ECLI:NL:RBMNE:2018:2549

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
16/659710-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake poging tot zware mishandeling met mes en wurging

Op 8 juni 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenvonnis uitgesproken in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 20 juni 2017 te Lelystad, waarbij de verdachte de intentie had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de kamer van het slachtoffer binnenkwam, de deur op slot deed en met een mes in de richting van het hoofd van het slachtoffer stak, terwijl hij ook met zijn handen de keel van het slachtoffer dichtkneep. De rechtbank heeft de verdachte strafbaar verklaard, maar kon nog geen straf vaststellen. De officier van justitie is opgedragen om een maatregelrapport op te laten maken door de reclassering, en de reclasseringsrapporteur zal als getuige-deskundige worden opgeroepen. Het onderzoek zal op een later moment worden voortgezet. De rechtbank heeft in het tussenvonnis de bewezenverklaring van de tenlastelegging besproken en de noodzaak van maatwerk in de strafoplegging benadrukt, gezien de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659710-17 (P)
Tussenvonnis van de meervoudige kamer van 8 juni 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. O.R.R. Hetterscheidt, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TUSSENVONNIS

Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat de rechtbank onvoldoende voorgelicht is over de mogelijkheden tot oplegging van een passende sanctie op de hierna weergegeven bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde feit. Oplegging van een straf en/of maatregel zal zoveel mogelijk maatwerk moeten zijn om, met het oog op alle in aanmerking te nemen belangen, optimaal te kunnen zijn.
De rechtbank zal in dit tussenvonnis een beslissing geven over de bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde feit, de strafbaarheid van het aan verdachte tenlastegelegde feit alsmede de strafbaarheid van verdachte. Een oordeel over het voorgaande is immers essentieel voor het bepalen van de (hoogte van de) straf- en maatregel(soort), waarnaar op basis van dit tussenvonnis onderzoek zal moeten worden gedaan.

3.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 20 juni 2017 te Lelystad
primair: heeft gepoogd met voorbedachten rade [aangever] van het leven te beroven door meerdere malen met een mes in het hoofd van die [aangever] te steken en/of met zijn handen de keel van die [aangever] dicht te knijpen en aldus de ademhaling te beletten/belemmeren;
subsidiair: heeft gepoogd [aangever] van het leven te beroven door meerdere malen met een mes in het hoofd van die [aangever] te steken en/of met zijn handen de keel van die [aangever] dicht te knijpen en aldus de ademhaling te beletten/belemmeren;
meer subsidiair: heeft gepoogd (met voorbedachten rade) [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met mes in de richting van het hoofd van die [aangever] te steken en/of met zijn handen de keel van die [aangever] dicht te knijpen en aldus de ademhaling te beletten/belemmeren.

4.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend te bewijzen, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. De officier van justitie acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wel wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde vanwege het unus testis nullus testis-beginsel. Aangever [aangever] is namelijk de enige die heeft verklaard dat er een mes is gebruikt en dat verdachte de aangever met kracht (en met de handen om de nek) zou hebben getracht te verwurgen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [aangever] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2017 kwam een jongen mijn kamer binnen en die jongen deed meteen de deur op slot. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes vast had, dit leek op een aardappelschilmesje. Hij probeerde mij twee tot drie keer te steken met het mes. Ik voelde dat ik twee handen om mijn nek had zitten. Hij drukte mij tegen de muur aan en kneep mijn luchtpijp dicht. Ik zag dat hij zijn armen helemaal gestrekt had en mij met zijn volle gewicht tegen te muur drukte en wurgde. Ik kreeg bijna geen lucht meer. Hij haalde met zijn rechterarm uit terwijl hij het mes nog in zijn hand had. Ik voelde dat hij mij op mijn hoofd raakte. Ik voelde meteen pijn ergens in de buurt van mijn voorhoofd. Op de rechter kant van mijn voorhoofd zit een snee van ongeveer een centimeter breed, dat gelijmd moest worden. Ik heb erg last van mijn slokdarm, met slikken voel ik pijn. [2]
De forensisch arts van GGD Flevoland heeft het letsel van aangever beschreven:
“vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel: Ja
Toelichting: Kneuzing inwendig weefsel hals / keelgebied
(….)
