ECLI:NL:RBMNE:2018:3939

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
20 augustus 2018
Zaaknummer
C/16/439067 / HA ZA 17-415
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure tegen dwangbevel van de Ontvanger van de Belastingdienst in verband met naheffingsaanslagen loonheffingen

In deze zaak heeft de besloten vennootschap [eiseres] B.V. verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat door de Ontvanger van de Belastingdienst is uitgevaardigd. De procedure betreft een geschil over naheffingsaanslagen loonheffingen voor de jaren 2008 tot en met 2011, waarbij de Ontvanger vrees had voor verduistering van goederen door [eiseres]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Ontvanger bevoegd was om tot versnelde invordering over te gaan, gezien de gegronde vrees voor verduistering die voortkwam uit de bevindingen van een boekenonderzoek. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet van [eiseres] ongegrond is, omdat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en de Ontvanger niet onrechtmatig heeft gehandeld door het dwangbevel uit te vaardigen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is op 1 augustus 2018 uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/439067 / HA ZA 17-415
Vonnis van 1 augustus 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.A. Piek te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. C. Rijckenberg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 april 2017,
  • de producties 1 tot en met 59 van [eiseres] ,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 12,
  • de conclusie van repliek met producties 60 tot en met 68,
  • de conclusie van dupliek met producties 13 tot en met 28,
  • de producties 69 tot en met 75 van [eiseres] ,
  • de producties 29 tot en met 31 van de Ontvanger,
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een schoonmaakbedrijf. Tot 1 januari 2007 verrichte zij werkzaamheden als hoofdaannemer (ongeveer 40% van de omzet) en als onderaannemer van [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. (ongeveer 60% van de omzet). Per 1 januari 2007 zijn de werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. geëindigd.
2.2.
Medio 2012 is [eiseres] van haar toenmalige accountant overgestapt naar [naam accountants- en advieskantoor] in [vestigingsplaats] . [naam accountants- en advieskantoor] heeft onjuistheden geconstateerd in de administratie van [eiseres] . Daarop zijn namens [eiseres] correctieberichten ingediend bij de Belastingdienst. Na suppletie van de aangifte vennootschapsbelasting is op 11 maart 2013 de aangifte omzetbelasting met betrekking tot de jaren 2009-2011 gecorrigeerd en betaald ad in totaal € 96.307,00. Op 9 oktober 2013 is de aangifte loonheffingen over de jaren 2008-2012 gecorrigeerd en betaald ad in totaal € 168.771,00 (exclusief rente).
2.3.
Op 1 oktober 2013 heeft de Inspecteur van de Belastingdienst een boekenonderzoek bij [eiseres] aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van haar aangiften. Omstreeks april 2015 is dit onderzoek feitelijk gestart. Onderzocht zijn de aangiften loonheffingen over de jaren 2008-2015, de aangiften omzetbelasting over de jaren 2010-2014 en de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2010-2013.
2.4.
De Inspecteur van de Belastingdienst heeft lopende het onderzoek de navolgende naheffingsaanslagen loonheffingen aan [eiseres] opgelegd.
2.4.1.
Met dagtekening 24 december 2013 is een naheffingsaanslag over het jaar 2008 opgelegd van € 102.615,00, waarvan € 12.615,00 aan heffingsrente en € 90.000,00 aan belasting (€ 45.113,00 volgens het correctiebericht + € 44.887,00 ter behoud van rechten, dit met het doel de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag te behouden in verband met de verjaringstermijn en het nog in te stellen onderzoek). Met dagtekening 15 december 2015 is deze naheffingsaanslag teruggebracht tot het bedrag van de correctie (€ 45.113,00). Deze aanslag is inmiddels voldaan.
2.4.2.
