ECLI:NL:RBMNE:2018:3684

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2018
Publicatiedatum
3 augustus 2018
Zaaknummer
16/16/659229-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor gewelddadige tasjesroof op 79-jarige vrouw in Zeist

Op 3 augustus 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die betrokken waren bij een gewelddadige tasjesroof op een 79-jarige vrouw in Zeist op 25 maart 2018. De rechtbank heeft de 18-jarige man, die de vrouw tegen de grond werkte en het tasje meenam, veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf. De 19-jarige medeverdachte kreeg 180 dagen gevangenisstraf, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachten bijzonder laf hebben gehandeld door een kwetsbaar slachtoffer aan te vallen en dat de gevolgen voor de vrouw, zowel fysiek als psychisch, ernstig zijn geweest. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met landelijke oriëntatiepunten en de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de 19-jarige verdachte, die kampt met een posttraumatische stressstoornis.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten samenwerkten bij de beroving en dat er sprake was van geweld. De 79-jarige vrouw heeft blijvende schade ondervonden van de aanval, wat de rechtbank als zeer ernstig beschouwde. De rechtbank heeft ook de impact van de beroving op de zus van het slachtoffer meegewogen, die getuige was van de aanval. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schade werd vastgesteld op € 1.255,07, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding en een betalingsverplichting opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/16/659229-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1999] te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd te P.I. HvB Ter Apel, Ter Apel.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 juni 2018 en 20 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 maart 2018 te Zeist, samen met een ander, [slachtoffer] met geweld van haar tas heeft beroofd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. Gelet daarop en op de inhoud van het dossier gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte het feit heeft begaan. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 juli 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , genummerd PL0900-2018083320-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 50 e.v.;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , genummerd PL0900-2018083320-25, doorgenummerde pagina 58 e.v.
Bewijsoverweging
Hoewel verdachte heeft ontkend aangeefster een duw in de rug te hebben gegeven, acht de rechtbank dit onderdeel wel wettig en overtuigend bewezen gelet op de verklaring van aangeefster. Aangeefster beschrijft helder dat zij eerst een duw voelde, waardoor zij voorover op haar gezicht op de grond viel, en dat zij daarna naar achteren werd getrokken omdat haar schoudertas werd weggenomen. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat het voorover op het gezicht vallen meer overeenkomt met een duw van achter in de rug, dan met het trekken aan een tas.
Voorts is de rechtbank, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Getuige [getuige] verklaart duidelijk dat zij twee mannen in het hofje heeft gezien, die na de beroving beiden het hofje uitrenden.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank dan vast dat verdachte op 25 maart 2018 samen met [medeverdachte] in Zeist was en dat verdachte aan [medeverdachte] het plan heeft voorgelegd om de tas te stelen. [medeverdachte] heeft daar mee ingestemd. Verdachte en medeverdachte zijn beiden het hofje ingelopen waar het slachtoffer zich op dat moment samen met haar zus bevond. Verdachte heeft vervolgens het slachtoffer een duw in de rug gegeven en heeft – toen zij op de grond lag – haar tas van haar schouder afgetrokken. Verdachte is het hofje uitgerend en de medeverdachte is achter hem aan gegaan. Verdachte en medeverdachte hebben toen samen hun weg vervolgd en de tas van het slachtoffer in de bosjes gegooid. Bij hen beiden zijn goederen, waaronder (bank)passen en een autosleutel, van het slachtoffer aangetroffen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 maart 2018 te Zeist, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] (geboren [1938] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] een duw tegen de rug heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer] met haar gezicht op de grond viel).
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een straf op te leggen conform het voorarrest en de richtlijnen voor een tasjesroof met een enkele duw/ruk. De strafverzwarende omstandigheid dat het slachtoffer oud is, kan niet meewegen nu verdachte daar geen wetenschap van had. Daarnaast is verdachte een adolescent en first offender, hetgeen ook dient te worden meegewogen in de strafmaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof, waarbij de 79-jarige aangeefster is geduwd, gevallen en haar tas met geweld uit haar handen is gerukt. Voor aangeefster, die vanaf achter onverwacht is aangevallen, moet dit bijzonder beangstigend zijn geweest. Datzelfde geldt voor de zus van aangeefster, die moest toezien hoe aangeefster na de beroving bebloed op de grond lag. Aangeefster heeft de psychische gevolgen die de beroving voor haar en haar zus hebben gehad, omschreven in haar schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting door de rechtbank is voorgelezen. Daarnaast heeft aangeefster ook fysiek langdurig veel gevolgen ondervonden door het feit, omdat zij door de val haar knie, neus, ribben en hand zwaar heeft gekneusd en er stukken van haar voortanden zijn afgebroken. Verdachte heeft op het moment van de beroving op geen enkel moment stil gestaan bij deze gevolgen voor het slachtoffer en alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Niet alleen op het slachtoffer en haar familie heeft het feit impact. Dergelijke feiten, waarbij personen met een hoge leeftijd het slachtoffer zijn van berovingen, zorgen voor maatschappelijke onrust en afkeuring.
