6.2.De rechtbank is van oordeel dat de vraag of verweerder een behandelverplichting had moeten opleggen en/of een maatregel tot het korten of intrekken van de uitkering had moeten nemen buiten de omvang van het door de rechtbank te beslechten geschil valt. Het bestreden besluit ziet op het ongewijzigd voortzetten van de WIA-uitkering. Daarbij is door verweerder een oordeel gegeven over de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] , maar niet over de vraag of een behandelverplichting of maatregel moet worden opgelegd. Deze grond wordt daarom niet inhoudelijk besproken. [werkgever] heeft de mogelijkheid om bij verweerder een verzoek in te dienen tot het opleggen van een maatregel of een behandelverplichting en kan de hier opgeworpen vragen in dat kader laten beoordelen.
7. Het beroep van [werknemer] tegen het bestreden besluit I is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te komen. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid te stellen om het motiveringsgebrek in het bestreden besluit II te herstellen. Verweerder moet daarvoor nader motiveren dat bij [werknemer] op de datum in geding sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. Als verweerder daartoe niet in staat is en tot de conclusie komt dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, dan moet hij een nieuw besluit nemen over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van [werknemer] op de datum in geding. Verweerder vindt inmiddels dat de expertise van een medisch specialist noodzakelijk is om over het voorgaande een nader standpunt in te kunnen nemen. Dit heeft tot gevolg dat er meer tijd nodig is om het gebrek te kunnen herstellen. Op de zitting van 19 december 2017 heeft verweerder gezegd dat het te verwachten is dat de medisch specialist in februari 2018 rapport uitbrengt. Vervolgens moet de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hand hiervan een nader rapport opstellen en moet zo nodig een nieuw besluit worden genomen door verweerder. Met het oog hierop geeft de rechtbank verweerder een termijn van twaalf weken vanaf de datum van deze tussenuitspraak om het gebrek te herstellen.
9. Verweerder moet bovendien, op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank [werkgever] (als eiseres) en [werknemer] (als derde-partij) in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank merkt nog op dat als verweerder volledige arbeidsongeschiktheid op de datum in geding niet meer aanneemt en hij dus een nieuw besluit neemt, dit tot gevolg heeft dat ditzelfde besluit ook aan [werknemer] moet worden gestuurd. Het gaat immers over de vaststelling van de WIA-uitkering van [werknemer] . Een dergelijk nieuw besluit geldt als besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, waarop het beroep van [werkgever] dan van rechtswege ook betrekking heeft. Zo’n nieuw besluit valt buiten de omvang van het huidige geding tussen verweerder en [werknemer] , waarop in deze uitspraak al is beslist. [werknemer] neemt echter al wel op de voet van artikel 8:26 van de Awb als partij deel aan het geding tussen verweerder en [werkgever] . Als hij een nieuw besluit zelfstandig wil aanvechten, dan kan hij daartegen bovendien op dat moment beroep instellen. Het ligt in de rede dat de rechtbank dat beroep dan (opnieuw) gevoegd zal behandelen met het beroep van [werkgever] .
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in de zaak van [werkgever] aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Bultena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 9 januari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: