ECLI:NL:RBMNE:2018:3791

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
659023-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens drugshandel en mishandeling

Op 6 juli 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder drugshandel en mishandeling. De zaak is behandeld op basis van de tenlastelegging die betrekking heeft op feiten gepleegd op 13 november 2017 en 4 maart 2018. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van cocaïne, MDMA, hennep en hasjiesj, alsook van het veroorzaken van gevaar op de weg door zonder rijbewijs te rijden en door te rijden na een verkeersongeval. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van mishandeling van een kelner in een café. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen gehoord en zijn er bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder proces-verbaal van de politie en verklaringen van getuigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en geldboetes heeft geëist. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot jeugddetentie van één maand en een geldboete van €500,-. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde PIJ-maatregel gelast, gezien de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychologische rapportages die wijzen op een antisociale persoonlijkheidsstoornis en het hoge recidiverisico van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat, ondanks de aanbevelingen voor volwassenstrafrecht, het adolescentenstrafrecht meer passend is voor de verdachte, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/659023-18, 16/659231-18 (gev. ttz) en 16/700169-16 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 november 2017, 27 maart 2018 en 22 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R.P.A Kint, advocaat te Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.
Tevens zijn ter terechtzitting verschenen:
  • [A] , medewerker van De Jeugd- en Gezinsbeschermers te [vestigingsplaats] ;
  • [B] , zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16/659023-18:
feit 1:op 13 november 2017 te Almere opzettelijk 1,78 gram cocaïne en/of 27 tabletten MDMA heeft vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad;
feit 2:op 13 november 2017 te Almere opzettelijk 6,4 gram hennep en/of 4,38 gram hasjiesj heeft vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad;
feit 3:op 13 november 2017 te Almere als bestuurder van een personenauto gevaar op de weg of hinder voor het verkeer heeft veroorzaakt en/of op die datum te Almere zonder rijbewijs heeft gereden;
feit 4:op 13 november 2017 te Almere is doorgereden na het veroorzaken van een verkeersongeval, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander, te weten [slachtoffer 1] , letsel of schade was toegebracht;
parketnummer 16/659231-18:
feit 1:op 14 maart 2018 te Almere [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 2:op 14 maart 2018 te Almere opzettelijk 1,4 gram en/of 2,4 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
De rechtbank nummert het bij dagvaarding met parketnummer 16/659231-18 onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde door als
feit 5en
feit 6.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 5 ten laste gelegde, omdat verdachte het slachtoffer niet zou hebben geslagen. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1 en feit 2:
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen [1] :
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 juni 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2017;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 14 november 2017; [3]
- een NFI-rapport identificatie van veelvoorkomende drugs van 22 november 2017, opgesteld door ing. [E] .
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
feit 3 en feit 4:
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 juni 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2017;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aanrijding misdrijf – overtreding – artikel 5 van 28 november 2017; [5]
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van het verhoor van getuige [slachtoffer 1] op 13 november 2017. [6]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
feit 5: [7]
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling op 4 maart 2018 te Almere. Hij was die nacht werkzaam in het [naam café] . [slachtoffer 2] stond tegenover de jongen die daarvoor ook al enige tijd vervelend was. Hij zag dat de jongen met zijn linkervuist uithaalde en hem op zijn rechterkaak raakte. [slachtoffer 2] voelde toen direct een doffe dreun en pijn. Daarna vond er een worsteling plaats. [8]
Als bijlage bij de aangifte zijn foto’s gevoegd van het letsel op het voorhoofd van [slachtoffer 2] . [9]
[C] , werkzaam als schoonmaker bij [naam café] , heeft verklaard dat zij heeft gezien dat persoon [verdachte] [voornaam van slachtoffer 2] een duw gaf en hem een aantal harde klappen in zijn gezicht gaf. Zij zag dat [verdachte] [voornaam van slachtoffer 2] met zijn linkerhand vasthield en met zijn rechter gebalde vuist [voornaam van slachtoffer 2] sloeg. Zij weet dat persoon [verdachte] later door de politie is aangehouden. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 juni 2018 verklaard dat hij met het slachtoffer in een worsteling terecht is gekomen. Daarbij is geduwd en getrokken.
