Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Derde-partij is eigenaar van de woning op het perceel. Eiser woont daarnaast, op het adres [adres] . Op
9 januari 2017 is namens derde-partij een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ingediend met als projectomschrijving ‘dakopbouw op het bestaande dak’. Het bouwplan betreft een dakopbouw op het platte dak van de woning. Verweerder heeft de aanvraag tevens aangemerkt als een aanvraag voor het afwijken van het bestemmingsplan. Na een eerste beoordeling van het constructieprincipe en na het ontvangen van de zienswijze van onder andere eiser, heeft verweerder vergunninghouder gevraagd het bouwplan op enkele punten aan te passen. Het betrof onder meer de afvoer van hemelwater en de overschrijding van de perceelgrenzen. Vergunninghouder heeft dat gedaan en heeft constructietekeningen en berekeningen bij verweerder ingediend, waarna verweerder bij het primaire besluit de gevraagde omgevingsvergunning heeft verleend voor de activiteiten bouwen en gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, aanhef en onder a,
sub 1. In het besluit is opgenomen dat de definitieve constructiegegevens uiterlijk drie weken voor de uitvoering van de bouwwerkzaamheden ingediend moeten worden, zodat ze door een bij verweerder werkzame constructeur beoordeeld kunnen worden.
2. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geweigerd indien sprake is van strijd met – kort gezegd – het Bouwbesluit, de bouwverordening of het bestemmingsplan. Indien de bouwactiviteit in strijd is met het bestemmingsplan, wordt de aanvraag op grond van het derde lid van dit artikel mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Deze omgevingsvergunning wordt slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is.
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Wabo is bepaald dat een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met toepassing van de afwijkingsregels uit het bestemmingsplan waarmee de activiteit in strijd is.
3. Ingevolge het bestemmingsplan ‘Ondiep’ zijn de gronden van het perceel bestemd voor ‘Woondoeleinden’. In artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften zijn de bouwregels van deze bestemming opgenomen. In het vijfde lid, sub a, van artikel 3 van de planvoorschriften is een afwijkingsregel opgenomen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat vergunningverlening niet had mogen plaatsvinden omdat de constructie van de dakopbouw niet juist is waardoor de als fundering dienende mandelige muur wordt aangetast. Nu in die fundering reeds een scheur aanwezig, vreest eiser voor de stabiliteit en veiligheid van de dakopbouw.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers zorgen over de juistheid van de bouwtekeningen zonder nadere deskundige onderbouwing onvoldoende zijn om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de definitieve constructiegegevens, na toetsing door zijn constructeur, akkoord zijn bevonden. De constructie is in het aangepaste bouwplan voorzien van een extra stalen balk. Deze balk zal de druk van de dakopbouw opvangen en de muur waarin reeds een scheur zit ontlasten. Wat betreft de fundering heeft verweerder geconstateerd dat deze niet zo dik is als uit de bouwtekening bij de aanvraag volgt, maar de aanwezige fundering is sterk genoeg bevonden om het extra gewicht van de dakopbouw te realiseren. Bovendien is op een aantal gelijksoortige woningen in de omgeving die gebouwd zijn in de periode 1906-1915 ook een dakopbouw gerealiseerd. De funderingen van die woningen zijn sterk genoeg gebleken om een dakopbouw te dragen.