Met dagtekening 16 december 2014 is een naheffingsaanslag over het jaar 2009 opgelegd van € 102.831,00, waarvan € 12.831,00 aan heffingsrente en € 90.000,00 aan belasting (€ 45.638,00 volgens het correctiebericht + € 44.362,00 ter behoud van rechten). Bij beschikking van 4 februari 2016 is uitstel van betaling verleend voor een bedrag van
€ 57.193,00. Bij kennisgeving van 22 maart 2017 is [eiseres] medegedeeld dat het uitstel is vervallen. [eiseres] heeft hiertegen administratief beroep ingesteld en dit voorgelegd aan de Directeur. Dit beroep is niet-ontvankelijk verklaard. Nadien is het uitstelverzoek van [eiseres] alsnog als bezwaarschrift aangemerkt.
2.4.3.
Met dagtekening 18 december 2015 is een naheffingsaanslag over het jaar 2010 opgelegd van € 115.779,00, waarvan € 15.779,00 aan heffingsrente en € 100.000,00 aan belasting (€ 100.000,00 ter behoud van rechten). Bij beschikking van 4 mei 2016 is uitstel van betaling verleend voor het volledige bedrag van € 115.779,00. Bij kennisgeving van
22 maart 2017 is [eiseres] medegedeeld dat het uitstel is vervallen. [eiseres] heeft hiertegen administratief beroep ingesteld en dit voorgelegd aan de Directeur. Dit beroep is niet-ontvankelijk verklaard. Nadien is het uitstelverzoek van [eiseres] alsnog als bezwaarschrift aangemerkt.
2.5.
Op 2 februari 2016 is de Ontvanger met [eiseres] een regeling overeengekomen met betrekking tot de aflossing van de door [eiseres] erkende gedeelten van de naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2008 (€ 48.917,00), 2009 (€ 45.638,00) en 2012 (64.964,00), inhoudende onder meer aflossing van deze bedragen inclusief rente in maandelijkse termijnen van € 16.250,00 vóór 30 november 2016 onder zekerheidstelling door [eiseres] voor de gehele openstaande schuld (ook de niet erkende gedeelten) door het vestigen van het recht van eerste hypotheek op de onroerende zaak van [eiseres] gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: het bedrijfspand) en het vestigen van pandrecht op haar bedrijfsauto’s. [eiseres] is deze regeling nagekomen.
2.6.
Op 23 juni 2016 heeft het OM in opdracht van de Inspectie SZW een strafrechtelijk onderzoek opgestart wegens vermoedens van valsheid in geschrifte gepleegd door [eiseres] , haar directeur en een aantal werknemers, te weten het opmaken van valse geschriften die worden gebruikt bij het aanvragen van verblijfvergunningen en sociale uitkeringen, het vervalsen van de financiële en personeelsadministratie en het doen van onjuiste aangiften loonheffingen.
2.7.
Bij brief van 29 november 2016 heeft de Inspecteur het conceptrapport van het ingestelde boekenonderzoek aan [eiseres] toegestuurd en [eiseres] in de gelegenheid gesteld om vóór 22 december 2016 daarop te reageren voordat definitieve standpunten worden ingenomen met betrekking tot de naheffingsaanslagen. Daarbij heeft de Inspecteur aangekondigd voornemens te zijn vergrijpboeten op te leggen naast de naheffingsaanslagen loonheffingen, zoals genoemd in het rapport, en aangekondigd dat in verband met de verjaringstermijn ter behoud van rechten al een naheffingsaanslag loonheffingen 2011 zal worden opgelegd van € 366.597,00, exclusief heffingsrente en boete.
2.8.