Ook de rechtbank acht het bijzonder kwalijk en laf dat verdachte en zijn medeverdachte een slachtoffer met een dergelijke hoge leeftijd in de rug hebben aangevallen en van haar tas hebben beroofd. Gelet op de voornoemde ernst van het feit kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een straatroof met licht geweld uit van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De rechtbank weegt als strafverhogende factoren mee de kwetsbaarheid van het slachtoffer, mede vanwege haar hoge leeftijd, alsmede de aard en ernst van het hiervoor beschreven letsel.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het volgende.
- Een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 8 juni 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een reclasseringsadvies van 6 juni 2018, uitgebracht door L. Engberts. Hieruit blijkt dat de situatie van verdachte zorgelijk te noemen is gelet op zijn leeftijd, de problemen op het gebied van wonen, financiën, dagbesteding en drugs, alsmede het gebrek aan copingvaardigheden. Hij lijkt op eigen kracht niet in staat een leven op te bouwen. De kans op recidive wordt ingeschat op hoog. Vanwege het feit dat verdachte ongewenst vreemdeling is, bestaan er echter geen mogelijkheden om bij een deels voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden op te leggen. Geadviseerd wordt om het commune (volwassenen) strafrecht toe te passen.
De rechtbank sluit zich aan bij de voormelde rapportage van de reclassering. Daarnaast ziet de rechtbank gelet op dit rapport geen aanleiding om een straf op te leggen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen. Wel houdt de rechtbank in de strafmaat rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.680,07. Dit bedrag bestaat uit € 430,07 materiële schade en € 1.250,-- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten: € 75,-- als restwaarde van de weggenomen tas, € 347,57 als restwaarde, dan wel vervangingskosten voor de goederen die in de weggenomen tas hebben gezeten en € 7,50 aan reiskosten ten behoeve van de vervanging van haar autosleutel en de gesprekken bij Slachtofferhulp Nederland.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, met toekenning van de wettelijke rente vanaf de pleegdatum. Voorts verzoekt de officier van justitie de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman primair verzocht om afwijzing en subsidiair om niet-ontvankelijk verklaring van de vordering op de volgende punten en om de volgende redenen.
De tas is een dag na het incident teruggegeven aan aangeefster, zodat zij in die zin geen schade heeft. Ditzelfde kan worden geconcludeerd ten aanzien van de portemonnee, zodat zij ook in zoverre geen schade heeft.
Met betrekking tot het rijbewijs is onduidelijk wanneer deze is geretourneerd aan aangeefster en wanneer zij een nieuwe heeft aangevraagd. Bij gebrek aan kennis hierover, moet worden aangenomen dat zij ook ten aanzien van deze post geen schade heeft.
Ten aanzien van het paspoort van aangeefster is er geen reden gebleken waarom deze met spoed opnieuw moest worden aangevraagd. Het meer verzochte dan de kosten van een reguliere aanvraag van € 63,50 dient te worden afgewezen.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat de nieuwe autosleutel pas is aangeschaft ná de vondst van de oude. Er moet van worden uitgegaan dat deze aan haar is teruggegeven en er dus geen schade is op dit punt. Ook de reiskosten die zijn gemoeid met de aanschaf van de nieuwe sleutel, dienen daarom te worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman, onder verwijzing naar jurisprudentie, aangevoerd dat de immateriële schade slechts kan worden toegewezen tot een bedrag van € 250,--. Het meer verzochte dient volgens hem primair te worden afgewezen, dan wel niet ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft voorts verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, dan wel de vervangende hechtenis te beperken tot één dag. Daarnaast heeft hij verzocht de maatregel niet hoofdelijk op te leggen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor de rechtbank is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht een bedrag van € 355,07 aan materiële schade toewijsbaar. De vordering is met betrekking tot de spullen die in de gestolen tas hebben gezeten, voldoende onderbouwd. Bovendien is het logisch dat aangeefster direct na het incident, de zaken zoals zij heeft gevorderd opnieuw aanschaft. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat de kosten die aangeefster heeft gemaakt, onnodig zijn geweest.
Uit het dossier blijkt echter dat de weggenomen tas, welke na de beroving is teruggevonden, is teruggegeven aan aangeefster. De benadeelde partij zal daarom in gevorderde kosten voor de tas, € 75,-, niet-ontvankelijk worden verklaard nu het de rechtbank niet duidelijk is waaruit deze schade bestaat.
De immateriële schade waardeert de rechtbank op een bedrag van € 900,--. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag recht doet aan de gevolgen die dit incident voor aangeefster heeft gehad. Daarnaast sluit dit bedrag aan bij de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen. Het overige gedeelte van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering voor het overige deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De vordering kan derhalve tot een bedrag van € 1.255,07 hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf 25 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.255,07, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 maart 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 22 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Benadeelde partij
  • wijstde vordering van [slachtoffer]
    toe tot een bedrag van € 1.255,07; dit bedrag bestaat uit € 355,07 aan materiële schade en € 900,-- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
-
verklaart[slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade, zijnde een
bedrag van € 75,--, niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • verklaart[slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade, zijnde
    een bedrag van € 350,--, niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.255,07 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2018 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 22 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mrs. C.E.M. Nootenboom-Lock en E. Akkermans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.S.A. Honing, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2018 te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] (geboren [1938] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] (met kracht) een trap of duw tegen de rug heeft/hebben gegeven (waardoor die [slachtoffer] met haar gezicht op de grond viel);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht