ECLI:NL:RBMNE:2018:3505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
C/16/456534 / HL ZA 18-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake reisovereenkomst en non-conformiteit

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen twee besloten vennootschappen over de uitvoering van een reisovereenkomst. De eiseres, een B.V., stelt dat de reisovereenkomst niet is uitgevoerd conform de verwachtingen die zij op grond van de overeenkomst redelijkerwijs mocht hebben. De rechtbank heeft in haar vonnis van 27 juni 2018 geoordeeld dat de stellingen van eiseres onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank verwijst naar een eerder vonnis van 7 maart 2018, waarin de kantonrechter zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de reconventionele vordering van eiseres en de zaak verwees naar de handelskamer van de rechtbank.

Eiseres heeft verschillende klachten geuit over de uitvoering van de reis, waaronder de kwaliteit van het diner en de lunchlocaties, de parkeersituatie bij de hotels, en de uitvoering van de walvissafari. Verweerster, ook een B.V., heeft deze klachten betwist en aangevoerd dat er conform de overeenkomst is geleverd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het op eiseres lag om haar stellingen nader te onderbouwen, wat zij niet heeft gedaan. Hierdoor heeft eiseres niet voldaan aan haar stelplicht, en zijn haar vorderingen afgewezen.

De rechtbank heeft eiseres, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van verweerster, die zijn begroot op € 4.804,00 aan salaris advocaat. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.J.C.M. Manders en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/456534 / HL ZA 18-11
Vonnis van 27 juni 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E. van Es te Hilversum,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.J. Verweij te Nijmegen.

1.De procedure

1.1.
Bij vonnis van 7 maart 2018 heeft de kantonrechter van deze rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de reconventionele vordering van [eiseres] en de zaak in reconventie (destijds geadministreerd onder zaak- en rolnummer 6106264 MC EXPL 17-6459) verwezen naar de handelskamer van de afdeling Civiel recht van deze rechtbank (waar de zaak thans is geadministreerd onder zaak- en rolnummer C/16/456534 HL ZA 18-11).
1.2.
Op 2 mei 2018 hebben beide partijen een akte genomen.
1.3.
Op 16 mei 2018 heeft [verweerster] nog een akte genomen en daarbij het proces-verbaal van de op 21 februari 2018 gehouden comparitie in het geding gebracht.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Overwegingen

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in reconventie in het vonnis van 7 maart 2018.
2.2.
Zoals in het vonnis van 7 maart 2018 is overwogen (in r.o. 4.18) stelt [eiseres] dat sprake is van non-conformiteit in de uitvoering van de reisovereenkomst. [verweerster] betwist dat sprake is geweest van een reisovereenkomst alsmede dat zij zou zijn tekortgeschoten in haar verplichtingen.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een reisovereenkomst in de zin van artikel 7:500 lid 1, aanhef en onder b BW. Aan de wettelijke regeling van de reisovereenkomst ligt de richtlijn pakketreizen (richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten; hierna: de richtlijn) ten grondslag. Het argument van [verweerster] dat [eiseres] geen beroep kan doen op de wettelijke regeling omdat [eiseres] geen consument is, wordt verworpen omdat in de Nederlandse wetgeving is gekozen voor het begrip reiziger, waaronder mede wordt verstaan de wederpartij van de reisorganisator. Het voorgaande brengt mee dat de bepalingen van Titel 7A van Boek 7 BW van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen.
2.4.
Op grond van artikel 7:507 lid 1 BW is een reisorganisator verplicht tot uitvoering van de reisovereenkomst overeenkomstig de verwachtingen die de reiziger op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs mocht hebben. Indien de reis niet verloopt overeenkomstig de verwachtingen die de reiziger op grond van de reis-overeenkomst redelijkerwijs mocht hebben, is de reisorganisator op grond van lid 2 van voornoemd artikel verplicht de schade te vergoeden, tenzij de tekortkoming in de nakoming niet aan hem noch aan de persoon van wiens hulp hij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik maakt, is toe te rekenen.
2.5.
[eiseres] stelt dat de reisovereenkomst niet is uitgevoerd conform hetgeen zij op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs mocht verwachten. [eiseres] heeft ter onderbouwing van dit standpunt de volgende klachten opgesomd:
  • het diner in het eerste hotel was ondermaats;
  • de kwaliteit en de sfeer van diverse lunchlocaties waren ondermaats;
  • het parkeren bij het hotel in Tromso was waardeloos geregeld, er moest ver van het hotel worden geparkeerd;
  • het parkeren bij het [hotel Y] was niet duidelijk geregeld, er werden verkeerde kamers verstrekt en het waren niet-gerenoveerde kamers;
  • de walvissafari bleek niet exclusief voor de deelnemers te zijn, maar deze werd met een gewone toeristenboot uitgevoerd en de deelnemers hebben geen walvis gezien;
  • de deelnemers hebben niets van de Lofoten gezien omdat in het donker aankwamen en ook weer om 04.30 uur vertrokken.
2.6.
[verweerster] voert aan dat er geleverd is wat er conform de overeenkomst geleverd zou moeten worden. Volgens haar:
- was het diner in het eerste hotel niet ondermaats;
- voldeden de diverse lunchlocaties en het [hotel Y] aan hetgeen zij moest leveren (alle hotels hadden vier sterren of meer);
- is er niet toegezegd, noch de verwachting gewekt dat de auto's altijd voor het hotel geparkeerd zouden kunnen worden;
- is met betrekking tot de walvissafari in de orderbevestiging opgenomen dat niet gegarandeerd kon worden dat de dieren te zien zouden zijn en is niet afgesproken dat de boottocht exclusief voor de deelnemers zou zijn;
- liggen de route naar de Lofoten en de tijdstippen waarop gereden wordt vast.
Verder heeft [verweerster] nog aangevoerd dat alle hotels kort waren beschreven in de orderbevestiging. Voorts heeft zij gewezen op de voorreis die partijen in januari 2017 hebben gemaakt. Daarbij zijn alle hotels (met uitzondering van het hotel in Tromso) bezocht. Destijds waren er vrijwel geen op- en of aanmerkingen waren van de zijde van [eiseres] , aldus [verweerster] .
2.7.
De rechtbank overweegt dat het gelet op het door [verweerster] gevoerde verweer op de weg van [eiseres] had gelegen om de door haar gestelde tekortkomingen nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] om die reden niet aan de op haar rustende stelplicht voldaan. De stelling van [eiseres] dat de reisovereenkomst niet is uitgevoerd overeenkomstig de verwachtingen die zij op grond van de overeenkomst mocht hebben, wordt derhalve als onvoldoende onderbouwd verworpen. Dit betekent dat de op die stelling gebaseerde vorderingen worden afgewezen.
2.8.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [verweerster] worden veroordeeld. Tot op heden worden de kosten aan de zijde van [verweerster] begroot op € 4.804,00 aan salaris advocaat
( 2 punten x € 2.402,00).

3.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
3.1.
wijst de vordering van [eiseres] af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, aan de zijde van [verweerster] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 4.804,00 aan salaris advocaat;
3.3.
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.