Met dagtekening 13 december 2016 is een naheffingsaanslag loonheffingen 2011 aan [eiseres] opgelegd en betekend van € 595.081,00, waarvan € 366.597,00 aan loonheffing, € 165.745,00 aan vergrijpboete en € 62.739,00 aan heffingsrente. Diezelfde dag heeft de Ontvanger een dwangbevel met bevel tot betaling van dat bedrag (hierna: het dwangbevel) aan [eiseres] uitgevaardigd en betekend en uit hoofde daarvan executoriaal beslag gelegd op het bedrijfspand en enkele roerende zaken van [eiseres] , onder [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. en onder ABN AMRO Bank N.V. op de bedrijfsrekening en de G-rekening. Op 21 december 2016 heeft de Ontvanger ook nog executoriaal beslag gelegd onder de huurders van het bedrijfspand. Onder de beslagen roerende zaken bevindt zich een bedrijfsauto (een personenauto van het merk Mercedes Benz met kenteken [kenteken] ), die is afgevoerd en bij een derde in bewaring is gegeven.
2.9.
Op 15 december 2016 is namens [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen 2011 en commentaar geleverd op het conceptrapport. Dit is nader gemotiveerd bij brieven van 22 december 2016, 30 januari 2017 en 2 februari 2017.
2.10.
Op 27 december 2016 heeft [eiseres] de Ontvanger in kort geding gedagvaard voor deze rechtbank en gevorderd de Ontvanger te veroordelen:
1. het dwangbevel terug te nemen, alle gelegde beslagen op te heffen, de weggevoerde zaken en uitgewonnen bedragen te retourneren, de in rekening gebrachte executie- en beslagkosten te redresseren en de door bank berekende beslagkosten te vergoeden,
2. uitstel van betaling te verlenen voor de op grond van het conceptrapport opgelegde en nog op te leggen (naheffings)aanslagen loonheffingen, omzet- en vennootschapsbelasting, dan wel zich te onthouden van invorderingsmaatregelen ter zake hangende de rechtmatigheidstoetsing in fiscaal bezwaar en beroep,
3. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.11.
Bij vonnis in kort geding van 20 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de Ontvanger verboden om de andere in beslag genomen bedrijfsauto’s af te voeren en het meer of anders gevorderde afgewezen, met veroordeling [eiseres] in de proceskosten. Het vonnis is voor wat betreft het verbod en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiseres] heeft appel ingesteld tegen dit vonnis. De procedure bij het hof Arnhem-Leeuwarden loopt nog.
2.12.
Met dagtekening 25 januari 2017 is een naheffingsaanslag omzetbelasting november 2016 aan [eiseres] opgelegd van € 11.750,00 en een naheffingsaanslag loonheffingen november 2016 van € 23.627,00. [eiseres] heeft om uitstel van betaling gevraagd voor deze aanslagen, met als reden dat betaling door de gelegde beslagen niet mogelijk is, en zich bereid verklaard mee te werken aan uitwinning van de gelegde beslagen ter voldoening van deze aanslagen. Bij beschikking van 3 april 2017 is het uitstelverzoek afgewezen. [eiseres] heeft hiertegen administratief beroep ingesteld.
2.13.
Op 10 februari 2017 heeft de Ontvanger een verzoek tot faillietverklaring van [eiseres] ingediend. Bij beschikking van 23 maart 2017 heeft deze rechtbank het verzoek afgewezen. Bij beschikking van 18 mei 2017 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden de beschikking bekrachtigd.
2.14.
Bij brief van 13 februari 2017 heeft de Inspecteur het definitieve rapport van het ingestelde boekenonderzoek aan [eiseres] toegestuurd. Naar aanleiding van het commentaar van [eiseres] is onderdeel 3.2.5.2. van het conceptrapport aangepast. Het commentaar is voor het overige gemotiveerd weersproken in onderdeel 7.4. De in het conceptrapport vermelde correcties en de op basis daarvan opgelegde en aangekondigde naheffingsaanslagen over de jaren 2009-2015 (inclusief boetes) zijn in het rapport gehandhaafd. De Inspecteur heeft meegedeeld de aangekondigde vergrijpboeten op te leggen.
2.15.
Op 16 maart 2017 heeft een hoorgesprek plaatsvonden naar aanleiding van het bezwaar van [eiseres] tegen de naheffingsaanslag loonheffingen 2011. [eiseres] heeft een termijn gekregen om haar bezwaar nader te motiveren, mede in verband met inzage in stukken.
