4.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 3:
Op 17 maart 2018 hebben verbalisanten de woning aan de [adres] te [woonplaats] geobserveerd. Naar aanleiding hiervan zijn de personen [B] , [C] en [A] aangehouden ter zake van de Opiumwet.
[B] heeft op 17 maart 2018 het volgende verklaard:
“V: Het is gezien dat je aan de [adres] bent geweest. Wat deed je daar? A: Ik heb daar de wiet gekocht. (…) 5 gram voor 40 euro. (…) V: Van wie kocht je het vanavond? A: Ik weet dat hij [verdachte] heet. (…) V: Hoelang koop je al bij hem? A: Ik denk nu 3 maanden.”
[C] heeft op 17 maart 2018 verklaard:
“V: Het is gezien dat je aan de [adres] bent geweest. Wat deed je daar? A: ja, wiet halen he. (…) Ik heb het bij [verdachte] gekocht. (…) V: Wat voor drugs koop je bij hem A: Wiet V: Hoe lang koop je al drugs van hem? A: Ik denk een half jaar. V: Hoe vaak per week? A: paar keer 3 keer ofzo. V: Hoeveel per keer? A: 10tje (…) V: Wat krijg je voor een tientje? A: 1,25 gr.”
Op 17 maart 2018 heeft [A] het volgende verklaard:
”V: Gebruik je drugs? A: Ja (…) Cocaïne. V: Bij jouw hebben we drugs aangetroffen van wie is de drugs? A: Van een jongen die ik ken. (…) [verdachte] .”Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de onder [A] in beslag genomen wikkels 0,4 gram cocaïne bevatten.
Bij verdachte werd tijdens een huiszoeking op 17 maart 2018 een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. De test gaf een reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hashish, vermeld op lijst II van de Opiumwet.Daarnaast zijn een weegschaal, zeef en lege wikkels aangetroffen.Op de weegschaal en zeef zat een witte substantie in de vorm van poeder. Deze goederen zijn door middel van een indicatieve MMC-test getest op aanwezigheid van cocaïne. De test sloeg op beide goederen blauw uit. Dit betekent, aldus de verbalisant, dat het goed dat op de zeef en weegschaal aanwezig was, cocaïne betrof.
[D] heeft op 23 maart 2018 verklaard:
”V: Dit telefoonnummer is [telefoonnummer] ken je dit nummer? A: Ja, dat is het nummer van [verdachte] . (…) V: Je hebt in de periode van 17-09-2017 t/m 17-03-2017, met dit nummer gebeld waarom? A: Omdat ik dan af en toe wiet nodig had. (…) V: Wat heb je er voor betaald? A: 10 per 1 gram. V: Hoeveel heb je gekocht? A: In totaal 10 keer ongeveer. (…) V: Hoe lang kocht je al A: Ik denk dat ik hem een jaartje ken ofzo. V: Koop je ook sinds dien bij hem? A: Ja. (…) V: Hoe vaak koop je drugs hem A: Gemiddeld 1 a 2 keer per week.”
[E] heeft op 23 maart 2018 het volgende verklaard:
”V: In de periode van 17 september 2017 tot 17 maart dit jaar kom jij bij hem op de lijn. A: Dat klopt wel inderdaad. (…) Volgens mij heet hij [verdachte] (…) V: Wat voor drugs koop je bij hem? A: Marihuana V: Wat heb je er voor betaald? A: 10 euro voor 1 gram. V: Hoeveel heb je gekocht bij hem? A: In die periode wel een aantal keer (…) ik denk 2 of 3 keer per maand. (…) Vanaf wanneer weet ik niet precies maar zowiets als wat jullie aangeven.”
[A] heeft op 24 maart 2018 het volgende verklaard:
”V: Jij hebt in de periode van 17-09-2017 tot en met 17-03-2018 in totaal 110 keer met dit nummer telefonisch contact gehad. Waarom? (…) A: Voornamelijk voor mezelf (…) Om voor mezelf iets te halen. V: En daarmee bedoel je drugs? A: Ja (…) Voor mij altijd coke. V: Hoe vaak heb je nu echt drugs bij hem gekocht? (…) A: 20 of 30 keer (…) De laatste twee maanden ongeveer. V: Wat heb je er voor betaald? A: Euro 20 per wikkel. (…) V: Hoeveel heb je gekocht per keer? A: Een wikkel.”
Verdachte heeft bij het onderzoek ter terechtzitting op 29 juni 2018 verklaard dat hij heeft gedeald in wiet. Per week verkocht hij ongeveer 10 gram.
Feit 1: in de uitoefening van een beroep of bedrijf
Gelet op de verklaringen van de verschillende getuigen over de periode waarin en de frequentie waarmee zij drugs hebben gekocht bij verdachte , acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Niet bewezen is dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Feit 1: handel in cocaïne
De rechtbank acht de handel in cocaïne en daarmee ook het aanwezig hebben van cocaïne, zoals genoemd onder feit 3, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaringen van [A] te twijfelen. Hij heeft consistent verklaard over de aankoop van cocaïne bij verdachte. Deze verklaring vindt steun in het feit dat in de woning van verdachte op een zeef en een weegschaal wit poeder is aangetroffen, dat een positieve indicatie gaf voor cocaïne. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij deze cocaïne een jaar eerder samen met een vriend heeft gebruikt en de zeef en weegschaal daarna nooit meer heeft schoongemaakt. De rechtbank vindt deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig, omdat in zijn woning tevens wikkels zijn aangetroffen die worden gebruikt om cocaïne in te verpakken, nog daargelaten de vraag hoe aannemelijk het is om, bij gebruik samen met een vriend, cocaïne met een zeef en weefschaal exact af te wegen. De rechtbank concludeert dat verdachte heeft gehandeld in cocaïne. Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat zij geen aanwijzingen heeft dat verdachte ook aan anderen dan aan [A] cocaïne heeft verkocht.
Nu de rechtbank ook de handel in cocaïne wettig en overtuigend bewezen acht, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het (voorwaardelijk) verzoek van de raadsman om de cocaïneresten op de zeef en weegschaal te vergelijken met de aangetroffen cocaïne bij [A] . De raadsman acht dit van belang om te bezien of het om dezelfde partij cocaïne gaat.
De rechtbank wijst dit verzoek van de raadsman af, omdat het niet noodzakelijk is voor de beantwoording van de vraag of verdachte heeft gehandeld in cocaïne. Ook indien uit een onderzoek zou blijken dat sprake is van twee verschillende partijen cocaïne, sluit dit de mogelijkheid dat verdachte handelt in cocaïne immers niet uit.
Feit 3:
Bij de observatie op 17 maart 2018 heeft de politie geconstateerd dat, naar later bleek [A] , naar de woning van verdachte is gegaan, de deur vervolgens tweemaal kort open en dicht is gegaan en [A] ongeveer 30 seconden later weer het portiek bij de woning van verdachte verliet. [A] is vervolgens aangehouden. Bij hem werd cocaïne aangetroffen, waarvan [A] zelf zegt dat hij dat even ervoor bij verdachte heeft gehaald. Hieruit volgt dat verdachte de cocaïne aanwezig heeft gehad, voordat [A] deze bij hem heeft opgehaald.
Feiten 2, 4, 5 en 6
De overige feiten zijn ook door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018;
- een proces-verbaal van bevindingen betreffende het aantreffen van drugs in de woning aan de [adres] te [woonplaats] ;
- een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk van 29 juni 2018, genummerd PL0900 BVH 2017376395-52, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, met de bijbehorende bijlagen;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018;
- een proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek naar en categorisering van munitie;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018;
- een proces-verbaal betreffende onderzoek van de sociale recherche.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.