Lichaamsdeel: hoofd
Beschrijving: Boven rechter wenkbrauw een streepvormige verwonding, scherp (….)
lengte ongeveer 2 cm.
Soort: snijwond
Past bij toedracht: het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de
onderzochte persoon aangegeven toedracht.
(….)
Lichaamsdeel: hals
Beschrijving: in de hals zowel aan de linker- als rechterzijde zijn rode streepvormige
verkleuringen zichtbaar in lengte variërend van 0,5 cm tot 2 cm. Deze zijn passend bij inwerking van mechanisch geweld van buitenaf.
Soort: drukwond.” [3]
Verdachte heeft verklaard:
(….) “ik heb hem bij zijn keel gegrepen. Ik heb hem een klap op zijn gezicht gegeven met mijn rechterhand. (….) Ik heb hem met beide handen bij zijn keel gepakt en tegen de muur geduwd. (….) [4]
Uit de verklaring van verdachte volgt verder dat hij een aardappelschilmesje bij zich had. [5]
Bewijsoverwegingen
Geen unis testis-situatie
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de verklaring van aangever in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder door de verklaring van verdachte, zodat er geen sprake is van een unis testis-situatie. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever, zodat de rechtbank van deze verklaring zal uitgaan. De rechtbank heeft ook de overtuiging bekomen dat verdachte zich aan het de door aangever beschreven geweldsincident schuldig heeft gemaakt, onder meer gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] . Getuige [getuige 1] stond ten tijde van het geweldsincident via Skype in contact met aangever en zij heeft onder meer verklaard dat aangever iets moest opdrinken van de persoon die zijn kamer binnen kwam, hetgeen ook aangever heeft verklaard. Voorts heeft getuige [getuige 1] verklaard dat zij hoorde dat aangever schreeuwde dat hij werd gewurgd en om hulp riep.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het door verdachte toegepaste geweld gekwalificeerd dient te worden.
Vrijspraak primair
De rechtbank is van oordeel, zoals ook is gesteld door de officier van justitie en de verdediging, dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Vervolgens zal de rechtbank een oordeel moeten geven over de resterende impliciet ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van het tenlastegelegde wurgen, overweegt de rechtbank als volgt. De steller van de tenlastelegging heeft, gelet op de tekst van de tenlastelegging, gedoeld op de gedraging waarbij verdachte met beide handen de keel van aangever heeft dichtgeknepen. De rechtbank acht deze gedraging wettig en overtuigend bewezen. Uit zowel de verklaring van aangever als de verklaring van verdachte volgt dat voornoemde gedraging op een eerder moment plaatsvond dan het door verdachte toepassen van een nekklem. Deze nekklem, waar verdachte ook van zegt dat hij deze heeft toegepast, is waargenomen door getuigen [getuige 2] en [getuige 3] toen zij de kamer binnenkwamen en waarna het geweldsincident stopte. De gedraging van verdachte die deze getuigen hebben gezien is, gelet op het voorgaande, geen gedraging die aan verdachte ten laste is gelegd, zodat deze gedraging ook niet kan worden betrokken bij de beoordeling van een (aanmerkelijke) kans op de dood van dan wel zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen aldus bewezen dat verdachte de keel van aangever heeft dichtgeknepen en aldus zijn ademhaling heeft belemmerd. Over de kracht waarmee dit is gebeurd en de duur hiervan bevat het dossier geen bewijs. De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte een mes heeft gebruikt ten tijde van dit geweldsincident. Uit de verklaring van aangever kan worden opgemaakt dat verdachte hem heeft geslagen terwijl hij daarbij een mes in zijn hand had. Steun daarvoor vindt de rechtbank in de letselbeschrijving, waarin staat vermeld dat aangever een snijwond op zijn voorhoofd had.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de bewezen feitelijkheden geen aanmerkelijke kans op de dood van aangever op, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde integraal zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak subsidiair
De steller van de tenlastelegging heeft onder subsidiair de poging doodslag nogmaals maar dan expliciet en zelfstandig opgenomen.
Nu de rechtbank zich bij de beoordeling van het primair ten laste gelegde reeds een oordeel heeft gevormd omtrent de – impliciete – poging tot doodslag, bestaat er geen noodzaak dit op deze plaats andermaal te doen. Verdachte zal van het subsidiair ten laste gelegde mitsdien worden vrijgesproken.
Meer subsidiair tenlastegelegde bewezen
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder het gedurende enige tijd met beide handen dichtknijpen van de keel en het slaan in de richting van het hoofd terwijl verdachte een mes in zijn hand had, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
meer subsidiair
op 20 juni 2017 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [aangever] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- de kamer waarin die [aangever] zich bevond is binnengegaan en direct de deur op slot heeft gedaan en
- met een mes in de richting van het hoofd van die [aangever] heeft gestoken en
- met zijn handen de keel van die [aangever] heeft dichtgeknepen en aldus de ademhaling van die [aangever] heeft belemmert, terwijl hij, verdachte, die [aangever] tegen een muur aandrukte,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

Voor zover in het meer subsidiair bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Beroep op noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman (subsidiair) aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat aangever de initiator is geweest van geweld door verdachte meermalen in zijn scrotum te trappen en in het gezicht te slaan.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Uit de hiervoor onder 4.3 genoemde bewijsmiddelen volgt juist dat verdachte de initiator is geweest van het geweld. De verklaring van aangever over het verloop van het geweldsincident wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] daar waar het gaat om het moment waarop het geweld een aanvang heeft genomen en het hulpgeroep van aangever, waarbij zij aangever ook hoort zeggen dat hij wordt gewurgd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Beroep op noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat, indien het beroep op noodweer wordt verworpen, de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is echter van oordeel, zoals hiervoor onder 6 reeds uiteengezet, dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, zodat het verweer wordt verworpen.
Verdere beoordeling van de strafbaarheid
Pro Justitia rapportages van 1 augustus 2017 (psycholoog) en 21 augustus 2017 (psychiater)
Verdachte heeft niet willen meewerken aan het psychologisch en psychiatrisch onderzoek, naar aanleiding waarvan voornoemde rapportages zijn opgesteld. De psycholoog en de psychiater hebben daardoor geen antwoord kunnen geven op de aan hen voorgelegde onderzoeksvragen.
Pro Justitia rapport van 24 april 2018 (observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC))
Vervolgens is verdachte geobserveerd in het PBC. Ook hier heeft verdachte niet mee willen werken aan de verrichte onderzoeken.
Psycholoog P.E. Geurkink heeft gerapporteerd dat verdachte door zijn weigering geen inzicht in zijn belevingswereld en wijzen van psychisch functioneren heeft gegeven. Vanuit de beschikbare informatie zijn er duidelijk aanwijzingen dat er sprake is van chronisch psychotische pathologie, met als kern wanen met grootheid, maar ook verwardheid en agressie. Dit speelt al lang, mogelijk al vanaf 2006. Hij voegt zich telkens onvoldoende naar de behandeling die hij krijgt waardoor hij steeds weer psychisch ontregelt en psychotisch wordt, al dan niet in combinatie met het gebruik van middelen. Gezien het voorgaande is het zeer waarschijnlijk dat hij lijdt aan een vorm van schizofrenie, hetgeen ook door verschillende psychiaters en psychologen eerder is vastgesteld, aldus voornoemde psycholoog.
Psychiater A.W.M.M. Stevens komt tot vergelijkbare bevindingen. Er zijn aanwijzingen voor antisociale persoonlijkheidstrekken. In hoeverre sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis kon niet onderzocht worden. Hoewel er aanwijzingen zijn voor een schreefgroei van de persoonlijkheid (al op jonge leeftijd blijk geven van het zich niet conformeren aan de norm, contacten met justitie, et cetera), zijn er onvoldoende gegevens om een persoonlijkheidsstoornis vast te kunnen stellen dan wel uit te kunnen sluiten.
Over de vraag of verdachte al dan niet toerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde hebben de psycholoog en psychiater geen uitspraken kunnen doen.
