5.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangever [aangever] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 20 juni 2017 kwam een jongen mijn kamer binnen en die jongen deed meteen de deur op slot. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes vast had, dit leek op een aardappelschilmesje. Hij probeerde mij twee tot drie keer te steken met het mes. Ik voelde dat ik twee handen om mijn nek had zitten. Hij drukte mij tegen de muur aan en kneep mijn luchtpijp dicht. Ik zag dat hij zijn armen helemaal gestrekt had en mij met zijn volle gewicht tegen te muur drukte en wurgde. Ik kreeg bijna geen lucht meer. Hij haalde met zijn rechterarm uit terwijl hij het mes nog in zijn hand had. Ik voelde dat hij mij op mijn hoofd raakte. Ik voelde meteen pijn ergens in de buurt van mijn voorhoofd. Op de rechter kant van mijn voorhoofd zit een snee van ongeveer een centimeter breed, dat gelijmd moest worden. Ik heb erg last van mijn slokdarm, met slikken voel ik pijn.
De forensisch arts van GGD Flevoland heeft het letsel van aangever beschreven:
“vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel: Ja
Toelichting: Kneuzing inwendig weefsel hals / keelgebied
(….)
Lichaamsdeel: hoofd
Beschrijving: Boven rechter wenkbrauw een streepvormige verwonding, scherp (….)
lengte ongeveer 2 cm.
Soort: snijwond
Past bij toedracht: het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de
onderzochte persoon aangegeven toedracht.
(….)
Lichaamsdeel: hals
Beschrijving: in de hals zowel aan de linker- als rechterzijde zijn rode streepvormige
verkleuringen zichtbaar in lengte variërend van 0,5 cm tot 2 cm. Deze zijn passend bij inwerking van mechanisch geweld van buitenaf.
Soort: drukwond.”
Verdachte heeft verklaard:
(….) “ik heb hem bij zijn keel gegrepen. Ik heb hem een klap op zijn gezicht gegeven met mijn rechterhand. (….) Ik heb hem met beide handen bij zijn keel gepakt en tegen de muur geduwd. (….)
Uit de verklaring van verdachte volgt verder dat hij een aardappelschilmesje bij zich had.
Geen unis testis-situatie
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de verklaring van aangever in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder door de verklaring van verdachte, zodat er geen sprake is van een unis testis-situatie. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever, zodat de rechtbank van deze verklaring zal uitgaan. De rechtbank heeft ook de overtuiging bekomen dat verdachte zich aan het de door aangever beschreven geweldsincident schuldig heeft gemaakt, onder meer gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] . Getuige [getuige 1] stond ten tijde van het geweldsincident via Skype in contact met aangever en zij heeft onder meer verklaard dat aangever iets moest opdrinken van de persoon die zijn kamer binnen kwam, hetgeen ook aangever heeft verklaard. Voorts heeft getuige [getuige 1] verklaard dat zij hoorde dat aangever schreeuwde dat hij werd gewurgd en om hulp riep.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het door verdachte toegepaste geweld gekwalificeerd dient te worden.
Vrijspraak primair
De rechtbank is van oordeel, zoals ook is gesteld door de officier van justitie en de verdediging, dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Vervolgens zal de rechtbank een oordeel moeten geven over de resterende impliciet ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van het tenlastegelegde wurgen, overweegt de rechtbank als volgt. De steller van de tenlastelegging heeft, gelet op de tekst van de tenlastelegging, gedoeld op de gedraging waarbij verdachte met beide handen de keel van aangever heeft dichtgeknepen. De rechtbank acht deze gedraging wettig en overtuigend bewezen. Uit zowel de verklaring van aangever als de verklaring van verdachte volgt dat voornoemde gedraging op een eerder moment plaatsvond dan het door verdachte toepassen van een nekklem. Deze nekklem, waar verdachte ook van zegt dat hij deze heeft toegepast, is waargenomen door getuigen [getuige 2] en [getuige 3] toen zij de kamer binnenkwamen en waarna het geweldsincident stopte. De gedraging van verdachte die deze getuigen hebben gezien is, gelet op het voorgaande, geen gedraging die aan verdachte ten laste is gelegd, zodat deze gedraging ook niet kan worden betrokken bij de beoordeling van een (aanmerkelijke) kans op de dood van dan wel zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen aldus bewezen dat verdachte de keel van aangever heeft dichtgeknepen en aldus zijn ademhaling heeft belemmerd. Over de kracht waarmee dit is gebeurd en de duur hiervan bevat het dossier geen bewijs. De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte een mes heeft gebruikt ten tijde van dit geweldsincident. Uit de verklaring van aangever kan worden opgemaakt dat verdachte hem heeft geslagen terwijl hij daarbij een mes in zijn hand had. Steun daarvoor vindt de rechtbank in de letselbeschrijving, waarin staat vermeld dat aangever een snijwond op zijn voorhoofd had.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de bewezen feitelijkheden geen aanmerkelijke kans op de dood van aangever op, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde integraal zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak subsidiair
De steller van de tenlastelegging heeft onder subsidiair de poging doodslag nogmaals maar dan expliciet en zelfstandig opgenomen.
Nu de rechtbank zich bij de beoordeling van het primair ten laste gelegde reeds een oordeel heeft gevormd omtrent de – impliciete – poging tot doodslag, bestaat er geen noodzaak dit op deze plaats andermaal te doen. Verdachte zal van het subsidiair ten laste gelegde mitsdien worden vrijgesproken.
Meer subsidiair tenlastegelegde bewezen
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder het gedurende enige tijd met beide handen dichtknijpen van de keel en het slaan in de richting van het hoofd terwijl verdachte een mes in zijn hand had, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.