4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 t/m 3
Aangever [slachtoffer 1] verklaarde als volgt.
Ik bewoon samen met mijn vrouw en mijn zoon een vrijstaande woning aan [adres] te [woonplaats] . De enige weg ernaartoe is voorzien van een op afstand bedienbaar hek. 15 September 2016 rond 9:30 uur zat ik buiten op het terras, hoorde ik iets achter me en zag ik een gemaskerde man op me afstuiven. Hij riep: “liggen, liggen”, dook bovenop me en voor ik het wist lag ik met stoel en al op de grond. De man begon me te schoppen en te slaan met zijn vuisten. Ik zag dat er een tweede overvaller, eveneens gemaskerd, naar mij toekwam. Er werd gezegd: “handen op je rug” en toen werden mijn handen op mijn rug gebonden met witte tie-rips van henzelf, en werd ik door de twee overvallers de keuken binnengetrokken. Ik moest gaan liggen op mijn zij en werd daar wederom geschopt en geslagen door de dader die mij eerder had aangevallen. Hij gaf ook alle bevelen.De tweede overvaller en een daar aanwezige derde dader deden niets. Mijn vrouw was er ook. Toen begonnen ze heel dreigendte roepen dat ze geld en juwelen wilden hebben.
Ze zeiden dat we mee moesten naar de kelder. Daar werden mijn voeten vastgebonden en moest ik op de grond gaan liggen. De tweede overvaller nam toen mijn vrouw mee naar boven, waar zij hem alle juwelen heeft gegeven. Voordat mijn ogen werden afgeplakt, zag ik dat een van de daders een revolver tegen het achterhoofd van mijn vrouw hield. Daarna hebben ze ook haar voeten aan elkaar getapet. Degene met wie ik heb gevochten en de tweede overvaller hebben toen eerst de ogen en mond van mijn vrouw met tape beplakt, en daarna hebben ze dat ook bij mij gedaan.
Toen wilden ze de pasjes en de pincodes en de autosleutels. Nadat ik had gezegd dat ik niets had, kreeg ik weer een paar flinke klappen en schoppen. Toen plakten ze onze mond en ogen af met grijze duct tape, die zijzelf hadden meegenomen, en vroegen ze weer naar de sleutels van de auto. Toen hebben ze de kelder op slot gedaan en zijn ze weggegaan in de BMW, type 750, voorzien van kenteken [kenteken] .
Uit een geneeskundige verklaring volgt dat er bij aangever de volgende uitwendige letsels zijn waargenomen: multipele excoriaties (dwz: ontvellingen, schaafwonden) aan hoofd, rug en benen, laceratie (dwz: verscheuring) van de behaarde hoofdhuid, conjunctivale (dwz: ontstoken) roodheid van linker oog, en bloed uit de linker oorschelp, met bloedverlies.
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaarde als volgt.
Ik hoorde ineens enorm geschreeuw, keek via de trap naar beneden en zag daar een overvaller, hierna te noemen dader 1, die een vuurwapen op mij richtte. Ik hoorde dat hij zei dat ik naar beneden moest komen. Hij hield het pistool tegen mijn achterhoofd.
De overvallers vroegen of er geld in huis was. Daarna begonnen ze te dreigen. Twee van de overvallers begonnen mijn man opnieuw te slaan, ze hadden hem al flink geslagen. Ik zei daarop dat er geen geld in huis was, maar wel sieraden. In de kelder deden ze tie-rips om onze polsen, achter onze rug, en tape over onze ogen en monden.
De buit, waaronder diamanten ringen, oorbellen, gouden armbanden, stopte dader 1 in een zelf meegenomen rugzak. Uit de manier waarop hij sprak maakte ik op dat hij onmiskenbaar van Marokkaanse komaf was. Ik herken dit omdat mijn zoon veel Marokkaanse vrienden heeft. Ook de dader die vocht met mijn man, het meest sprak en instructies gaf aan de andere twee overvallers, was overduidelijk Marokkaans. Hij kwam erg intimiderend over, zijn lichaamstaal was erg agressief.De derde dader heb ik niet horen praten. Hij was klein en tenger van postuur.
De daders vroegen ons in de kelder nog hoe het hek open ging. Ik zei toen dat er een afstandsbediening aan de autosleutels hing, waarmee ze het hek konden openen.
Het leek erop dat de overvallers tevoren de rolverdeling hadden afgesproken. Dader 1 bleef constant bij mij, en de derde dader leek meer op de uitkijk te staan. Alle drie de overvallers droegen hetzelfde outfit, met uitzondering van de ogen waren zij geheel bedekt.
Uit een goederenoverzicht volgt welke sieraden en horloges zijn weggenomen.
Verbalisant [verbalisant 1] verklaarde als volgt.