Pro Justitia rapportages 4 april 2017 (psycholoog) en 21 april 2017 (psychiater)
De Pro Justitia rapportages van 4 april en 21 april 2017 zijn in het kader van een andere strafzaak opgemaakt. Gelet op het geringe tijdsverloop tussen de persoonlijkheidsonderzoeken die hebben geleid tot voornoemde rapportages en het plegen van het onderhavige feit op 20 juni 2017, en gelet op de weigerende houding bij de hiervoor genoemde persoonlijkheidsonderzoeken in het kader van onderhavige strafzaak, acht de rechtbank deze rapportages zeer relevant bij de beoordeling van de vraag of / in hoeverre het thans bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend en de rechtbank zal de conclusies in deze rapportages dan ook in haar beoordeling betrekken.
GZ-Psycholoog M.H. Keppel heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type en van een stoornis in het gebruik van cocaïne en cannabis. Daarnaast is sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken.
Psychiaters Th.J.G. Bakkum en V.F.M. Buijs hebben vergelijkbare conclusies als voornoemde psycholoog getrokken. Zij hebben geconcludeerd dat er is bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie en een stoornis in het cannabisgebruik. Daarnaast werden antisociale persoonlijkheidstrekken waargenomen.
Voornoemde deskundigen hebben geconcludeerd dat deze stoornissen aanwezig waren ten tijde van het – in die zaak – tenlastegelegde en zij hebben in die zaak geadviseerd het tenlastegelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank komt in onderhavige zaak niet tot de conclusie dat het bewezenverklaarde in zijn geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank stelt echter wel vast, gelet op de bevindingen van alle voornoemde rapportages in samenhang bezien – in het bijzonder de Pro Justitia rapportages van 4 april 2017 en 21 april 2017 – dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, namelijk schizofrenie. De rechtbank gaat er, gelet op de korte tijdspanne sinds deze conclusies van voornoemde deskundigen en het thans bewezenverklaarde, vanuit dat deze ziekelijke stoornis ook aanwezig was ten tijde van het thans bewezenverklaarde en dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in ieder geval in enige mate heeft beïnvloed. Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 25 mei 2017 goed kunnen verwoorden wat zijn toestand was ten tijde van het bewezenverklaarde en verdachte noemt zijn toestand van destijds ‘rand-psychotisch’, hetgeen hij wijt aan het niet goed ingeregeld zijn op medicatie. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte volledig psychotisch was ten tijde van het plegen van het feit. De rechtbank is gelet op het voorgaande wel van oordeel dat het thans bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht, waardoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Het bewezenverklaarde betreft een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op de aard en ernst van het agressieve geweldsdelict dat zonder noemenswaardige aanleiding door verdachte is gepleegd, bezien in het licht van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte zoals deze volgt uit voornoemde rapportages, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) eist.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden welke vorm van terbeschikkingstelling opgelegd dient te worden: terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege of terbeschikkingstelling met de oplegging van voorwaarden.
Op dat punt acht de rechtbank zich echter onvoldoende voorgelicht.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 25 mei 2018 heeft verdachte onder meer verklaard dat hij enorm lijdt onder detentie en dat hij open staat voor elke positieve stap, dat hij open staat voor diagnostiek en dat hij met de reclassering wil meewerken. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte niet goed ingeregeld op medicatie, waardoor er sprake was van achterdocht bij verdachte. Nu, gedurende detentie, is verdachte naar eigen zeggen goed ingeregeld op medicatie.
Gelet op de inhoud van voornoemde Pro Justitia rapportages, maar ook gelet op hetgeen in het reclasseringsadvies van Tactus Reclassering Flevoland van 18 mei 2018 staat opgetekend en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank het wenselijk – en noodzakelijk – dat onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid van het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling
met voorwaarden. Daartoe acht de rechtbank het wenselijk dat door de reclassering omtrent verdachte een maatregelrapport wordt opgemaakt. De rechtbank acht het in het belang van de maatschappij, maar zeker ook in het belang van verdachte, dat onderzoek wordt gedaan naar mogelijke voorwaarden, die verdachte de nodige steun bieden bij het omgaan met zijn persoonlijkheidsstoornis en die eraan bijdragen dat verdachte niet wederom dergelijke strafbare feiten begaat. De rechtbank heeft ter zitting begrepen dat verdachte aan zichzelf wil werken en dringt er op aan dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering op te stellen maatregelrapport. Naar het oordeel van de rechtbank is dit ook in het belang van verdachte zelf.

