ECLI:NL:RBMNE:2018:376

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
452934 / HA RK 18-8
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak met parketnummer 16/705313-17

Op 2 februari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een gedetineerde, die zich niet kon vinden in de onpartijdigheid van de rechters die zijn strafzaak behandelden. De wrakingskamer, bestaande uit mr. C.A. de Beaufort, mr. S.C. Hagedoorn en mr. R.M. Berendsen, heeft de zaak behandeld. De wraking was gericht tegen de rechters mr. De Stigter, mr. Stoové en mr. Van Ommeren, naar aanleiding van vragen die mr. De Stigter tijdens de terechtzitting had gesteld. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Taner, trok het wrakingsverzoek tegen mr. Stoové in, maar handhaafde de verzoeken tegen de andere rechters.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vragen van mr. De Stigter niet duidden op vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De vragen van mr. De Stigter waren bedoeld om de indrukken die zij had na het lezen van het dossier te toetsen, en de verzoeker had voldoende gelegenheid om hierop te reageren. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid en verklaarde de verzoeken tot wraking ongegrond.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en de procedure van de verzoeker met parketnummer 16/705313-17 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer, zitting houdend te Amsterdam
Zaaknummer/rekestnummer: 452934 / HA RK 18-8
beslissing van 2 februari 2018 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[verzoeker],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zwolle,
verder te noemen verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De strafzaak met parketnummer 16/705313-17 is ter terechtzitting van 10 januari 2018 behandeld door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, bestaande uit mrs. De Stigter, Stoové en Van Ommeren. Tijdens de terechtzitting heeft mr. Taner, namens verzoeker, de wraking verzocht van de gehele meervoudige strafkamer. Door de griffier van de meervoudige strafkamer is van het verhandelde ter terechtzitting een proces-verbaal opgemaakt. Na het verzoek tot wraking heeft de meervoudige strafkamer de behandeling van de strafzaak ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geschorst. Het verzoek tot wraking heeft kenmerk 452934 / HA RK 18-8 gekregen.
1.2.
De mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek is bepaald op 19 januari 2018 om 14.00 uur in Amsterdam. Bij die gelegenheid zijn verzoeker, zijn advocaat en mr. Stoové gehoord.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Taner, namens verzoeker, het wrakingsverzoek tegen mr. Stoové ingetrokken. De wrakingsverzoeken tegen mr. De Stigter en mr. Van Ommeren bleven gehandhaafd.