2.16.
Met dagtekening 22 maart 2017 is een naheffingsaanslag loonheffingen over de jaren 2012-2015 aan [eiseres] opgelegd van € 1.989.459,00, waarvan € 582.311,00 aan vergrijpboete. Tegen deze beschikking heeft [eiseres] bezwaar gemaakt.
2.17.
Bij brief van 12 mei 2017 zijn namens [eiseres] de bezwaren tegen de opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2009, 2010 en 2011 en over de jaren 2012-2015 nader gemotiveerd.
2.18.
Bij brief van 17 juli 2017 heeft de Inspecteur bij voorlopig standpunt de berekeningen uit het definitieve rapport gehandhaafd en de vergrijpboetes van in totaal
€ 748.056,00 gematigd tot € 175.000,00.
2.19.
Op 5 september 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden naar aanleiding van het bezwaar van [eiseres] tegen de naheffingsaanslagen loonheffingen over 2009, 2010, de jaren 2012-2015, november en december 2016 en januari en februari 2017.
2.20.
Bij beschikking van 29 september 2017 zijn de bezwaren van [eiseres] tegen de naheffingsaanslagen loonheffingen over november en december 2016 en januari en februari 2017 afgewezen. Bij beschikking van 12 april 2018 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, het beroep van [eiseres] tegen de opgelegde verzuimboetes gegrond verklaard en de boeteschikking ter zake vernietigd.
2.21.
Bij kennisgeving van 27 oktober 2017 heeft de Inspecteur beslist op de door [eiseres] ingediende bezwaren tegen de naheffingsaanslagen loonheffingen over 2009, 2010, 2011 en de jaren 2012-2015. De Inspecteur heeft de bezwaren gedeeltelijk toegewezen en de loonheffingen in totaal verminderd met € 16.641,00 tot € 1.812.204,00, de boetes gematigd met € 573.056,00 tot € 175.000,00 en de rente verminderd naar evenredigheid. De tegemoetkoming ziet op twee niet toelaatbare vergoedingen, die in plaats van gebruteerd zijn gecorrigeerd tegen het enkelvoudige tarief. De opgelegde vergrijpboetes zijn, onder handhaving van de gradaties van opzet en grove schuld, gematigd vanwege de hoogte in absolute zin. De bezwaren van [eiseres] zijn voor het overige gemotiveerd weersproken. Met dagtekening 20 november 2017 is de uitspraak op bezwaar geformaliseerd. [eiseres] heeft hiertegen beroep ingesteld. De procedure bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, loopt nog.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - na eiswijziging, waartegen de Ontvanger geen bezwaar heeft gemaakt - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat fiscaal verzet ex artikel 17 Invorderingswet 1990 (IW 1990) in spoedeisende gevallen ex artikel 254 Rv bij wege van kort geding kan worden ingesteld, dat daaraan de wettelijke schorsende werking is verbonden en dat de Ontvanger deze dient te respecteren, zolang die schorsende werking niet is opgeheven of anderszins is vervallen,
2. het verzet gegrond te verklaren, [eiseres] tot goed opposant te verklaren en het dwangbevel buiten werking te stellen,
3. de Ontvanger te veroordelen de derdenbeslagen op te heffen dan wel de beslagen gelden af te boeken op de door [eiseres] niet betwiste aanslagen,
4. de Ontvanger te veroordelen tot vrijgave voor gebruik van de afgevoerde bedrijfsauto onder handhaving van het beslag hangende de fiscale rechtmatigheidstoetsing,
5. de Ontvanger te veroordelen uitstel van betaling te verlenen voor de naheffingsaanslagen loonheffingen 2009 - 2011 totdat deze onherroepelijk zijn komen vast te staan, dan wel zich te onthouden van invorderingsmaatregelen ter zake hangende de fiscale rechtmatigheidstoetsing, onder handhaving van de door [eiseres] verstrekte zekerheden,
6. de Ontvanger te veroordelen tot vergoeding van de door haar veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat,
7. de Ontvanger te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De Ontvanger voert verweer en verzoekt de rechtbank bij vonnis (na wijziging: niet uitvoerbaar bij voorraad) het verzet van [eiseres] ongegrond te verklaren en haar overige vorderingen af te wijzen, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4. De beoordeling
verzet in kort geding?
