ECLI:NL:RBMNE:2018:2875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
460429 / HA RK 18-166
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in civiele zaak

Op 22 juni 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door H.M. van Vliet. Het wrakingsverzoek was ingediend op 22 mei 2018 en was gericht tegen mr. V.E. van der Does, de behandelend rechter in een andere civiele zaak. Verzoeker stelde dat de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van de zitting op 22 mei 2018 door de rechter in strijd met de regels was en dat dit de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2018 was alleen de gemachtigde van verzoeker aanwezig, terwijl de rechter zich had afgemeld.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker beoordeeld. De rechter had in haar schriftelijke reactie aangegeven dat het verzoek om uitstel terecht was afgewezen, omdat verzoeker dit niet binnen de gestelde termijn had gedaan en er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een uitstel rechtvaardigden. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de beslissing van de rechter om het uitstelverzoek af te wijzen een processuele beslissing is en dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking vormt.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en dat de beslissing van de rechter niet zo onbegrijpelijk was dat deze als vooringenomen kon worden beschouwd. Daarom werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en werd bepaald dat de behandeling van de onderliggende zaak moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voor de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 460429 / HA RK 18-166
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
22 juni 2018
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker],
gemachtigde: H.M. van Vliet,
verder te noemen: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek, ingekomen op 22 mei 2018;
- de schriftelijke reactie van mr. V.E. van der Does van 1 juni 2018.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 8 juni 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling is de gemachtigde van verzoeker verschenen. Mr. V.E. van der Does is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. V.E. van der Does als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter) in de zaak met het zaaknummer SBR UTR 17 / 4084 WOZ TI.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter zijn verzoek tot uitstel van de geplande zitting in strijd met de regels heeft afgewezen. Het is een onbegrijpelijke beslissing waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt, aldus verzoeker. Ter terechtzitting heeft verzoeker zijn verzoek nader toegelicht. In de uitnodiging voor de zitting van 1 mei 2018 staat dat de zaak van verzoeker op 22 mei 2018 op zitting zal worden behandeld. In de brief staat ook dat een verzoek om uitstel binnen een week na de datum van de uitnodiging gedaan kan worden en wordt toegewezen, tenzij de zitting in overleg met degene die het verzoek tot uitstel doet is vastgesteld. Slechts uitzonderlijke omstandigheden kunnen aanleiding zijn om een nadien gedaan verzoek om uitstel te honoreren. Verzoeker stelt dat hij binnen een week na de datum van die brief een uitstelverzoek heeft gedaan, namelijk op 8 mei 2018. Conform hetgeen in de brief van 1 mei 2018 staat, had zijn verzoek moeten worden toegewezen. De rechter heeft dit echter afgewezen.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat het verzoek tot uitstel terecht is afgewezen. In de oproepbrief van 1 mei 2018 staat namelijk, kort gezegd, dat verzoeker binnen een week na de datum van de zitting wijziging daarvan kan verzoeken. Binnen die termijn gedane verzoeken worden toegewezen, tenzij de zitting in overleg is vastgesteld. De rechter stelt dat verzoeker het verzoek niet binnen die termijn heeft gedaan en dat niet is gebleken van uitzonderlijke of gewichtige omstandigheden die maakten dat de geplande zitting van 22 mei 2018 toch moest worden uitgesteld. Tot slot stelt de rechter dat de beslissing om geen uitstel te verlenen een processuele beslissing is. Een wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen een dergelijke beslissing. Bovendien geeft de beslissing geen blijk van vooringenomenheid, aldus de rechter.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid van de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld en niet gebleken. Vervolgens moet onderzocht worden of de beslissing om het uitstelverzoek van verzoeker af te wijzen een objectief gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid bij de rechter oplevert.
3.4.
De wrakingskamer overweegt dat de beslissing om de behandeling van een zaak (op verzoek) uit te stellen, een processuele beslissing is. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Alleen indien die beslissing om de zaak uit te stellen zo onbegrijpelijk is dat de bij verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer dient dus, kort gezegd, te oordelen of de beslissing van de rechter zo onbegrijpelijk is dat deze niet anders kan worden uitgelegd dan dat zij vooringenomen is. Van een dergelijk onbegrijpelijke beslissing is de wrakingskamer niet gebleken, ook al zou de beslissing onjuist zijn zoals verzoeker stelt. Zelfs indien de rechter de regel over de termijn van een verzoek tot uitstel niet goed heeft toegepast, betekent dat nog niet dat de beslissing van de rechter zo onbegrijpelijk is dat verzoeker mag aannemen dat de rechter vooringenomen is. Verzoeker heeft niet uitgelegd waarom deze beslissing, of de motivering ervan, zo onbegrijpelijk is dat sprake is van vooringenomenheid of (geobjectiveerde) vrees daarvoor. Daarom zal het verzoek tot wraking ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van het wrakingsverzoek met zaaknummer SBR UTR 17 / 4084 WOZ TI dient te worden voortgezet in de stand waarin dit zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechter tegen wie het verzoek gericht is en andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. R.M. Berendsen en mr. H.A. Brouwer, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R.H.M. den Ouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.