2.De wrakingsverzoeken

2.1.
Verzoeker legt aan zijn verzoek tot wraking van mr. De Stigter haar vragen tijdens de terechtzitting aan verzoeker en haar opmerkingen, zoals deze zijn opgenomen in het proces-verbaal, ten grondslag. Volgens mr. Taner gaat het om de volgende passages uit het proces-verbaal van de terechtzitting:
“…
De voorzitter deelt mede – zakelijk weergegeven –:
Als verdachte wordt aangehouden, ziet de politie dat verdachte vrij rustig in het water staat.
De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven –:
Ik weet nog dat ik met mijn armen omhoog stond. Ik voelde me machteloos en stond als bevroren.
De voorzitter vraagt me wat ik toen dacht.
Ik dacht dat ik mijn zusje had doodgemaakt. Dat dacht ik echt.
De voorzitter deelt mede – zakelijk weergegeven –:
De politie relateert dat verdachte in de politiecel enorm tekeer ging en met zijn hoofd tegen de muur sloeg. De politie heeft verdachte moeten vasthouden omdat ze bang waren dat u uzelf iets aan zou doen.
De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven –:
Ik weet niet meer dat ik tekeer ben gegaan in de politiecel. Ik weet wel dat ik heb zitten huilen.
De voorzitter vraagt mij wanneer ik hoorde dat mijn zusje nog leefde.
Ik hoorde dezelfde avond dat ze nog leefde.
De voorzitter deelt mede – zakelijk weergegeven-:
Ik stel verdachte deze vraag om de volgende reden. In het dossier lees ik dat verdachte rustig in het water stond. Bij mij rees het beeld dat verdachte onrustig werd nadat hij hoorde dat zijn zusje niet dood was. Ik vraag de verdachte of dit klopt.
De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven –:
Toen ik hoorde dat ze nog leefde was ik super blij.
De voorzitter deel mede – zakelijk weergegeven-:
Dan is mijn beeld dus onjuist.
De raadsman deelt mede – zakelijk weergegeven –:
Ik vraag de voorzitter of dit beeld uit het dossier blijkt of dat dit haar eigen beeld is.
De voorzitter deelt mede – zakelijk weergegeven –:
Dat is mijn eigen beeld. De politie heeft gerelateerd dat verdachte in de politiecel drie of vier keer met zijn hoofd tegen de muur sloeg terwijl verdachte bij zijn aanhouding rustig was.
…”
Volgens de raadsman is met deze opbouwende, sturende manier van het stellen van vragen door de voorzitter de schijn van partijdigheid gewekt. Immers, de voorzitter raakt met deze wijze van vragen de juridische discussie of er wel of niet sprake is van voorbedachte rade en daarnaast of er al dan niet sprake was van eerwraak. De voorzitter heeft op deze wijze bij verzoeker de schijn gewekt dat er sprake zou zijn van een opgezet plannetje om zijn zuster te vermoorden en dat zijn plannetje is mislukt, omdat zijn zuster niet is komen te overlijden, aldus de raadsman.
2.2.
Aan het verzoek tot wraking van mr. Van Ommeren legt verzoeker ten grondslag dat mr. Van Ommeren tijdens de terechtzitting ervan blijk heeft gegeven zich te scharen achter de vragen van de voorzitter, mr. De Stigter.
2.3.
De raadsman heeft het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer nader toegelicht aan de hand van zijn pleitnotities, die door hem aan de rechtbank zijn overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
2.4.
De leden van de meervoudige strafkamer hebben gezamenlijk een schriftelijke reactie opgesteld, waarin zij laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek. De meervoudige strafkamer meent dat de vraagstelling van de voorzitter geen aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de rechtbank jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat een vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. De meervoudige strafkamer heeft een gelet op de inhoud van het dossier denkbaar scenario aan verdachte voorgelegd. Met de vragen heeft de voorzitter willen toetsen of een na lezing van het dossier ontstane indruk juist is en de verzoeker de gelegenheid geboden daarop te reageren.
2.5.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek is mr. Stoové verschenen. De overige leden van de meervoudige strafkamer waren niet aanwezig. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Taner het wrakingsverzoek tegen mr. Stoové ingetrokken. Mr. Stoové heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek aangegeven, nu het wrakingsverzoek zich niet meer tegen haar richtte, bij vragen enkel te kunnen verwijzen naar de schriftelijke reactie van de meervoudige strafkamer op het wrakingsverzoek.
2.6.
De officier van justitie, mr. M. Kamper, was tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek niet aanwezig. Zij heeft per e-mail aan de rechtbank laten weten dat, gelet op de context van de zaak en de verklaring van het slachtoffer, er vragen dienden te worden gesteld over het motief en hetgeen hierover reeds was opgenomen in het dossier. Naar haar oordeel is het verzoek ongegrond.
2.7.
De advocaat van de slachtoffers in de strafzaak, mr. Schoolderman, was tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek niet aanwezig, maar zij heeft per e-mail aan de rechtbank laten weten dat zij noch de slachtoffers enige vooringenomenheid hebben ervaren in de vraagstelling van de voorzitter. Op de slachtoffers is de vraagstelling in alle opzichten overgekomen als zorgvuldig, open en passend, aldus mr. Schoolderman. Zij acht het verzoek ongegrond, zo begrijpt de rechtbank.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van een wrakingsverzoek staat het volgende voorop.
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de verzoekende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de verzoekende partij aan de onpartijdigheid van de rechter door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
3.3.
Met betrekking tot het wrakingsverzoek tegen mr. De Stigter overweegt de rechtbank als volgt. Met haar vragen en opmerkingen tijdens de behandeling van de strafzaak heeft mr. De Stigter een inkijk gegeven in het beeld dat bij haar is ontstaan na het lezen van het dossier. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting volgt dat mr. De Stigter haar gedachten ter toetsing heeft voorgelegd aan verzoeker en dat hij voldoende gelegenheid heeft gekregen hierop te reageren. Naar aanleiding van het antwoord van verzoeker heeft mr. De Stigter vervolgens aangegeven dat het bij haar opgekomen beeld afgaand op de verklaring van verzoeker onjuist was. Uit de vraagstelling van mr. De Stigter valt geenszins af te leiden dat zij reeds een standpunt ingenomen had over de aanwezigheid van voorbedachte raad bij verzoeker.
3.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de vragen en de opmerkingen van
mr. De Stigter tijdens de terechtzitting niet kan worden afgeleid dat er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het oordeel dat zij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert. De gang van zaken, zoals daarvan uit het proces-verbaal blijkt, is bovendien niet dermate onbegrijpelijk dat daaruit de vrees voor partijdigheid kan worden afgeleid.
3.5.
De rechtbank voegt daar aan toe dat het doel van het onderzoek ter terechtzitting is, het verzamelen van materiaal om tot een rechterlijke beslissing te komen over de vragen van 348 en 350 Sv. Daarin past het stellen van (kritische) vragen, waarbij de verdachte de gelegenheid heeft desgewenst te reageren. Dat is hier gebeurd.
3.6.
Nu overige feiten en omstandigheden die een uitzonderlijke omstandigheid als bedoeld in 3.2. opleveren, niet zijn gesteld noch zijn gebleken, moet de slotsom zijn dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van mr. De Stigter schade lijdt. Het verzoek tot wraking zal daarom ongegrond worden verklaard.
3.7.
Nu de rechtbank van oordeel is dat in de vraagstelling van mr. De Stigter geen grond voor wraking van die rechter te vinden is, komt hiermee de grond voor het wrakingsverzoek tegen mr. Van Ommeren te vervallen. Ook dit verzoek tot wraking zal zij daarom ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking tegen mr. De Stigter ongegrond;
4.2.
verklaart het verzoek tot wraking tegen mr. Van Ommeren ongegrond;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en zijn raadsman, aan mrs. De Stigter en Van Ommeren, alsmede aan de voorzitter van de afdeling straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/705313-17 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. S.C. Hagedoorn en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2018.