4.1.
Allereerst ligt ter beoordeling voor of fiscaal verzet ex artikel 17 IW 1990 in spoedeisende gevallen ex artikel 254 Rv in kort geding kan worden ingesteld, zoals [eiseres] stelt en de Ontvanger betwist. Dit in verband met de tot 1 januari 2018 van rechtswege geldende schorsende werking van een ingesteld verzet ex artikel 17 IW 1990 en de door partijen gevoerde kortgedingprocedure over de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, waarover nu een appelprocedure loopt. Naar het oordeel van de rechtbank kan fiscaal verzet ex artikel 17 IW 1990 niet (met het door [eiseres] bepleite gevolg) in kort geding worden ingesteld om de volgende redenen.
4.2.
In artikel 438 Rv is een algemene bepaling opgenomen met betrekking tot het in verzet komen tegen een door een schuldeiser voorgenomen of aangevangen executie. Daarin is bepaald dat geschillen die in verband met een executie rijzen, worden gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn of in welks rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt, zich één of meer van de betrokken zaken bevinden of de executie zal plaatsvinden (lid 1). Voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening kan het geschil ook worden gebracht in kort geding voor de voorzieningenrechter van die rechtbank (lid 2). In artikel 17 lid 1 IW 1990 is bepaald dat de belastingschuldige tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet kan komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen hij woont of gevestigd is. In de wet is niet geregeld of bij de invordering door middel van een dwangbevel dit artikel 17 IW 1990 in de plaats treedt van artikel 438 Rv of dat het een verzetprocedure biedt naast die van artikel 438 Rv. Algemeen wordt aangenomen dat de belastingschuldige de keuze heeft uit beide procedures. Tot
1 januari 2018 was het belangrijkste verschil dat de procedure ex artikel 438 Rv geen schorsende werking had en de procedure ex artikel 17 IW 1990 (tot die datum) wél. Uit artikel 438 Rv volgt dat de rechtbank niet de voorzieningenrechter betreft, want in lid 2 wordt de voorzieningenrechter expliciet bevoegd verklaard voor voorlopige voorzieningen in executiegeschillen. Dat zou overbodig zijn als de voorzieningenrechter al onder het begrip rechtbank viel als genoemd in lid 1. Overigens wordt in heel Rv steeds expliciet onderscheid gemaakt tussen de rechtbank (als bodemrechter) en de voorzieningenrechter. Gelet op deze systematiek moet het begrip rechtbank in artikel 17 IW 1990 ook uitsluitend worden opgevat als bodemrechter. Dit betekent dat het instellen van fiscaal verzet tegen een dwangbevel ex artikel 17 IW 1990 niet in kort geding kan. De belastingschuldige heeft wel de mogelijkheid om, naast het instellen van fiscaal verzet bij de bodemrechter, voorlopige voorzieningen te vragen bij de voorzieningenrechter, maar aan het instellen van een dergelijk kort geding is niet van rechtswege de tot 1 januari 2018 door de wet genoemde schorsende werking verbonden. Dit betekent dat de onder 1. gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen.
verzet gegrond?
4.3.
Het verzet van [eiseres] is gericht op de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van
13 december 2016 dat is uitgevaardigd voor de versneld ingevorderde naheffingsaanslag loonheffingen 2011 van € 595.081,00, waarvan € 366.597,00 aan loonheffing, € 165.745,00 aan vergrijpboete en € 62.739,00 aan heffingsrente. Bij kennisgeving van 27 oktober 2017 is de loonheffing verlaagd tot € 363.348,00, de boete gematigd tot € 35.000,00 en de rente verminderd naar evenredigheid.
