ECLI:NL:RBMNE:2018:3275

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
16/652304-18 en 16/122782-16 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van drugs, vuurwerk en munitie, en bijstandsfraude

Op 13 juli 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder de verkoop en het bezit van drugs, het voorhanden hebben van vuurwerk en munitie, en bijstandsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 17 september 2017 tot en met 17 maart 2018 in Emmeloord in vereniging hasjiesj, hennep en cocaïne heeft verkocht, en op 17 maart 2018 een aanzienlijke hoeveelheid hasjiesj en cocaïne voorhanden had. Daarnaast heeft de verdachte professioneel vuurwerk en munitie van categorie III in zijn bezit gehad. De rechtbank heeft de verklaringen van verschillende getuigen en de resultaten van politieonderzoeken als bewijs gebruikt. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij drugs heeft verhandeld en dat hij in de periode van 17 september 2017 tot 17 maart 2018 regelmatig drugs heeft verkocht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het medeplegen van de drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Tevens zijn er verbeurdverklaringen gedaan voor in beslag genomen geldbedragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/652304-18 en 16/122782-16 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de PI Nieuwegein - HvB loc. Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 17 september 2017 tot en met 17 maart 2018 te Emmeloord in vereniging in de uitoefening van een beroep of bedrijf hasjiesj, hennep en/of cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd;
feit 2:
op 17 maart 2018 te Emmeloord in vereniging opzettelijk 703,50 gram hasjiesj/hennep voorhanden heeft gehad;
feit 3:
op 17 maart 2018 te Emmeloord opzettelijk 0,4 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 4:
op 17 maart 2018 te Emmeloord in vereniging opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten vier nitraat bommen, voorhanden heeft gehad en/of heeft opgeslagen;
feit 5:
op 17 maart 2018 te Emmeloord vijf stuks munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
feit 6:
in de periode 17 september 2017 tot en met 17 maart 2018 te Emmeloord bijstandsfraude heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het tenlastegelegde bestanddeel medeplegen bij de feiten 1, 2 en 4.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats vrijspraak bepleit van de onder feit 1 tenlastegelegde handel in cocaïne. Ten tweede heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde beroeps of bedrijfsmatige karakter van de drugshandel. De raadsman heeft in de derde plaats vrijspraak bepleit van het onder feit 3 ten laste gelegde, nu de onder [A] in beslaggenomen cocaïne niet van verdachte is en [A] deze ook niet bij verdachte heeft gekocht. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feiten 1 en 3:
Op 17 maart 2018 hebben verbalisanten de woning aan de [adres] te [woonplaats] geobserveerd. Naar aanleiding hiervan zijn de personen [B] , [C] en [A] aangehouden ter zake van de Opiumwet. [2]
[B] heeft op 17 maart 2018 het volgende verklaard:
“V: Het is gezien dat je aan de [adres] bent geweest. Wat deed je daar? A: Ik heb daar de wiet gekocht. (…) 5 gram voor 40 euro. (…) V: Van wie kocht je het vanavond? A: Ik weet dat hij [verdachte] heet. (…) V: Hoelang koop je al bij hem? A: Ik denk nu 3 maanden.” [3]
[C] heeft op 17 maart 2018 verklaard:
“V: Het is gezien dat je aan de [adres] bent geweest. Wat deed je daar? A: ja, wiet halen he. (…) Ik heb het bij [verdachte] gekocht. (…) V: Wat voor drugs koop je bij hem A: Wiet V: Hoe lang koop je al drugs van hem? A: Ik denk een half jaar. V: Hoe vaak per week? A: paar keer 3 keer ofzo. V: Hoeveel per keer? A: 10tje (…) V: Wat krijg je voor een tientje? A: 1,25 gr.” [4]
Op 17 maart 2018 heeft [A] het volgende verklaard:
”V: Gebruik je drugs? A: Ja (…) Cocaïne. V: Bij jouw hebben we drugs aangetroffen van wie is de drugs? A: Van een jongen die ik ken. (…) [verdachte] .” [5] Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de onder [A] in beslag genomen wikkels 0,4 gram cocaïne bevatten. [6]
