In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen twee besloten vennootschappen over de uitvoering van een reisovereenkomst. De eiseres, een B.V., stelt dat de reisovereenkomst niet is uitgevoerd conform de verwachtingen die zij op grond van de overeenkomst redelijkerwijs mocht hebben. De rechtbank heeft in haar vonnis van 27 juni 2018 geoordeeld dat de stellingen van eiseres onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank verwijst naar een eerder vonnis van 7 maart 2018, waarin de kantonrechter zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de reconventionele vordering van eiseres en de zaak verwees naar de handelskamer van de rechtbank.
Eiseres heeft verschillende klachten geuit over de uitvoering van de reis, waaronder de kwaliteit van het diner en de lunchlocaties, de parkeersituatie bij de hotels, en de uitvoering van de walvissafari. Verweerster, ook een B.V., heeft deze klachten betwist en aangevoerd dat er conform de overeenkomst is geleverd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het op eiseres lag om haar stellingen nader te onderbouwen, wat zij niet heeft gedaan. Hierdoor heeft eiseres niet voldaan aan haar stelplicht, en zijn haar vorderingen afgewezen.
De rechtbank heeft eiseres, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van verweerster, die zijn begroot op € 4.804,00 aan salaris advocaat. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.J.C.M. Manders en is uitvoerbaar bij voorraad.