4.4.
[eiseres] voert - samengevat - de volgende verzetsgronden aan:
a. de aanslag en het dwangbevel zijn zonder rechtsgrond versneld invorderbaar verklaard,
b. en c. het dwangbevel is in strijd met het voorgeschreven beleid uitgevaardigd en de Ontvanger heeft ten onrechte geen uitstel van betaling verleend,
d. en e. de Ontvanger vordert een evident materieel in redelijkheid niet verschuldigde aanslag in en handelt onrechtmatig door uitvaardiging en tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
ad a. versnelde invordering
4.5.
Partijen twisten over de vraag of de Ontvanger tot versnelde invordering van de naheffingsaanslag mocht overgaan en aansluitend daarop tot versnelde tenuitvoerlegging. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en zal dit hierna toelichten.
4.6.
Op grond van het bepaalde in artikel 10 lid 1 sub b IW 1990 is een belastingaanslag terstond en voor het volle bedrag invorderbaar als de Ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van de belastingschuldige zullen worden verduisterd. Uit artikel 10.2. van de Leidraad Invordering 2008, welke leidraad het karakter heeft van beleidsregels, volgt dat van die situatie sprake is als de Ontvanger met feiten en omstandigheden aannemelijk kan maken dat redelijkerwijs te verwachten is dat de belastingschuldige goederen zal verduisteren, zodat verhaal daarop onmogelijk wordt, én dat daardoor de invorderbaarheid van de belastingaanslag ernstig in gevaar zal komen. Of de noodzaak tot het treffen van conservatoire maatregelen aangevuld met het versneld invorderen daadwerkelijk aanwezig is, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De vrees voor verduistering zal in de regel gelegen zijn in gedragingen van de belastingschuldige, waaronder het plegen van belastingfraude, het niet nakomen van fiscale verplichtingen of ander anti-fiscaal gedrag.
4.7.
De Ontvanger stelt dat zij destijds heeft besloten tot versnelde invordering over te gaan vanwege vrees voor verduistering die is gegrond op de omstandigheid dat uit het conceptrapport van de Inspecteur volgt dat er op grote schaal sprake is van anti-fiscaal gedrag van [eiseres] en de omstandigheid dat is gebleken dat [eiseres] in de hypotheekakte in strijd met de werkelijkheid heeft verklaard dat het bedrijfspand in eigen gebruik is en niet wordt verhuurd en dat een aantal van de in pand gegeven bedrijfsauto’s niet in eigendom toebehoren aan [eiseres] .
4.8.
De Ontvanger dient de beslissing om tot versnelde invordering over te gaan te nemen op grond van de gegevens die hem op dat moment bekend zijn of redelijkerwijs bekend kunnen zijn. Op het moment dat de Ontvanger in dit geval de beslissing tot versnelde invordering nam, was alleen het conceptrapport van de Inspecteur van
29 november 2016 beschikbaar. Dat de Ontvanger zich bij zijn beslissing hoofdzakelijk door de bevindingen uit dat rapport heeft laten leiden en daarbij geen rekening heeft kunnen houden met de later door [eiseres] ingebrachte bezwaren en stukken, is geoorloofd. In een (nood)situatie waarin er reden is voor versnelde invordering ontbreekt het de Ontvanger immers aan tijd voor uitgebreid feitenonderzoek en het toepassen van hoor en wederhoor. In dit geval is de Ontvanger voldoende zorgvuldig te werk gegaan door de bevindingen van de Inspecteur op basis van eigen onderzoek marginaal te toetsen.
4.9.
In het conceptrapport is gemotiveerd toegelicht en onderbouwd dat er sprake is van materiële en formele gebreken in de administratie van [eiseres] . Op grond daarvan is geconcludeerd dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar administratieverplichting als bedoeld in artikel 52 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Dergelijk anti-fiscaal gedrag vormt een sterkte aanwijzing dat sprake is van gegronde vrees voor verduistering.