Bij verdachte werd tijdens een huiszoeking op 17 maart 2018 een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. De test gaf een reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hashish, vermeld op lijst II van de Opiumwet. [7] Daarnaast zijn een weegschaal, zeef en lege wikkels aangetroffen. [8] Op de weegschaal en zeef zat een witte substantie in de vorm van poeder. Deze goederen zijn door middel van een indicatieve MMC-test getest op aanwezigheid van cocaïne. De test sloeg op beide goederen blauw uit. Dit betekent, aldus de verbalisant, dat het goed dat op de zeef en weegschaal aanwezig was, cocaïne betrof. [9]
[D] heeft op 23 maart 2018 verklaard:
”V: Dit telefoonnummer is [telefoonnummer] ken je dit nummer? A: Ja, dat is het nummer van [verdachte] . (…) V: Je hebt in de periode van 17-09-2017 t/m 17-03-2017, met dit nummer gebeld waarom? A: Omdat ik dan af en toe wiet nodig had. (…) V: Wat heb je er voor betaald? A: 10 per 1 gram. V: Hoeveel heb je gekocht? A: In totaal 10 keer ongeveer. (…) V: Hoe lang kocht je al A: Ik denk dat ik hem een jaartje ken ofzo. V: Koop je ook sinds dien bij hem? A: Ja. (…) V: Hoe vaak koop je drugs hem A: Gemiddeld 1 a 2 keer per week.” [10]
[E] heeft op 23 maart 2018 het volgende verklaard:
”V: In de periode van 17 september 2017 tot 17 maart dit jaar kom jij bij hem op de lijn. A: Dat klopt wel inderdaad. (…) Volgens mij heet hij [verdachte] (…) V: Wat voor drugs koop je bij hem? A: Marihuana V: Wat heb je er voor betaald? A: 10 euro voor 1 gram. V: Hoeveel heb je gekocht bij hem? A: In die periode wel een aantal keer (…) ik denk 2 of 3 keer per maand. (…) Vanaf wanneer weet ik niet precies maar zowiets als wat jullie aangeven.” [11]
[A] heeft op 24 maart 2018 het volgende verklaard:
”V: Jij hebt in de periode van 17-09-2017 tot en met 17-03-2018 in totaal 110 keer met dit nummer telefonisch contact gehad. Waarom? (…) A: Voornamelijk voor mezelf (…) Om voor mezelf iets te halen. V: En daarmee bedoel je drugs? A: Ja (…) Voor mij altijd coke. V: Hoe vaak heb je nu echt drugs bij hem gekocht? (…) A: 20 of 30 keer (…) De laatste twee maanden ongeveer. V: Wat heb je er voor betaald? A: Euro 20 per wikkel. (…) V: Hoeveel heb je gekocht per keer? A: Een wikkel.” [12]
Verdachte heeft bij het onderzoek ter terechtzitting op 29 juni 2018 verklaard dat hij heeft gedeald in wiet. Per week verkocht hij ongeveer 10 gram. [13]
Bewijsoverwegingen
Feit 1: in de uitoefening van een beroep of bedrijf
Gelet op de verklaringen van de verschillende getuigen over de periode waarin en de frequentie waarmee zij drugs hebben gekocht bij verdachte , acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Niet bewezen is dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Feit 1: handel in cocaïne
De rechtbank acht de handel in cocaïne en daarmee ook het aanwezig hebben van cocaïne, zoals genoemd onder feit 3, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaringen van [A] te twijfelen. Hij heeft consistent verklaard over de aankoop van cocaïne bij verdachte. Deze verklaring vindt steun in het feit dat in de woning van verdachte op een zeef en een weegschaal wit poeder is aangetroffen, dat een positieve indicatie gaf voor cocaïne. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij deze cocaïne een jaar eerder samen met een vriend heeft gebruikt en de zeef en weegschaal daarna nooit meer heeft schoongemaakt. De rechtbank vindt deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig, omdat in zijn woning tevens wikkels zijn aangetroffen die worden gebruikt om cocaïne in te verpakken, nog daargelaten de vraag hoe aannemelijk het is om, bij gebruik samen met een vriend, cocaïne met een zeef en weefschaal exact af te wegen. De rechtbank concludeert dat verdachte heeft gehandeld in cocaïne. Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat zij geen aanwijzingen heeft dat verdachte ook aan anderen dan aan [A] cocaïne heeft verkocht.