Op donderdag 15 september 2016 omstreeks 10.09 uur werd ik na een melding van een geparkeerde auto waar enkele vlammen uitsloegen, gezonden naar de Voordorpsedijk te Utrecht. Daar zag ik dat de brandweer een brandende BMW, met het kenteken [kenteken] , bluste. Er werden geen personen in de auto aangetroffen.
Verbalisant [verbalisant 2] verklaarde als volgt.
15 september 2016, rond 10.09 kregen wij van de meldkamer het verzoek te gaan naar de Voordorpsedijk te Groenekan alwaar een auto in brand zou staan.
Vervolgens kregen wij het verzoek te gaan naar het adres van de tenaamgestelde van de auto, [slachtoffer 1] . Zijn adres was [adres] te [woonplaats] .
Ter plaatse aangekomen hoorde ik help geroep van een vrouwenstem en ik zag vanuit een rooster onderin de woning een arm zwaaien. Ik hoorde de vrouw roepen: “We zijn overvallen, we zitten in de kelder”. We voelden aan de deurklink van de kelderdeur dat deze op slot zat.
Verbalisant [verbalisant 3] verklaarde als volgt.
Ik zag dat er brand had gewoed aan de linker achterzijde van de BMW, kenteken [kenteken] , en dat de kunststof achterbumper volledig was weggebrand. Van het deurrubber van het linker achterportier is een brandmonster met SINnr. AAJR0551NL veiliggesteld. In dit monster zijn vluchtige stoffen van motorbenzine aangetoond. Op/aan de linker achterzijde van de BMW is deze ontbrandbare vloeistof en vuur aangebracht met het oogmerk brand te stichten, en is door deze handeling brand ontstaan met gemeen gevaar voor goederen.
Verbalisant [verbalisant 4] verklaarde als volgt.
Op de achterbank van het voertuig zagen wij een zwarte regenjas liggen. Op de bijrijdersstoel van het voertuig zagen wij een regenbroek van het merk Ralka liggen. De broekspijpen zaten binnenstebuiten. De regenbroek leek qua materiaal en kleurstelling te passen bij de op de achterbank aangetroffen regenjas. De op die regenjas en –broek uitgevoerde bemonsteringen zijn veiliggesteld en voorzien van SINnr AAKA1584NL en SINnr AAKA1585NL.
Verbalisant [verbalisant 5] verklaarde als volgt.
Ik toonde aan aangever [slachtoffer 1] de regenkleding die kort na de woningoverval in de brandende BMW werd aangetroffen. Ik hoorde dat hij zei: “Dit is absoluut niet van mij, dat weet ik heel zeker.”
Uit het NFI-rapport van 26 september 2016 volgt dat het celmateriaal aan de binnenzijde van de kraag van de regenjas afkomstig kan zijn van het DNA-hoofdprofiel van verdachte [verdachte] , en dat de matchkans (dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen (andere) persoon matcht met dat celmateriaal) kleiner is dan 1 op 1 miljard.
Dezelfde uitkomst is gevonden voor het celmateriaal aan de binnenzijde van de tailleband van de regenbroek.
Daaruit volgt verder dat de bloedsporen aan de buitenzijde van de regenbroek afkomstig kunnen zijn van het DNA-profiel van aangever [slachtoffer 1] , en dat de matchkans (dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen andere persoon matcht met dat celmateriaal) kleiner is dan 1 op 1 miljard.
Bij aanvullend bloedspoorpatroononderzoek en onderzoek naar biologische sporen is, zo volgt uit het NFI-rapport van 20 juni 2017, nog meer celmateriaal aangetroffen op de
bemonsteringen van zowel de ingang en binnenkant van de linker zak van de regenjas, van de binnenzijde van het linker manchet als van de binnenzijde van de rechter pijp van de regenbroek ter hoogte van de kuit/enkel/scheenbeen, waarvan is vastgesteld dat het afkomstig kan zijn van het DNA-(hoofd)profiel van verdachte [verdachte] , met een matchkans ten opzichte van een andere willekeurige persoon eveneens kleiner is dan 1 op 1 miljard.
In datzelfde rapport is verder nog melding gemaakt van ander mogelijk van verdachte [verdachte] afkomstig celmateriaal maar waarbij sprake is van een mengprofiel en waarvoor geen matchkans is berekend. Dit laatste geldt ook voor een ander, op de regenjas aangetroffen, bloedspoor (met een onvolledig DNA-profiel van één man) dat afkomstig kan zijn van aangever [slachtoffer 1] .
