Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Artikel 1:8 van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht (APV) bepaalt, voor zover hier relevant, dat verweerder de vergunning kan weigeren in het belang van, onder meer, de openbare orde (a.), het voorkomen of beperken van overlast (b.), de verkeersveiligheid (c.), de veiligheid van personen of goederen (d.), of de bescherming van het milieu (f.). Gelet op de formulering van de weigeringsgronden betekent dit dat verweerder het belang van genoemde aspecten moet afwegen tegen het belang gemoeid met het verlenen van een evenementenvergunning.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 van de APV kan op grond van artikel 5:37,
tweede lid, van de APV de vergunning worden geweigerd indien:
onevenredig veel beslag wordt gelegd op de ruimte of op de gemeenschappelijke- of hulpdiensten (a.), de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement (b.), de aard van het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie (c.), of in de door de burgemeester vastgestelde Evenementenkalender als bedoeld in artikel 5:26 van de APV reeds een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd, locatie of in de nabijheid daarvan (d.).
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gaat om een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Wanneer sprake is van de weigeringsgronden genoemd in voormelde artikelen, kan verweerder de vergunning weigeren. Deze beleidsvrijheid betekent dat de voorzieningenrechter deze beslissing terughoudend toetst.
5. De voorzieningenrechter ziet in de beroepsgronden geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid de evenementenvergunning te weigeren op grond van voormelde artikelen van de APV en overweegt daartoe het volgende.
6. Verzoekers hebben aangevoerd dat het evenement te belastend is voor het park. Verweerder had in de besluitvorming het belang van het behoud van het park en de belangen van omwonenden zwaarder moeten laten wegen dan het belang dat is gemoeid bij het houden van het evenement ‘Lepeltje Lepeltje’. De vergunningverlening brengt met zich mee dat er in het park zware voertuigen mogen rijden en dat deze voertuigen daar ook mogen worden gestald. Dit veroorzaakt bodemverdichting die slecht is voor de bomen in het park. Dat sprake is van bodemverdichting blijkt uit het feit dat het regenwater niet meer makkelijk weggaat. Ter onderbouwing van deze stelling hebben verzoekers een foto overgelegd. Ten onrechte wil verweerder geen onderzoek naar de mate van bodemverdichting doen, terwijl de uitkomsten van het onderzoek met betrekking tot de bodemverdichting in het Wilhelminapark een stevige indicatie is dat het park Lepelenburg ook te maken heeft met bodemverdichting. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat verweerder toepassing had moeten geven aan het Handboek Bomen 2014 van het Norminstituut Bomen (hierna: Handboek Bomen), waarin staat dat binnen de beschermingszone (= projectie boomkroon en rondom anderhalve meter, de druipzone) van bomen uitsluitend toestemming wordt gegeven voor activiteiten en opslag onder voorwaarde dat er een goedgekeurd werkplan ligt dat is opgesteld conform de Bomen Effect Analyse. Voor het park en het evenement is dat nooit gebeurd. Het aan de vergunning verbonden voorschrift dat gebruik gemaakt moet worden van rijplaten is onvoldoende om de bomen te beschermen. Ook hebben verzoekers aangevoerd dat verweerder in strijd met het bestemmingsplan Binnenstad Utrecht hebben gehandeld door geen ecologisch onderzoek te laten uitvoeren.
7. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat aan de vergunning voldoende voorschriften zijn verbonden om schade aan het park en de bomen te voorkomen. Om schade aan het gras te voorkomen moet in het park gereden worden over rijplaten en moet zwaar materiaal gebruik maken van gazonbanden. Om schade aan bomen te voorkomen, is het niet toegestaan om onder de kroonprojecties van bomen zware installaties op te stellen. Ter zitting heeft adviseur bijzonder gebruik openbare ruimte, tevens boomtechnisch adviseur, [D] namens verweerder toegelicht dat in het Handboek Bomen geen beleid is neergelegd waaraan toepassing wordt gegeven bij aanvragen om een evenementenvergunning. Verder heeft verweerder in het besluit weergegeven en ter zitting nader toegelicht dat op zijn verzoek het onderzoeksbureau Tauw in het totaal acht parken in Utrecht heeft onderzocht, waaronder het park Lepelenburg. In het naar aanleiding daarvan opgestelde rapport is de ecologische onderbouwing van evenementen toegelicht. Ter zitting is verder nader toegelicht dat [D] ook dit jaar betrokken is bij de uitvoering van de voorschriften en daar waar nodig ook aanwijzingen geeft. Ook zal voorafgaand aan het evenement door het onderzoeksbureau Tauw een ecologisch onderzoek worden verricht.