feit 6:
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 6 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 juni 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 4 maart 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 5 maart 2018, genummerd PL0900-2018061942-19, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, blad 2 en 3;
  • een NFI-rapport identificatie van veelvoorkomende drugs van 20 maart 2018, opgesteld door ing. [D] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/659023-18
feit 1:
op 13 november 2017 te Almere opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 1,78 gram cocaïne en 27 tabletten bevattende MDMA, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
op 13 november 2017 te Almere opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 5,5 gram hennep en een hoeveelheid van 4,38 gram hasjiesj, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 3:
op 13 november 2017 te Almere als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, te weten de [straatnaam] , [straatnaam] , [straatnaam] en de [straatnaam] ,
  • in een 30 km zone (zijnde de [straatnaam] ) met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord en toegestaan was en
  • daarbij een gesloten verklaring voor een busbaan heeft genegeerd en
vervolgens die busbaan is overgestoken en
  • vervolgens in een 30 km zone (zijnde [straatnaam] ) tegen de rijrichting van het verkeer in heeft gereden en is blijven rijden en daarbij een personenauto heeft ingehaald en afgesneden en
  • vervolgens nabij een kruising, het verkeer dat in de voorsorteerstrook naar rechts stond, via de voorsorteerstrook naar links, heeft ingehaald en vervolgens rechtsaf is geslagen en daarbij een rood licht verkeerslicht heeft genegeerd en
  • vervolgens geen gevolg heeft gegeven aan een stopteken gegeven middels een,
op een dienstvoertuig van Politie Midden-Nederland aangebracht, transparant
en
  • terwijl hij, verdachte, werd gevolgd door genoemd politievoertuig dat optische- en geluidssignalen voerde, het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht en
  • vervolgens nabij een kruising het verkeer dat in de voorsorteerstrook
voor rechtdoor stond te wachten voor het rode verkeerslicht, heeft ingehaald
via de voorsorteerstrook naar links en daarbij het rode verkeerslicht voor rechtdoor en linksaf heeft genegeerd en
  • vervolgens rechtsaf is geslagen, richting de [straatnaam] , via de linkerkant van een aldaar aanwezige middengeleider en daarbij tegen de rijrichting van het verkeer in heeft gereden en
  • vervolgens in botsing of aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte, tegemoetkomend rijdend voertuig (personenauto),
door welke gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd;
en
op 13 november 2017 te Almere als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de [straatnaam] en [straatnaam] en [straatnaam] en de [straatnaam] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
feit 4:
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Almere aan de [straatnaam] , op 13 november 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] ) schade was toegebracht;
16/659231-18
feit 5:
op 4 maart 2018 te Almere opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] meermalen met zijn vuist te slaan tegen het gezicht, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 6:
op 4 maart 2018 te Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,4 gram en 2,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
en
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 4:overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 5:mishandeling;
feit 6:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht en verdachte ter zake van de door de officier van justitie bewezen geachte misdrijven te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
Ter zake van de door de officier van justitie bewezen geachte overtredingen heeft de officier van justitie de volgende geldboetes gevorderd:
  • met betrekking tot feit 2 een geldboete van € 75,00;
  • met betrekking tot feit 3 (overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994) een geldboete van € 450,00;
  • met betrekking tot feit 3 (overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994) een geldboete van € 340,00.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich wat betreft strafmodaliteit en duur gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Op 13 november 2017 heeft verdachte zonder rijbewijs in een auto gereden en is op de vlucht geslagen voor de politie. Hij heeft daarbij een heleboel verkeersregels aan zijn laars gelapt en de veiligheid van zijn medeweggebruikers ernstig in gevaar gebracht. Uit het dossier blijkt dat verdachte onder meer heeft spookgereden. Uiteindelijk is hij daarbij frontaal tegen een andere auto gebotst. In plaats van te stoppen om zich te bekommeren om de bestuurder van de door hem aangereden auto en zijn gegevens achter te laten, heeft verdachte zich uit de voeten gemaakt en zich verscholen achter een pilaar op het treinstation Almere Centrum. Verdachte heeft in korte tijd vele verkeerde keuzes gemaakt, waarbij hij geen rekening heeft gehouden met de veiligheid van andere weggebruikers.