9.BESLISSING

De rechtbank:
-
heropent het onderzoek;
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Overige beslissingen
-
geeft opdracht aan de officier van justitieom de reclassering een maatregelrapport omtrent verdachte te laten opmaken waarin de mogelijkheden van de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden worden onderzocht;
-
geeft opdracht aan de officier van justitieom de reclasseringsrapporteur die voornoemd rapport zal opmaken, als getuige-deskundige op te roepen tegen de nog nader te bepalen terechtzitting;
- -
schorsthet onderzoek ter terechtzitting voor
onbepaalde tijd, welke schorsing in verband met de klemmende reden dat het zittingsrooster van de rechtbank een eerdere voortzetting niet toelaat, langer is dan één maand doch niet langer dan drie maanden;
- bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting, waarbij de zittingssamenstelling zo veel als mogelijk zal bestaan uit dezelfde zittingssamenstelling als de onderhavige;
- beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman en het slachtoffer.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en
J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juni 2018.
Mr. Wiersma, voornoemd, is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 20 juni 2017 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- de kamer waarin die [aangever] zich bevond is binnengegaan en direct de deur op slot heeft gedaan en/of
- die [aangever] de volgende woorden heeft toegevoegd: "Ik heb hier een drankje voor je, die kan je nu opdrinken anders vermoord ik je ter plekke" en/of "Je drinkt dit op of ik vermoord je" en/of "Als je niet drinkt dan snijd ik je strot door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- meerdere malen met een mes in het hoofd van die [aangever] heeft gestoken en/of
- met zijn handen de keel van die [aangever] heeft dichtgeknepen en aldus de ademhaling van die [aangever] heeft belet en/of belemmert, terwijl hij, verdachte, die [aangever] tegen een muur aandrukte en/of (vervolgens) een mes tegen de keel van die [aangever] heeft gehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 20 juni 2017 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet,
- de kamer waarin die [aangever] zich bevond is binnengegaan en direct de deur op slot heeft gedaan en/of
- die [aangever] de volgende woorden heeft toegevoegd: "Ik heb hier een drankje voor je, die kan je nu opdrinken anders vermoord ik je ter plekke" en/of "Je drinkt dit op of ik vermoord je" en/of "Als je niet drinkt dan snijd ik je strot door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- meerdere malen met een mes in het hoofd van die [aangever] heeft gestoken en/of
- met zijn handen de keel van die [aangever] heeft dichtgeknepen waardoor die [aangever] geen lucht meer kreeg, terwijl hij, verdachte, die [aangever] tegen een muur aandrukte en/of een mes tegen de keel van die [aangever] heeft gehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 20 juni 2017 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [aangever] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- de kamer waarin die [aangever] zich bevond is binnengegaan en direct de deur op slot heeft gedaan en/of
- meerdere malen met een mes in de richting van het hoofd, althans het lichaam van die [aangever] heeft gestoken en/of
- met zijn handen de keel van die [aangever] heeft dichtgeknepen en aldus de ademhaling van die [aangever] heeft belet en/of belemmert, terwijl hij, verdachte, die [aangever] tegen een muur aandrukte en/of (vervolgens) een mes tegen de keel van die [aangever] heeft gehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 juni 2017, genummerd 2017187646, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 55. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 29, hetgeen is vermeld onder ‘Feit’, ‘Plaats delict’ en ‘Pleegdatum / tijd’. pagina 29, de laatste alinea. Pagina 30, alinea’s 3 en 6. Pagina 31.
3.De letselrapportage betreffende aangever [aangever] van Forensische Geneeskunde GGD Flevoland, opgemaakt op 22 juni 2017 door mevrouw N.C.A.M. Lachmann, forensisch arts FMG van GGD Flevoland. Pagina’s 2 en 3.
4.Pagina 19, alinea 10. Pagina 20, alinea 5.
5.Pagina 21.