8. De derde-partij heeft aangevoerd dat in de vergunning diverse voorschriften zijn opgenomen om schade aan het park en de bomen te voorkomen. Zo moet er gebruik worden gemaakt van rijplaten en vlonders en is de zogenaamde “voorloper” voorgeschreven. Deze medewerker begeleidt voertuigen naar de plaats van bestemming. Voertuigen die op het gras rijden moeten voorzien zijn van gazonbanden. Bij de indeling van het evenement is rekening gehouden met de kroonprojecties van bomen, deze zijn vrijgehouden en worden tijdens de op- en afbouw afgezet met linten. Verzoekers hebben hun stelling dat door het evenement bodemverdichting plaatsvindt, op geen enkele manier onderbouwd. Daarbij komt dat al zou bodemverdichting aan het evenement zijn toe te schrijven dit geen onomkeerbaar proces is. De bodem heeft zelf herstellend vermogen en daarnaast kan door onderhoud eventueel bodemverdichting ongedaan gemaakt worden. Over het ecologisch onderzoek heeft derde-partij aangevoerd dat verweerder bij de verlening van een evenementenvergunning niet toetst aan de Wet natuurbescherming (Wnb). Of een ontheffing op grond van die wet nodig is, wordt alleen getoetst als op voorhand evident is dat de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het evenement in de weg staat. Daarvan is geen sprake. Uit het onderzoek van het onderzoeksbureau Tauw alsmede een controle door de deskundige van verweerder volgt dat overtreding van de bepaling van de Wnb niet aannemelijk is.
9. De stelling van verzoekers dat verweerder toepassing had moeten geven aan het Handboek Bomen volgt de voorzieningenrechter niet nu de relevante wet- en regelgeving daarnaar niet verwijzen en verweerder dit Handboek bij het verlenen van vergunningen ook niet als beleid hanteert. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat uit het bestreden besluit blijkt dat het onderzoeksbureau Tauw in opdracht van de gemeente Utrecht in 2017 het park Lepelenburg als evenementenlocatie aan een ecologisch onderzoek heeft onderworpen. De uitkomsten van dit onderzoek heeft verweerder door de daaraan verbonden voorschriften bij de thans aan de orde zijnde vergunningverlening betrokken. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet dat verweerder bij de vergunningverlening voor een evenement als ‘Lepeltje Lepeltje’ gehouden is om nog meer of ander ecologisch onderzoek te doen. De voorzieningenrechter stelt vast dat [D] boomtechnisch adviseur is en is aan te merken als deskundige met betrekking tot de bomen in het park. In de voorschriften van de vergunning is opgenomen dat de vergunninghouder contact moet leggen met deze deskundige, waarna - zoals ter zitting nader is toegelicht - met deze deskundige jaarlijks voorafgaand aan het evenement een zogenoemde ecotoets wordt uitgevoerd. Aan de vergunning zijn verder de voorschriften verbonden dat over het gras alleen over rijplaten gereden mag worden en dat gebruik moet worden gemaakt van gazonbanden. Blijkens de aan de aanvraag ten grondslag gelegde stukken op grond waarvan vergunning is verleend, worden de voertuigen voorts onder begeleiding op hun plek gezet, waarbij ter zitting nog is opgemerkt dat de cateraars met name over het verharde pad van het park zullen rijden en alleen indien dit niet mogelijk is gebruik zullen maken van de rijplaten die op het gras zijn gelegen. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder met de getroffen maatregelen en de aan de vergunning verbonden voorschriften de bescherming van de bomen en het park voldoende heeft geborgd. Daarbij acht de voorzieningenrechter nog van belang te vermelden dat er geen aanwijzingen bestaan dat door de vorige edities van het evenement schade aan bodem en bomen is toegebracht. Ook daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat de aan de vergunning verbonden voorschriften voldoende zijn om het behoud van het park te waarborgen. De door verzoeker overgelegde foto waarop is te zien dat water op het gazon van het park staat, biedt onvoldoende steun aan de stelling dat sprake is van bodemverdichting nu deze waterstand vele oorzaken kan hebben. Evenmin is op basis van deze foto een relatie te leggen met het evenement. Verweerder heeft gelet op het vorenstaande niet onzorgvuldig gehandeld door voorafgaand aan de vergunningverlening geen onderzoek te doen naar bodemverdichting in het Park Lepelenburg. Dat in een ander park wel sprake zou zijn van bodemverdichting, brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel.
