1.3Na de schorsing van het onderzoek op de zitting van 21 juni 2018, heeft op 27 juni 2018 opnieuw een inspectie plaatsgevonden. Hierbij is geconstateerd dat de twee schoolgebouwen nog steeds worden bewoond. Vervolgens heeft verweerder het onder ‘Procesverloop’ vermelde besluit van 28 juni 2018 genomen.
Ten aanzien van het primaire besluit
2. Het verzoek van verzoekers heeft gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het besluit van 28 juni 2018 dat in de plaats komt van het primaire besluit. Gesteld noch gebleken is dat verzoekers nog een belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit. Voor zover het verzoek daartegen is gericht zal de voorzieningenrechter het daarom niet‑ontvankelijk verklaren.
3. Omdat verweerder het primaire besluit naar aanleiding van het verzoek heeft ingetrokken en vervangen bij besluit van 28 juni 2018, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten die verzoekers in verband met hun verzoek redelijkerwijs hebben gemaakt. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1002,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 21 juni 2018, met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1). Ook bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 170, aan hen vergoedt.
Ten aanzien van het besluit van 28 juni 2018
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Gelet op de dreiging van uithuisplaatsing is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval sprake van een voldoende spoedeisend belang bij het indienen van het verzoek.
5. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de bezwaarprocedure is in beginsel alleen aanleiding als het besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig, in stand kan blijven. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
6. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de voorzieningenrechter is van oordeel, dat sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. Ook is tussen partijen niet in geschil dat er geen concreet zicht bestaat op legalisatie en dat verzoekers een huisrecht hebben verworven. De gemachtigde van verzoekers heeft tot slot de gronden die gaan over formele gebreken in de besluitvorming op de zitting ingetrokken, zodat ook de bekendmaking van de last geen onderwerp van geschil meer is.