto’s 1 tot met 4, blz. 7 en blz. 8 van het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 27 februari 2017.
5.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 januari 2018.
6.Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 27 februari 2017, blz. 22 van dat proces-verbaal.