10. Verzoekers hebben aangevoerd dat het evenement onaanvaardbare geluidsoverlast en gevaar voor de gezondheid met zich meebrengt. Verweerder heeft ten onrechte in zijn beleid criteria en normen overgenomen uit het advies van dB Control. De adviesaanvraag die ten grondslag lag aan dat advies, was niet gericht op het voorkomen van geluidshinder. Er is gevraagd naar passende geluidsnormen en een eenvoudig handhavingsprotocol voor negen locaties. Verweerder heeft nagelaten te controleren of de advisering door dB Control op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Verzoekers wijzen in dit verband op de Nota “Evenementen met een luidruchtig karakter” uit 1999 van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg (hierna: de nota Limburg) die verweerder ten onrechte terzijde heeft gelegd. De Nota Limburg neemt beredeneerd spraakverstoring als uitgangspunt voor onduldbare geluidsoverlast. Anders dan de Nota Limburg is het advies van dB Control niet onderbouwd. Verder hebben verzoekers aangevoerd dat ten onrechte op de locatie geen akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden waarin de opbouw- en afbouwgeluiden ook betrokken zijn. In het advies van dB Control en de beleidsregels zijn alle locaties langs dezelfde lat gelegd hoewel die qua structuur en bouwaard sterk verschillen. Er is per locatie verschil in wel en niet geïsoleerde woningen. Verweerder heeft geen onderzoek gedaan naar gevelwering van woningen in de omgeving van het park.
11. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat ter voorkoming van geluidsoverlast eveneens voorschriften zijn opgenomen in de vergunning. Zo is de vergunninghouder verplicht om tijdens het evenement continu geluidsmetingen te verrichten om ervoor te zorgen dat het volume niet boven de toegestane geluidsnorm van 80 dB(A) en 95 dB(C) uitkomt. De geluidsnorm zal overdag beduidend lager liggen dan de maximaal toegestane norm. De metingen moeten worden gerapporteerd in een logboek. De geluidsdragers moeten zodanig worden gepositioneerd dat deze zoveel mogelijk van de woningen af gericht zijn. De nota Limburg is niet van toepassing omdat verweerder eigen beleid heeft vastgesteld. Ter zitting heeft [C] , hoofdinspecteur van de gemeente en vakspecialist geluid, toegelicht dat de Beleidsregel “Geluidsnormen bij buitenevenementen” is opgesteld in samenspraak met de wijkraden en daarmee zijn de belangen van de bewoners betrokken. Het staande beleid van de gemeente op dit moment is dat het geluid wordt gemeten op 100 meter loodrecht op de bron of als de afstand korter is, het geluid dat óp de gevel valt. Tijdens de vorige editie is langdurig gemeten op vijf plekken rondom het evenement. Hierbij is geen overschrijving van het maximale toegestane geluidsniveau geconstateerd. Daarbij was sprake van een continue meting. Ook dit jaar zal sprake zijn van een continue meting. Op het moment dat het geluid het toegestane maximale aantal decibellen overschrijdt, krijgt de verantwoordelijke handhaver van de gemeente een sms-bericht en kan onmiddellijk worden opgetreden. Daarnaast heeft [C] toegelicht dat tijdens de vorige editie gedurende het hele evenement bij twee woningen geluidsmetingen binnen hebben plaatsgevonden. Uit deze metingen is gebleken dat het geluidsniveau onder het toegestane niveau is gebleven en daarbij zelfs onder het in de Nota Limburg vermelde niveau van 50 dB(A) is gebleven. Ten slotte heeft verweerder benadrukt dat naast het feit dat de gemeente gedurende het evenement het geluidsniveau monitort door middel van continue metingen, de vergunninghouder ook door middel van aan de vergunning verbonden voorschriften verplicht is het geluidsniveau binnen de voorgeschreven norm te houden.