Nu de rechtbank ook de handel in cocaïne wettig en overtuigend bewezen acht, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het (voorwaardelijk) verzoek van de raadsman om de cocaïneresten op de zeef en weegschaal te vergelijken met de aangetroffen cocaïne bij [A] . De raadsman acht dit van belang om te bezien of het om dezelfde partij cocaïne gaat.
De rechtbank wijst dit verzoek van de raadsman af, omdat het niet noodzakelijk is voor de beantwoording van de vraag of verdachte heeft gehandeld in cocaïne. Ook indien uit een onderzoek zou blijken dat sprake is van twee verschillende partijen cocaïne, sluit dit de mogelijkheid dat verdachte handelt in cocaïne immers niet uit.
Feit 3:
Bij de observatie op 17 maart 2018 heeft de politie geconstateerd dat, naar later bleek [A] , naar de woning van verdachte is gegaan, de deur vervolgens tweemaal kort open en dicht is gegaan en [A] ongeveer 30 seconden later weer het portiek bij de woning van verdachte verliet. [A] is vervolgens aangehouden. Bij hem werd cocaïne aangetroffen, waarvan [A] zelf zegt dat hij dat even ervoor bij verdachte heeft gehaald. Hieruit volgt dat verdachte de cocaïne aanwezig heeft gehad, voordat [A] deze bij hem heeft opgehaald.
Feiten 2, 4, 5 en 6
De overige feiten zijn ook door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
Feit 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018;
  • een proces-verbaal van bevindingen betreffende het aantreffen van drugs in de woning aan de [adres] te [woonplaats] ;
- een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen; [15]
Feit 4:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk van 29 juni 2018, genummerd PL0900 BVH 2017376395-52, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, met de bijbehorende bijlagen;
Feit 5:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018;
  • een proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek naar en categorisering van munitie;
Feit 6:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018;
  • een proces-verbaal betreffende onderzoek van de sociale recherche.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
opeen ofmeerdere tijdstippen inof omstreeksde periode van 17 september 2017 tot en met 17 maart 2018 te Emmeloord,in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/ofafgeleverd en/ofverstrekten/of vervoerd(telkens)een of meerdere gebruikershoeveelhedenhasjiesj en/ofhennep en/ofcocaïne,in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj en/of hennep en/of cocaïne,zijndehasjiesj en/ofhennep en/ofcocaïne(een)middel(len)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/ofIIdan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
opof omstreeks17 maart 2018 te Emmeloord,in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen,opzettelijk aanwezig, althans voorhanden,heeft gehad(292,2 + 411,3 =) 703,50 gram hasjiesj/hennep, althanseen hoeveelheidhasjiesj/hennep,in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj/hennep,zijndehasjiesj en/ofhennep(een)middel(len)als bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst IIdan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
opof omstreeks17 maart 2018 te Emmeloord,in elk geval in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad 2 wikkels /gebruikershoeveelheden (in totaal0,4 gram)cocaïne,in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
opof omstreeks17 maart 2018 te Emmeloord,in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen,opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten 4 nitraat bommen, terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad en/ofheeft opgeslagen;
5.
opof omstreeks17 maart 2018 te Emmeloord 5,althans een of meerdere,stuk(s)munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie;
6.
inof omstreeksde periode van 17 september 2017 tot en met 17 maart 2018 te Emmeloord,althans in Nederland,in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te wetende Wet Werk en Bijstand en/ofde Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelfof een ander, terwijl hij, verdachte, wist,althans redelijkerwijze moest vermoeden,dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtesof eens andersrecht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes, bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door te verzwijgen,althans niet te (ver)melden / aan te gevendat hij, verdachte, werkzaamheden verrichtteen/of heeft verricht, te weten handel/verkoopin softdrugs en/ofharddrugs en/ofdoor te verzwijgen,althans niet te (ver)melden / aan te geven,dat hij, verdachte, inkomsten genooten/of heeft genoten, te weten uit die handel/verkoop vanin softdrugs en/ofharddrugs.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 tot en met 6 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumweg gegeven verbod;
feit 4:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1.2.2 lid 1 Vuurwerkbesluit, opzettelijk begaan;
feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 6:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens ander recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Indien verdachte wordt vrijgesproken van de handel in en het bezit van cocaïne, zal de straf hooguit gelijk moeten zijn aan het voorarrest.
