Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het wrakingsverzoek
de aard en omvang van de PGB fraudeen dus als getuige in het kader van de ontnemingsvordering een relevante verklaring zou kunnen afleggen;
“het enkele feit dat het Zorgkantoor voornemens was de in haar ogen onvoldoende verantwoorde PGB budgetten terug te vorderen,geen rechtvaardigingsgrond oplevert voor het plegen van valsheid in geschrifte”;
ook al werd geen bij de indicatie passende zorg geleverd;
4.De beoordeling
mogelijkePGB-fraude.
“Indien zo’n praktijk er al was (…) mocht verdachte er immers niet op vertrouwen dat hij de PGB budgetten naar eigen goeddunken kon aanwenden, ongeacht of de zorg die verleend werd.”. Dit oordeel heeft de rechter gegeven naar aanleiding van het door haar in de beschikking weergegeven standpunt van de verdediging dat onderzocht moet worden of er een praktijk was van het zorgkantoor om te gedogen dat geen deugdelijke verantwoording over de PGB-budgetten werd afgelegd. In de overweging is derhalve niet het oordeel te lezen dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan het bieden van niet op de indicatie gebaseerde zorg. Overigens geven de onder III en IV weergegeven overwegingen uit de beschikking evenmin aanleiding voor het oordeel dat er sprake zou zijn van vooringenomenheid. Mr. Straver heeft het door verzoeker gedane verzoek om gegevens van het Zorgkantoor van alle budgethouders die bij [naam] hebben verbleven in de jaren 2010 tot en met 2014 aan het dossier van de strafzaak toe te laten voegen afgewezen. Naar het oordeel van mr. Straver is dat onderzoek niet van belang voor enige door de rechtbank te nemen beslissing op grond van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Haar beslissing is (mede) gegrond op de genoemde twee overwegingen. Of die beslissing en de onderbouwing daarvan juist zijn staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer. De verdediging kan door het indienen van een bezwaarschrift bij de rechtbank een dergelijke inhoudelijke beslissing laten toetsen door de raadkamer van de rechtbank. Een grond voor wraking is dan ook in de twee overwegingen noch in de beslissing van mr. Straver naar aanleiding van het verzoek te vinden. Dat zou hooguit anders kunnen zijn indien de beslissing van de rechter-commissaris zodanig onbegrijpelijk is dat dit moet leiden tot het oordeel dat er sprake is van vooringenomenheid. Daarvan is in de onderhavige zaak, gelet op de samenhang tussen de beslissing en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen geen sprake.