4.10.
[eiseres] heeft niet weersproken dat zij in de hypotheekakte in strijd met de werkelijkheid heeft verklaard dat het bedrijfspand in eigen gebruik is en niet wordt verhuurd en dat zij bedrijfsauto’s in pand heeft gegeven die niet aan haar in eigendom toebehoren. Deze gedragingen vormen eveneens een aanwijzing dat er sprake is van gegronde vrees voor verduistering. [eiseres] heeft niet toegelicht en onderbouwd dat de door haar verpande en verhypothekeerde goederen voldoende zekerheid bieden voor verhaal van de belastingschuld. Dit maakt dat de conclusie van de Ontvanger dat er sprake was van gegronde vrees voor verduistering gerechtvaardigd was.
4.11.
Dit betekent dat de Ontvanger bevoegd was om tot versnelde invordering over te gaan. Uit artikel 15 IW 1990 volgt verder dat de Ontvanger ook bevoegd was om, zoals hij heeft gedaan, een dwangbevel zonder voorafgaande aanmaning uit te vaardigen en dit dwangbevel terstond na het bevel tot betaling ten uitvoer te leggen. Deze verzetsgrond faalt.
ad b. en c. uitstel van betaling
4.12.
[eiseres] stelt dat de naheffingsaanslag loonheffingen 2011 uitsluitend ter behoud van rechten is opgelegd en dat in dat geval op grond van artikel 25.1.10 Leidraad Invordering 2008 door de Ontvanger ambtshalve uitstel van betaling wordt verleend voor het gehele bedrag van de aanslag. De precieze elementen van de belastingaanslag zijn haar pas medegedeeld bij het definitieve rapport. Dit maakt dat de Ontvanger het dwangbevel tijdens ambtshalve verleend uitstel van betaling en daarmee in strijd met de voorgeschreven beleidsregels heeft uitgevaardigd, zodat hij niet gerechtigd was tot het treffen van invorderingsmaatregelen. De Ontvanger bestrijdt dit. De rechtbank volgt [eiseres] niet in deze stellingname om de volgende redenen.
4.13.
Artikel 25.1.10 van de Leidraad Invordering 2008 luidt:
“25.1.10 Uitstel voor een aanslag ter behoud van rechten
Voor een aanslag die uitsluitend wordt opgelegd met het doel de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag te behouden - een en ander als bedoeld in artikel 11, derde lid, artikel 16, derde lid, en artikel 20, derde lid, van de AWR - verleent de ontvanger ambtshalve uitstel van betaling. Het uitstel wordt verleend voor het gehele bedrag van de aanslag en duurt tot het moment waarop de inspecteur de belastingplichtige de precieze elementen van de aanslag heeft medegedeeld.”
4.14.
De rechtbank stelt vast dat feitelijk geen uitstel van betaling is verleend. Anders dan bij uitstel van rechtswege is voor ambtshalve uitstel van betaling een beslissing van de Ontvanger nodig, waarbij dit uitstel wordt verleend. In dit geval heeft de Ontvanger ervoor gekozen geen uitstel van betaling te verlenen, omdat er grond was om tot versnelde invordering over te gaan. De redenen voor het opleggen van de naheffingsaanslag loonheffingen 2011 en de opbouw en hoogte daarvan zijn in het toegezonden conceptrapport uitgebreid toegelicht en onderbouwd. Met de toezending van dit rapport zijn de precieze elementen van de aanslag voorafgaand aan de oplegging voldoende aan [eiseres] medegedeeld. Gelet op de gegeven toelichting is de aanslag niet aan te merken als een aanslag die “uitsluitend” is opgelegd om de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag te behouden als bedoeld artikel 25.1.10 Leidraad Invordering 2008. Dit brengt mee dat het toepasselijke beleid niet verplichtte tot het ambtshalve verlenen van uitstel van betaling. Deze verzetsgrond faalt daarom ook.
ad d. en e. materiële verschuldigdheid en belangenafweging
4.15.