Op 4 maart 2018 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Na een discussie met de kelner van het café waar hij te gast was, heeft hij deze kelner met zijn vuist meerdere malen geslagen. Verdachte was op dat moment onder invloed van alcohol en had zich al eerder onbeschoft gedragen tegen andere personeelsleden van het café. Het gebruik van alcohol heeft kennelijk een zodanige invloed op verdachte dat hij niet alleen strafbare feiten pleegt, maar ook alle fatsoensnormen uit het oog verliest en zich onbeschoft gedraagt.
Op 13 november 2017 en 4 maart 2018 zijn bij verdachte hard- en softdrugs aangetroffen. Verdachte heeft hierover verklaard dat deze drugs voor eigen gebruik en voor gebruik van vrienden waren. Het is algemeen bekend dat drugs een gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Nu verdachte beide keren een grote hoeveelheid drugs bij zich had, kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte in deze drugs handelt. De handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen gaan vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt berokkend.
Persoon verdachte
De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 11 mei 2018;
- een rapportage psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 5 april 2018, opgesteld door M.M. Sprock, psychiater;
- een rapportage psychologisch onderzoek Pro Justitia van 30 maart 2018, opgesteld door
drs. R.J. Vriend, GZ-psycholoog;
- een adviesrapportage van 7 juni 2018, opgesteld door [A] , jeugd- en gezinsbeschermer.
De psychologische en psychiatrische onderzoeken zijn verricht naar aanleiding van het feitencomplex van 13 november 2017. Uit de rapportages blijkt dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De psychiater concludeert dat er mogelijk aanwijzingen zijn voor een ziekelijke stoornis in de vorm van cannabisgebruik, ADHD en/of een posttraumatische stressstoornis. De psycholoog concludeert dat bij verdachte ook sprake is van een ongespecificeerde cannabisstoornis. De stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, maar er kan niet geconcludeerd worden dat deze stoornissen invloed hebben gehad op de door verdachte gemaakte keuzes. De psycholoog noemt het algemene recidiverisico hoog. In beide onderzoeken wordt geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen. Volgens de psychiater is er geen indicatie voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Voor verdachte is een pedagogische aanpak een gepasseerd station en dient hij aangesproken te worden als een volwassene. De psycholoog meent dat verdachte zich dusdanig heeft verhard dat beïnvloeding door middel van pedagogische maatregelen niet meer haalbaar is. Ook is gebleken dat verdachte onvoldoende kan profiteren van een groepsgericht leefklimaat in detentie. De beide deskundigen adviseren (vanuit zorgoogpunt) een ambulante behandeling bij een forensische kliniek als De Waag.
Adolescentenstrafrecht
Hoewel de psycholoog en de psychiater adviseren om het volwassenstrafrecht toe te passen, komt de rechtbank tot het oordeel dat er aanleiding is om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank merkt allereerst op dat de situatie van verdachte sinds het uitbrengen van de rapporten van de psychiater en de psycholoog wezenlijk is gewijzigd. Zo zijn zij er in hun rapportages vanuit gegaan dat verdachte een plaats heeft bij een instelling voor begeleid wonen en naar school gaat, terwijl hij inmiddels bij zowel de school als de begeleid-wonen-instelling niet meer welkom is. De rechtbank vindt voor toepassing van het adolescenten strafrecht grond in de persoonlijkheid van de verdachte, zoals dat uit de onderzoeken, maar ook ter terechtzitting is gebleken. Verdachte is pas 19 jaar oud. Hoewel verdachte aangeeft het belangrijk te vinden eigen keuzes te kunnen maken en als volwassene te worden behandeld, is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft laten zien onvoldoende in staat te zijn de gevolgen van zijn handelen te overzien. Hoewel verdachte kans op kans heeft gekregen is hij, terwijl hij in een proeftijd liep van een voorwaardelijke opgelegde PIJ-maatregel toch weer meermalen de fout ingaat. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op hetgeen [A] en [B] ter terechtzitting hebben verklaard. Zij stellen zich op het standpunt dat een behandeling onder het jeugdstrafrecht nog nooit goed van de grond is gekomen en verdachte daarvan nog zou moeten kunnen profiteren. Zij zien geen mogelijkheden in een volwassenenkader, maar nog wel in een behandeling in het jeugdkader.