Er zijn geen belemmeringen voor het opleggen van reclasseringscontact.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zestal strafbare feiten. Hij heeft vanuit zijn woning gehandeld in hennep en in cocaïne. In zijn woning was een grote handelshoeveelheid hennep aanwezig, zelfs meer dan een coffeeshop op voorraad mag hebben. Het gebruik van drugs is schadelijk voor de gezondheid. Daarnaast vormt de handel in drugs een schakel in de keten van criminele, ondermijnende activiteiten die de samenleving ontwricht. Verdachte heeft door aldus te handelen zijn eigen financieel gewin belangrijker gevonden dan de volksgezondheid en een bijdrage geleverd aan ondermijnende activiteiten. Voorts heeft verdachte munitie en zwaar vuurwerk voorhanden gehad. Het ongecontroleerd bezit van dit soort goederen levert een gevaar voor de maatschappij op. Tot slot heeft verdachte voor de uitkeringsinstantie verzwegen dat hij werkzaamheden verrichte en inkomsten genoot uit de handel in drugs. Als gevolg hiervan heeft de uitkeringsinstantie het bestaan van het recht op uitkering niet (goed) kunnen beoordelen en heeft verdachte in zoverre ten onrechte een uitkering ontvangen van ruim € 5.979,07. Door het handelen van verdachte wordt het stelsel van sociale zekerheid ondermijnd en heeft de gemeenschap schade geleden.
Gelet op de ernst van de feiten is een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Bij het bepalen van de duur van een op te leggen gevangenisstraf ligt voor de rechtbank het zwaartepunt bij de handel in drugs. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan bij het met enige regelmaat verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand gedurende een periode van 1 tot 3 maanden uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid van 500 tot 2.500 gram softdrugs, gaan de oriëntatiepunten uit van een taakstraf van 100 uur. Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de duur rekening gehouden met het feit dat verdachte ook uitkeringsfraude heeft gepleegd en munitie en verboden vuurwerk voorhanden heeft gehad.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 5 juni 2018, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten;
- een reclasseringsadvies van 6 juni 2018, uitgebracht door Reclassering Nederland.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte een beschadigde man is met problemen op vele vlakken. Hij heeft in zijn jeugd traumatische ervaringen opgedaan en veel last van angsten en spanningen. Momenteel is hij dakloos, heeft hij geen werk of dagbesteding en is hij afhankelijk van cannabis. Bij verdachte is sprake van psychosociale problematiek en een aanpassingsstoornis. Tot nu toe heeft verdachte hulp afgehouden, waardoor er ten opzichte van anderhalf jaar geleden nog geen vooruitgang is geboekt. De weerstand tegen de hulp(verleners) hangt samen met de aanpassingsstoornis. Gelet op de getoonde motivatie, zijn er handvatten voor een nieuw reclasseringstoezicht onder de voorwaarde dat ieder half jaar de inzet van verdachte nadrukkelijk wordt geëvalueerd. Om de kans op recidive terug te dringen moet verdachte behandeld worden voor zijn aanpassingsstoornis en zijn trauma’s. Zijn coping- en denkvaardigheden moeten vergroot worden. De reclassering adviseert daarom als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen dat verdachte meewerkt aan behandeling bij een ambulante forensische kliniek, zoals het ForFact van de Oostvaarderskliniek en aan een meldplicht. Binnen het reclasseringstoezicht dient er aandacht te zijn voor het vinden van passende huisvesting, het vinden van betaald werk en het verder controleren van zijn cannabisgebruik.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar opleggen, en met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal daar als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting bij opleggen.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank heeft geconstateerd dat op de op de beslaglijst genoemde geldbedragen zowel conservatoir beslag zoals bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) als strafvorderlijk beslag op grond van artikel 94 Sv rust. Op grond van artikel 353 lid 1 Sv dient de rechtbank een beslissing te nemen over de met toepassing van artikel 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de geldbedragen nog geen last tot teruggave is gegeven.