12. De derde-partij heeft aangevoerd dat verweerder niet gehouden is te toetsen aan de Nota Limburg nu hiernaar niet wordt verwezen in de APV, het evenementen- en geluidsbeleid van verweerder dan wel in de vergunning. De Nota Limburg kan niet worden beschouwd als tegendeskundigenadvies, nu het advies van dB Control dat aan het beleid van verweerder ten grondslag is gelegd, tot stand is gekomen na de Nota Limburg. Dit stuk heeft dan ook geen betekenis voor de vergunningverlening.
13. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij het bepalen van maximum geluidswaarden een ruime discretionaire bevoegdheid heeft om te bepalen wat aanvaardbare maximale geluidswaarden zijn. Met wat verzoekers hebben aangevoerd is onvoldoende aangetoond dat verweerder die bevoegdheid te buiten is gegaan. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de “Beleidsregel geluidsnormen bij buitenevenementen”. De in het beleid genoemde maximale geluidswaarden van 80 dB(A) en 95 dB(C) zijn voortgekomen uit een advies van dB Control. Zoals ook eerder door de voorzieningenrechter is geconcludeerd is dit een bureau is met kennis van geluid in openbare ruimtes. Wat verzoekers hebben aangevoerd, is onvoldoende om de onafhankelijkheid en inhoud van het advies aan verweerder over geluidswaarden bij evenementen in twijfel te trekken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er voorts onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder bij het vaststellen van zijn beleidsregels niet van het advies heeft mogen uitgaan. dB Control heeft de geluidswaarden per locatie vastgesteld, waarbij de verschillende locaties zijn onderworpen aan een analyse. Hetgeen de derde-partij over de Nota Limburg naar voren heeft gebracht, wordt door de voorzieningenrechter onderschreven. Deze Nota is niet van toepassing. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat verweerder op basis van het toepasselijk beleid voorschriften aan de vergunning heeft verbonden ter voorkoming van geluidsoverlast. Er zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor de conclusie dat deze voorschriften ten aanzien van de geluidnormen onvoldoende zijn ter voorkoming van geluidshinder. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verweerder, bij monde van geluidsdeskundige [C] , gemotiveerd heeft toegelicht dat tijdens het evenement net als de voorgaande edities het geluidsniveau continu wordt gecontroleerd en dat bij overschrijding onmiddellijk kan worden opgetreden. De voorzieningenrechter neemt hierbij ook in aanmerking dat verweerder heeft toegelicht dat in 2017 ook binnen metingen zijn verricht waaruit is gebleken dat de geluidsnormen niet worden overschreden. Over de stelling van verzoekers dat verweerder had moeten kijken naar verschillen in bouwaard, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder, bij monde van zijn geluidsdeskundige, ter zitting heeft toegelicht, dat uit de metingen door verweerder ook is gebleken dat het verschil van gevel een minimaal verschil in geluidsniveau oplevert.
14. Verzoekers hebben vervolgens aangevoerd dat er sprake zal zijn van ernstige overlast en gevaar door de logistieke operaties op de openbare weg. Het park functioneert als buurtontsluitingsstraat. In de vergunning zijn bloktijden opgenomen in verband met de schooltijden, maar dit is onvoldoende nu er flinke aantallen leerlingen zijn die buiten deze bloktijden de locatie passeren.