Daarnaast vindt de rechtbank het wenselijk aansluiting te zoeken bij de onder rubriek 9 in dit vonnis opgenomen beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De rechtbank vindt het onwenselijk dat verdachte alvorens de PIJ-maatregel ten uitvoer wordt gelegd eerst nog gedetineerd zal zijn in een Penitentiaire Inrichting voor volwassenen.
De sanctie
De rechtbank overweegt met betrekking tot de strafoplegging het volgende. Het feit dat verdachte in een proeftijd liep van een voorwaardelijke opgelegde PIJ-maatregel heeft hem niet weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Verdachte is, terwijl hij liep in de proeftijd van een voorwaardelijke opgelegde PIJ-maatregel, gerecidiveerd met betrekking tot de Opiumwetdelicten. De rechtbank acht dit een ernstige ontwikkeling voor een jongen van zijn leeftijd. Hoewel de beslissing in rubriek 9 van dit vonnis verdachte al zwaar zal vallen, zou het een verkeerd signaal zijn als de rechtbank de onderhavige strafbare feiten onbestraft zou laten. Daarom zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van één maand met betrekking tot de misdrijven. Voor de overtredingen zal de rechtbank één straf opleggen, te weten een geldboete ter hoogte van € 500,-.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland te Lelystad van 3 januari 2017 is de voorwaardelijke plaatsing van verdachte gelast in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) voor de duur van 3 jaren. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 2 juni 2017.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 22 juni 2018 gepersisteerd bij zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel, nu dit verdachte de kans biedt een wending te geven aan zijn leven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat dit niet (meer) in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Daarbij verwijst de raadsman (onder meer) naar de mening van de psychiater en psycholoog dat een pedagogische aanpak een gepasseerd station is. In de setting van een PIJ-maatregel zal verdachte zich niet kunnen ontwikkelen als een volwassene. Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 juni 2018 verklaard dat hij misschien wel hulp wil van De Waag.
Het standpunt van de reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming
[A] (medewerker van De Jeugd- en Gezinsbeschermers te [vestigingsplaats] ) heeft in haar rapport van 7 juni 2018 geadviseerd de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen. Zij is van mening dat de kans van slagen van een ambulante behandeling, zoals geadviseerd door de psycholoog en de psychiater, nihil is, nu verdachte zich tot nu toe altijd heeft onttrokken aan iedere vorm van begeleiding. Ter terechtzitting van 22 juni 2018 heeft [A] hieraan toegevoegd dat deze PIJ-maatregel de laatste kans kan zijn voor verdachte om behandeld te worden binnen het jeugdstrafrecht en binnen een verplicht kader.
[B] (zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming) heeft ter terechtzitting van 22 juni 2018 geadviseerd tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel, om hem gedurende die maatregel te laten behandelen. Zij ziet geen mogelijkheden verdachte binnen een ambulant kader te behandelen. Daarnaast is zij van mening dat verdachte in volwassen detentie zal verharden.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten, ook nog nadat hij een week heeft vastgezeten in het kader van de voorlopige tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel. Om die reden ligt de vordering van de officier van justitie in beginsel voor toewijzing gereed.
De rechtbank overweegt dat uit het vonnis van 3 januari 2017 en de verschillende rapportages blijkt dat verdachte kans op kans heeft gehad. Verdachte heeft er telkens zelf voor gekozen zich te onttrekken aan begeleiding. Hoewel verdachte aangeeft het belangrijk te vinden eigen keuzes te kunnen maken, geven de gepleegde strafbare feiten er blijk van dat verdachte nog niet in staat is om de gevolgen van zijn keuzes te overzien.