6. Uit artikel 2.10, aanhef en eerste lid, onder a, van de Wabo volgt dat het in eerste instantie aan verweerder is om aan de hand van de door vergunninghouder verstrekte gegevens en bescheiden te beoordelen of aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de bouwvoorschriften van het Bouwbesluit en de bouwverordening ter zake van de constructieve veiligheid. Bij deze zogenoemde “aannemelijkheidstoets” komt verweerder een zekere mate van beoordelingsvrijheid toe, die door de bestuursrechter terughoudend wordt getoetst. Indien verweerder op grond van de bij de aanvraag verstrekte gegevens aannemelijk heeft mogen achten dat het bouwplan in overeenstemming is met de bouwvoorschriften, is het aan eiser om onderbouwde aanknopingspunten aan te reiken voor zijn stelling van het tegendeel.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, met de onder r.o. 5 weergegeven toelichting, voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de constructietekeningen en -berekeningen. In de bezwaarfase noch in de beroepsprocedure heeft eiser concreet gemotiveerd op welke punten het bouwen niet in overeenstemming is met de (constructieve) voorschriften, wat onder deze omstandigheden wel van eiser verlangd mocht worden. Voor verweerder is er daarom geen aanleiding geweest om te veronderstellen dat niet aan de bouwvoorschriften van het Bouwbesluit en de bouwverordening wordt voldaan. Aldus is er voor verweerder geen reden geweest om de vergunning op deze grond te weigeren.
8. Eiser heeft verder aangevoerd dat een evident privaatrechtelijke belemmering aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. Daartoe heeft eiser overgelegd een rapport van het bouwkundig adviesbureau Q-keur van 4 februari 2018, waarin geconcludeerd wordt dat de dakopbouw ten opzichte van zowel het linker- als het rechterbuurpand vijf á zes centimeter over de erfgrens is gebouwd. Ter zitting heeft eiser deze grond nader aangevuld door te stellen dat de vergunning is gebaseerd op onjuiste bouwtekeningen. Vergund zijn de bouwtekeningen waarop is aangegeven dat de afmeting van de voor- en achtergevel van de te verbouwen woning vier meter is, terwijl tegelijkertijd is vereist dat de constructie binnen de eigen perceelgrenzen zal blijven. Omdat volgens eiser de gevels in kwestie in werkelijkheid minder breed zijn, heeft dit tijdens de bouw geleid tot overschrijding van de erfgrens.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1274, is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat, slechts grond wanneer die belemmering evident is. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om te beoordelen of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
Een privaatrechtelijke belemmering is evident, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan is voorzien op grond die in eigendom aan een ander toebehoort en die ander daarin niet berust en niet hoeft te berusten.
10. Bij de beoordeling van een besluit moet worden uitgegaan van de zich ten tijde van het nemen van dat besluit voordoende feiten en omstandigheden. Uit de aanvraag om omgevingsvergunning noch uit de bij die vergunning behorende bouwtekeningen kan worden afgeleid dat het bouwplan tot overschrijding van de erfgrens zal leiden. De bij de aanvraag behorende bouwtekening zijn door vergunninghouders architect gemaakt op basis van door die architect bekeken originele bouwtekeningen van het huis. Uit de bouwtekeningen blijkt voldoende wat de bedoeling is, namelijk dat de opbouw in lijn moet liggen met de breedte van de voor- en achtergevel van de woning. Eiser heeft weliswaar zowel in zijn zienswijze als in zijn bezwaarschrift aangevoerd dat het bouwplan volgens de bouwtekeningen over de erfgrens gaat, maar hij heeft hierbij niet aannemelijk of inzichtelijk gemaakt dat de gevels minder breed zijn dan op de bouwtekeningen is aangegeven. Het in beroep door eiser overgelegde rapport van Q-keur dateert van na het primaire- en het bestreden besluit, zodat verweerder daarmee bij de besluitvorming over de aanvraag geen rekening heeft kunnen houden. Dit rapport kan daarom niet bij de beoordeling van het besluit worden betrokken. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding is om te concluderen dat er een evidente privaatrechtelijke belemmering is, die aan verlening van de vrijstelling in de weg heeft gestaan.
11. Voor zover eiser betoogt dat verweerder heeft miskend dat in afwijking van de verleende bouwvergunning is gebouwd dan wel weigert daaraan iets te doen, overweegt de rechtbank dat dit in deze procedure over de verleende bouwvergunning niet aan de orde kan komen.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.