In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Kwintes en [gedaagde], met als onderwerp een tijdelijke huurovereenkomst in combinatie met een zorgcontract. De eiseres, Kwintes, vorderde ontruiming van de woning van [gedaagde] op basis van de beëindiging van het zorgcontract, dat onlosmakelijk verbonden was met de huurovereenkomst. De huurovereenkomst was aangegaan voor de duur van 24 maanden, met de mogelijkheid van verlenging, en was bedoeld om begeleiding te bieden aan [gedaagde] in het kader van zijn terugkeer naar zelfstandig wonen. Kwintes stelde dat [gedaagde] zich niet aan de voorwaarden van het zorgcontract had gehouden, waaronder het veroorzaken van overlast, en dat dit leidde tot de beëindiging van zowel het zorgcontract als de huurovereenkomst.
De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juni 2018, waarbij partijen de gelegenheid kregen om een minnelijke regeling te beproeven, maar dit bleek niet succesvol. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van Kwintes niet toewijsbaar was, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de beëindiging van het zorgcontract rechtsgeldig was en dat [gedaagde] geen beroep kon doen op huurbescherming. De rechter benadrukte dat Kwintes haar zorgtaak niet correct had uitgevoerd door [gedaagde] niet op de hoogte te stellen van de overlastmeldingen en geen pogingen te doen om de situatie te verbeteren voordat tot beëindiging werd overgegaan. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en Kwintes werd veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie vorderde [gedaagde] dat Kwintes zou bevestigen dat de overeenkomst succesvol was beëindigd, maar ook deze vordering werd afgewezen. De rechter concludeerde dat de doelstelling van de zorg niet was bereikt, en dat [gedaagde] niet in het gelijk was gesteld.