De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusies van de psychiater en de psycholoog dat een pedagogische aanpak een gepasseerd station is. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dat echter niet dat de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel niet meer in het belang zou kunnen zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Verdachte is nog jong en in ontwikkeling en heeft niet eerder kunnen profiteren van een goed doorlopen behandeling. Daarbij komt ook dat de keuzes die verdachte tot nu heeft gemaakt geen enkele blijk geven van de motivatie om een ambulante behandeling tot een goed einde te brengen. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat – gelet op de hoeveelheid nieuwe strafbare feiten en de ernst daarvan – ook de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de tenuitvoerlegging van de maatregel eist.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel gelasten.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 77c, 77i, 77l, 77g, 77gg en 300 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
  • 5, 7, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte voor het onder feit 1, feit 4, feit 5 en feit 6 bewezen verklaarde tot
jeugddetentievan
1 maand;
- veroordeelt verdachte voor van het onder feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde tot een
geldboetevan
€ 500,-bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/700169-16
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer in de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, bij vonnis van 3 januari 2017 opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel voor de duur van 3 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. V.M.A. Sinnige en
P.K. Oosterling- van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.G.T. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 juli 2018.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/659023-18
feit 1:
hij op of omstreeks 13 november 2017 te Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,78 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 27, althans één of meer, tablet(ten) bevattende MDMA en/of N-etyl MDA en/of MDA en/of amfetamine en/of één of meer andere middel(en) voorkomend op lijst I, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
feit 2:
hij op of omstreeks 13 november 2017 te Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 6,4 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep en/of een hoeveelheid van ongeveer 4,38 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
feit 3:
hij, op of omstreeks 13 november 2017, te Almere, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), te weten de [straatnaam] en/of [straatnaam] en/of [straatnaam] en/of de [straatnaam] ,
  • in een 30 km zone (zijnde de [straatnaam] ) met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord en/of toegestaan was en/of
  • (daarbij) een gesloten verklaring voor een busbaan heeft genegeerd en/of
(vervolgens) die busbaan is overgestoken en/of
  • (vervolgens) in een 30 km zone (zijnde [straatnaam] ) tegen de rijrichting van het verkeer in heeft gereden en/of is blijven rijden en/of (daarbij) een personenauto heeft ingehaald en/of afgesneden en/of
  • (vervolgens) nabij een kruising, het verkeer dat in de voorsorteerstrook naar rechts stond, via de voorsorteerstrook naar links, heeft ingehaald en/of (vervolgens) rechtsaf is geslagen en/of (daarbij) een rood licht verkeerslicht heeft genegeerd en/of
  • (vervolgens) geen gevolg heeft gegeven aan een stopteken gegeven middels een,
op een dienstvoertuig van Politie Midden-Nederland aangebracht, transparant
en / of
  • terwijl hij, verdachte, werd gevolgd door genoemd politievoertuig die optische- en geluidssignalen voerde en het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht en/of
  • (vervolgens) nabij een kruising, het verkeer dat in de voorsorteerstrook
voor rechtdoor stond te wachten voor het rode verkeerslicht, heeft ingehaald
via de voorsorteerstrook naar links en/of (daarbij) het rode verkeerslicht voor rechtdoor en linksaf heeft genegeerd en/of
  • (vervolgens) rechtsaf is geslagen, richting de [straatnaam] , via de linkerkant van een aldaar aanwezige middengeleider en/of (daarbij) tegen de rijrichting van het verkeer in heeft gereden en/of
  • (vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen net een voor hem, verdachte, tegemoetkomend rijdend voertuig (personenauto),
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;
en/of
hij, op of omstreeks 13 november 2017, te Almere, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [straatnaam] en/of [straatnaam] en/of [straatnaam] en/of de [straatnaam] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
feit 4:
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Almere op/aan de [straatnaam] , op of omstreeks 13 november 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] ) letsel
en/of schade was toegebracht;
art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
16/659231-18
feit 1 (feit 5):
hij op of omstreeks 04 maart 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] éénmaal of meermalen (met zijn vuist) te slaan in/op/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] , waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
feit 2 (feit 6):
hij op of omstreeks 04 maart 2018 te Almere, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,4 gram en/of 2,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet

Voetnoten

1.Wanneer hierna met betrekking tot feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 januari 2018, genummerd 2017345415, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd
2.Pagina 14 en 15.
3.Pagina 70 tot en met 74.
4.Pagina 7 tot en met 9.
5.Pagina 86 tot en met 90.
6.Pagina 26.
7.Wanneer hierna met betrekking tot feit 5 en feit 6 wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 maart 2018, genummerd 2018061942, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 54. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
8.Pagina 6.
9.Pagina 9 en 10.
10.Pagina 18 en 19.
11.Pagina 31.