De rechtbank zal de in beslag genomen geldbedragen van € 26,60, € 740,- en € 945,- verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn geheel of grotendeels door middel van of uit baten van de strafbare feiten verkregen.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 1.550,- heeft de rechtbank geconstateerd dat zowel de verdachte als zijn vriendin [F] hebben verklaard dat dit geld afkomstig is van de verkoop van puppy’s. Ook de getuige [getuige] heeft verklaard dat hij contact met verdachte heeft gehad in verband met de verkoop van puppy’s. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank het aannemelijk dat verdachte geld heeft verdiend met de verkoop van puppy’s. Verdachte heeft verklaard dat hij drie puppy’s heeft verkocht voor € 450,- per stuk. De rechtbank bepaalt daarom dat een bedrag van 3 x € 450,- = € 1.350,- aan verdachte teruggegeven dient te worden. Het resterende geldbedrag van € 200,- kan niet verklaard worden uit de verkoop van de puppy’s, zodat de rechtbank dit geld verbeurd zal verklaren, omdat het geheel of grotendeels door middel van of uit baten van het strafbare feit is verkregen.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2016 (parketnummer 16/122782-16) is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
  • 1.2.2 Vuurwerkbesluit;
  • 9.2.2.1 Wet milieubeheer;
  • 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 tot en met 6 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 tot en met 6 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen een dag volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis bij Reclassering Nederland zal melden op het adres De Meent 4 te Lelystad, en vervolgens zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van de (forensische) polikliniek ForFact of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ook indien diagnostiek geïndiceerd is, op de tijden en plaatsen als door of namens die forensische zorg aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Beslag
- verklaart de volgende, op de beslaglijst genoemde voorwerpen verbeurd:
  • een geldbedrag ter hoogte van € 26,60;
  • een geldbedrag ter hoogte van € 740,-;
  • een geldbedrag ter hoogte van € 945,-;
  • een geldbedrag ter hoogte van € 200,-;
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
 een geldbedrag ter hoogte van € 1.350,-;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/122782-16
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de Politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 30 augustus 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juli 2018.
Mr. W.S. Ludwig is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 september 2017 tot en met 17 maart 2018 te Emmeloord, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) een of meerdere gebruikershoeveelheden hasjiesj en/of hennep en/of cocaïne, in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj en/of hennep en/of cocaïne, zijnde hasjiesj en/of hennep en/of cocaïne (een) middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 17 maart 2018 te Emmeloord, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk aanwezig, althans voorhanden, heeft gehad (292,2 + 411,3 =) 703,50 gram hasjiesj/hennep, althans een hoeveelheid hasjiesj/hennep, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj/hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (een) middel(len) als bedoeld bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 17 maart 2018 te Emmeloord, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2 wikkels / gebruikershoeveelheden (in totaal 0,4 gram) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 17 maart 2018 te Emmeloord, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten 4 nitraat bommen, terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad en/of heeft opgeslagen;
5.
hij op of omstreeks 17 maart 2018 te Emmeloord 5, althans een of meerdere, stuk(s) munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie;
6.
hij in of omstreeks 17 september 2017 tot en met 17 maart 2018 te Emmeloord, althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Wet Werk en Bijstand en/of de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes,
bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door te verzwijgen, althans niet te (ver)melden / aan te geven dat hij, verdachte, werkzaamheden verrichtte en/of heeft verricht, te weten handel/verkoop in softdrugs en/of harddrugs en/of door te verzwijgen, althans niet te (ver)melden / aan te geven, dat hij, verdachte, inkomsten genoot en/of heeft genoten, te weten uit die handel/verkoop van softdrugs en/of harddrugs.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 mei 2018, genummerd PL0900-2017376395, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 360. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 101 en 102.
3.Pagina’s 50 en 51.
4.Pagina’s 72 en 73.
5.Pagina 61.
6.Pagina’s 143, 144, 203 en 204.
7.Pagina’s 93, 103, 104, 117, 131 en 132.
8.Pagina’s 103 en 104.
9.Pagina 202.
10.Pagina’s 179 en 180.
11.Pagina’s 183 en 184.
12.Pagina’s 187 en 188.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2018.
14.Pagina’s 117 en 118.
15.Pagina’s 131 en 132.
16.Pagina 140.
17.Pagina’s 253 tot en met 268.