15. Over de verkeersbewegingen voor de op- en afbouw en bevoorrading van het evenement heeft verweerder aangevoerd dat in de vergunning voorschriften zijn opgenomen om de verkeersveiligheid te waarborgen. Ter hoogte van het park vinden tijdens fietsschooltijden zo min mogelijk verkeers(vervoers)bewegingen plaats. Er zijn bloktijden opgenomen in de voorschriften; bevoorrading mag op doordeweekse (school)dagen niet tijdens de blokuren. De op- en afbouw mag dan wel in het park. Verder heeft verweerder erop gewezen dat ter plaatse de normale verkeersregels gelden. Onaanvaardbare overlast en hinder is niet aannemelijk en wordt met de aan de vergunning verbonden voorschriften voldoende voorkomen en beperkt, aldus verweerder.
16. De derde-partij heeft hierover aangevoerd en ter zitting nader toegelicht dat de organisatie in de aanloop naar het evenement een verkeersplan heeft laten opstellen en dat dit is opgenomen in de aanvraag. In het plan zijn maatregelen opgenomen in het kader van de verkeersveiligheid. Bij het opstellen van het plan zijn de ervaringen van voorgaande edities betrokken. Er wordt met een schema gewerkt om leveranciers en cateraars verspreid over de dag aan te laten komen, hiervoor hebben zij een uniek tijdslot ontvangen. Ook is in het plan opgenomen waar de voertuigen moeten wachten alvorens ze akkoord krijgen van de verkeersregelaars om het park in te rijden.
17. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de aan de vergunning verbonden voorschriften onaanvaardbare overlast en hinder door de verkeersbewegingen voldoende worden voorkomen en beperkt. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat derde-partij bij de aanvraag een verkeersplan heeft overgelegd dat thans deel uitmaakt van de vergunning. Met de motivering in het bestreden besluit, de aan de vergunning verbonden voorschriften en de toelichting ter zitting heeft verweerder voldoende aangetoond dat de verkeersveiligheid is gewaarborgd. Wat verzoekers hebben aangevoerd, is onvoldoende om anders te concluderen.
18. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het evenement niet had mogen worden vergund op grond van het huidige bestemmingsplan, waarin met betrekking tot evenementen in het openbare groen volgens verzoekers de vereiste nadere regeling over de ruimtelijke aanvaardbaarheid ontbreekt. De APV en de evenementennota zijn geen toetsingskader voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement. De beoordeling van de toelaatbaarheid van evenementen had aan de orde moeten komen in het kader van het bestemmingsplan. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 februari 2012 (ECLI:RvS:2012:BV7286) stellen verzoekers zich op het standpunt dat de omstandigheid dat een evenement mede is geregeld in de APV geen reden is om een nadere regeling in de planregels achterwege te laten.
19. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het park Lepelenburg in de Nota evenementen en festivals in Utrecht uitdrukkelijk als evenementenlocatie is aangeduid. Om die reden wordt het park vaker ten behoeve van evenementen gebruik. De aard van het evenement verdraagt zich met het karakter en bestemming van het park.
20. De derde-partij heeft aangevoerd dat het bestemmingsplan “Binnenstad” het gebruik van het park Lepelenburg ten behoeve van evenementen toestaat. Eventuele bezwaren tegen de bestemming evenementengebruik hadden verzoekers ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan kunnen aanvoeren. Daarvoor geeft deze procedure geen ruimte. Ook in artikel 5:37, tweede lid, aanhef en onder c, van de APV is geen grond gelegen om de vergunning te weigeren, nu een evenementenvergunning wordt verleend op grond van de APV, waarin de openbare orde en veiligheid worden geregeld. Een evenementenvergunning kan slechts op grond van het belang van de openbare orde en de veiligheid worden geweigerd. Volgens de ABRvS kunnen louter ruimtelijke belangen niet aan de verlening van een evenementenvergunning in de weg staan.
21. In artikel 5:37, tweede lid, onder c, van de APV is bepaald dat verweerder een evenementenvergunning kan weigeren als naar zijn oordeel het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de plaats waar het wordt gehouden.
