In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een beschermingsbewind. Verzoekers, die de rechthebbende vertegenwoordigen, hebben verzocht om het bewind op te heffen en in plaats daarvan budgetbeheer door zorginstelling Kwintes in te stellen. De rechthebbende, geboren in 1989, is momenteel niet in staat om zijn financiën zelfstandig te beheren. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de schriftelijke reacties en de mondelinge behandeling die op 27 maart 2018 heeft plaatsgevonden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek tot opheffing van het bewind niet kan worden ingewilligd. De wettelijke regeling van beschermingsbewind stelt dat het bewind alleen kan worden opgeheven als het niet langer noodzakelijk is ter bescherming van de rechthebbende. Aangezien de rechthebbende nog niet in staat is om zelfstandig zijn financiën te beheren, is het voorstel om budgetbeheer in te stellen niet in overeenstemming met de wet. Bovendien is het benoemen van een zorginstelling als budgetbeheerder ongewenst, omdat dit kan leiden tot belangenconflicten. De wet verbiedt expliciet dat personen die bij de zorginstelling werken als bewindvoerder worden benoemd.
De kantonrechter heeft de verzoekers de mogelijkheid geboden om hun verzoek in te trekken of een andere professionele bewindvoerder voor te dragen, maar verzoekers hebben hun verzoek gehandhaafd. De overgelegde documenten, waaronder een Auditverklaring van de NVVK en een beschikking van DNB, hebben de kantonrechter niet overtuigd om het verzoek toe te wijzen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de voorgestelde voorziening niet de gewenste bescherming biedt aan de rechthebbende. Daarom is het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen, maar de kantonrechter heeft wel het belang van verzelfstandiging van de rechthebbende onderschreven.