Bewijsoverwegingen
Vaststaat dat er sprake is van een betrekkelijk korte tijdspanne tussen 09:30 uur, het tijdstip waarop aangever [slachtoffer 1] op het terras van zijn woning te De Bilt omver werd gegooid, en 10:09 uur, het tijdstip waarop de verbalisant de van de aangever gestolen vluchtauto langs de kant van de weg in het grensgebied tussen Utrecht en Groenekan, gemeente De Bilt, zag staan die in brand stond. Er is dus zeer korte tijd verstreken tussen de woningoverval en de daarbij uitgevoerde handelingen en de brandstichting in de auto die bij de woningoverval is weggenomen. Daarna is de brandweer gewaarschuwd, waarna deze met blussen is gestart. Vervolgens staat vast dat in die uitgebrande auto op regenkleding die niet van aangever was, wel bloedsporen van aangever zijn aangetroffen. Bij aangever was sprake van bloedverlies ten gevolge van door een van de daders toegepast geweld bij de woningoverval.
Bezien in het licht van deze feiten en omstandigheden wijst het aantreffen van celmateriaal van verdachte, en in een waarschijnlijkheidsmarge die boven redelijke twijfel verheven is, op een regenjas en regenbroek die in diezelfde auto lagen, op zijn betrokkenheid bij de hem tenlastegelegde feiten.
Door de verdediging is als verklaring voor de aanwezigheid van dat celmateriaal op de regenkleding aangevoerd dat verdachte wellicht vergelijkbare regenkleding eenmalig heeft gedragen, namelijk bij een door de verdachte omschreven gelegenheid in de maand juli of augustus voorafgaand aan de gepleegde feiten. De rechtbank acht dit alternatieve scenario niet geloofwaardig. Verdachte heeft aangegeven dat een regenpak aan de kapstok hing op het adres waar hij een paar dagen logeerde en dat hij het heeft aangetrokken toen hij op weg ging naar een coffeeshop. Op nadere vragen van de rechtbank heeft hij niet specifiek kunnen aangeven op welk adres hij toen verbleef, bij wie hij toen logeerde en wie er nog meer in de woning waren en naar welke coffeeshop hij op weg was. Zijn verklaring is derhalve zeer vaag en niet verifieerbaar. De rechtbank hecht geen geloof aan deze alternatieve verklaring. Evenmin zijn details gesteld of gebleken waaruit zou moeten worden geconcludeerd dat het feitelijk om exact hetzelfde regenpak zou gaan.
Daarbij komt dat door het NFI een aanvullend rapport van 13 oktober 2017 op activiteitenniveau is uitgebracht.
Hierin is geconcludeerd dat het iets waarschijnlijker is (bewijskracht 2 tot 10) dat verdachte de regenjas als dader droeg tijdens de overval dan dat hij die kleding op een eerder moment droeg en dat een ander de jas droeg bij de overval. Deze uitkomst is, zoals de rapporteur als getuige-deskundige ter terechtzitting nader heeft uiteengezet, vooral gebaseerd op de invloed van het tijdsverloop op de onderzochte waarschijnlijkheden en de grotere kans op het aantreffen van een grote hoeveelheid dna-materiaal van verdachte op de regenjas, zoals hier feitelijk het geval was, wanneer hij dat kledingstuk op het moment van de overval heeft gedragen.
Aan de overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, en dus dat hij degene was die als dader de regenkleding droeg tijdens de overval, draagt vooral bij dat bij die -voor hem negatieve- uitkomst op diverse punten is uitgegaan van aannames die alle voordelig zijn voor verdachte.
Bovendien blijkt uit het dossier dat de verdachte en medeverdachte elkaar kennen en regelmatig via de telefoon contact hebben gehad, na de datum van de overval, over het (door)verkopen van horloges, waaronder Rolex horloges. Bij de overval zijn Rolex horloges gestolen. Daarnaast zijn de namen van de verdachte en de medeverdachte in context met elkaar genoemd in een TCI melding. Ook getuige [getuige] vermeldt de verdachte en medeverdachte in combinatie met elkaar. Aan de aangevers is gevraagd wanneer de zoon zou thuiskomen, terwijl de medeverdachte de zoon van aangevers kent en ook bij hem thuis kwam, toen zij samen op school zaten.
De rechtbank acht het tenlastegelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
Uit de verklaringen van de aangevers/slachtoffers volgt dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd door meerdere in nauwe en bewuste samenwerking betrokken personen. Zoals hiervoor weergegeven acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte daarbij betrokken is geweest. Het in de gestolen vluchtwagen gevonden celmateriaal van verdachte duidt daarop. Nu verdachte, in weerwil van dit bewijs, geen enkele verklaring heeft gegeven waaruit een andere of minder grote rol kan worden afgeleid bij de feiten, stelt de rechtbank vast dat verdachte -zijnde nauw betrokken- als medepleger moet worden aangemerkt.