Voorop staat dat tussen partijen niet in geschil is dat het gebruik van het Park Lepelenburg op grond van het bestemmingplan “Binnenstad” is bestemd voor evenementen. De door verzoekers geschetste omstandigheid dat het bestemmingsplan niet voorziet in planregels waarin de maximale mogelijkheden die het plan biedt zijn uitgewerkt, betekent niet dat de vergunning op grond van artikel 5:37, tweede lid, onder c, van de APV had moeten worden geweigerd. Louter ruimtelijke belangen kunnen niet aan verlening van de evenementenvergunningen in de weg staan. Het artikel 5:37 van de APV is immers geplaatst in hoofdstuk 2 van de APV, met het opschrift "Openbare Orde". Gezien de plaats van deze bepalingen in de APV, kan een evenementenvergunning slechts in verband met het belang van openbare orde worden geweigerd. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de door de derde-partij aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2015:2018. De door verzoekers aangehaalde uitspraak van ABRvS heeft betrekking op de vaststelling van een bestemmingsplan waar de ruimtelijke aanvaardbaarheid het toetsingskader vormt, en waarin gronden zoals die thans naar voren zijn gebracht ter beoordeling voorliggen. 22. Verzoekers hebben aangevoerd dat gedurende acht dagen het park aan de openbaarheid wordt onttrokken. Uit de algemene voorwaarden van de organisator blijkt dat men een toegangsbewijs moet aanschaffen om gedurende het evenement het park te kunnen bezoeken. Dit komt niet overeen met de stelling van verweerder dat het evenement gratis en voor een ieder toegankelijk is. Verweerder had in de voorwaarden nadrukkelijk moeten opnemen dat de vergunninghouder niet-evenement bezoekers moet toestaan.
23. Verweerder heeft hierover aangevoerd dat het evenement is vergund als openbaar toegankelijk en gratis evenement. Bij de vergunning is het ook als zodanig als voorwaarde opgenomen. Het vragen van een toegangsbewijs zou een andere opzet betekenen.
24. De derde-partij heeft aanvullend daarover opgemerkt dat wat in de algemene voorwaarden van de vergunninghouder zijn opgenomen over tickets niet van toepassing is op het evenement ‘Lepeltje Lepeltje’. De opzet is dat van een openbaar toegankelijk en gratis evenement. Er wordt geen hek geplaatst en geen podium opgebouwd. Tijdens de op- en afbouw kan iedereen in het park recreëren.
25. De voorzieningenrechter stelt vast dat wat in de algemene voorwaarden van de organisator over toegangsbewijzen staat vermeld, niet meer is dan een begripsomschrijving die gebruikt kan worden in de gevallen waarbij wel om een toegangsbewijs wordt gevraagd. Het evenement is echter in dit geval vergund als vrij toegankelijk evenement, waarbij geen toegangsbewijzen worden gevraagd. De grond slaagt om die reden niet.
26. Verzoekers hebben aangevoerd dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden.
27. De derde-partij heeft aangevoerd dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan en de evenementennota bij de aanwijzing van de locatie. Daarin staan allerlei belangen genoemd die ook terug te lezen zijn in de verleende vergunning. Ook geeft het bestreden besluit blijk van een belangenafweging nu op alle punten van de zienswijze uitvoerig is ingegaan.
28. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder met de aan de vergunning verbonden voorschriften en de overwegingen in het besluit blijkt heeft gegeven van een belangenafweging. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van de vergunning de daarvoor relevante weigeringsgronden betrokken. Op basis van deze beoordeling heeft verweerder vervolgens voorschriften aan de vergunning verbonden. De voorzieningenrechter volgt verzoekers dan ook niet in hun stelling.
29. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter dan ook tot de conclusie dat niet is gebleken van strijd met een wettelijk voorschrift en dat geen sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van alle betrokken belangen dat verweerder in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen. Door het opnemen van een groot aantal voorschriften in de vergunning, is voldoende tegemoet gekomen aan de belangen van verzoekers. Dat een evenement als het onderhavige overlast met zich brengt voor de direct omwonenden is onontkoombaar, maar dit heeft verweerder niet zwaarder hoeven laten wegen dan de belangen die zijn betrokken bij het houden van het evenement ‘Lepeltje Lepeltje’.
30. Wat overigens door verzoekers is aangevoerd, is onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te leiden.
31. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen grond bestaat voor de verwachting dat het besluit in de bezwaarschriftprocedure niet in stand zal blijven en dat dit besluit de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.