[eiseres] stelt dat de naheffingsaanslag loonheffingen 2011 evident materieel in redelijkheid niet verschuldigd is en dat de Ontvanger door de uitvaardiging en tenuitvoerlegging van het dwangbevel de bedrijfsvoering van [eiseres] onmogelijk maakt, zodat ook om die reden de invorderingsacties van de Ontvanger onrechtmatig zijn. De Ontvanger betwist dit. De rechtbank volgt [eiseres] evenmin in deze stellingname en zal dat hierna toelichten.
4.16.
De rechtbank stelt voorop dat de belastingrechter bij uitsluiting bevoegd is om te oordelen over de vraag of een belastingaanslag terecht en tot het correcte bedrag is opgelegd. Als de civiele rechter moet oordelen over een verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, kan hij de onderliggende belastingaanslag slechts marginaal toetsen. In artikel 17 lid 3 IW 1990 is om die reden ook bepaald dat het verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet kan zijn gegrond op het verweer dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Verzet tegen een dwangbevel op de grond dat de aanslag materieel niet verschuldigd is, kan alleen in uitzonderlijke gevallen slagen. Namelijk ingeval het een aanslag betreft die weliswaar in formele zin op de juiste wijze is vastgesteld, maar die nog niet onherroepelijk vaststaat, en ten aanzien waarvan bij marginale toetsing twijfel mogelijk is of die aanslag wel in overeenstemming is met de materiële belastingschuld én zich daarnaast bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat tenuitvoerlegging van het dwangbevel in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zodat de Ontvanger niet tot de tenuitvoerlegging had mogen overgaan. Dit betreft met name gevallen waarin sprake is van evidente onjuistheden in de aanslag of van willekeur en gevallen waarin er met betrekking tot de vaststelling van de belastingschuld zelf niet een aparte met waarborgen omgeven rechtsgang bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank doet een dergelijke uitzonderingssituatie zich hier niet voor. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.17.
[eiseres] is van mening dat de naheffingsaanslag loonheffingen 2011 ten onrechte is opgelegd en dient te worden verminderd naar nihil. [eiseres] voert daartoe aan dat de bevindingen in het (concept)rapport van de Inspecteur onjuist zijn, onder meer omdat de administratie van [eiseres] niet de genoemde gebreken vertoont, het onderzoek niet objectief is ingestoken, maar met name is gebaseerd op aannames en op een onjuiste verklaring van de bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V., de heer [A] (hierna: [A] ), er ten onrechte is gebruteerd tegen het anoniementarief en geëxtrapoleerd op basis van schattingen en de opgelegde boete ongegrond is. De Ontvanger heeft de stellingen van [eiseres] gemotiveerd weersproken. De rechtbank zal hierna ingaan op de door [eiseres] aangevoerde bezwaren.
4.18.
In het conceptrapport is uitgebreid toegelicht en onderbouwd dat sprake is van de volgende materiële en formele gebreken in de administratie van [eiseres] :
- geen (klad)kasboek bijgehouden,
- urenstaten zijn valselijk opgemaakt,
- urenstaten zijn niet opgemaakt,
- urenstaten zijn niet volledig opgemaakt,
- planningen zijn niet bewaard,
- werknemers zijn niet opgenomen in de loonadministratie,
- werknemers zijn ten onrechte opgenomen in de loonadministratie.
Overwogen is dat gelet op de aard van het bedrijf en op het feit dat veel contante (loon)betalingen plaatsvonden, het bijhouden van een (klad)kasboek een essentieel onderdeel vormt van de administratie van [eiseres] . Geconstateerd is dat daaraan niet is voldaan. Verder is overwogen dat urenstaten van wezenlijk belang zijn voor de controle van de gevoerde loonadministratie, omdat aan de hand daarvan beoordeeld moet kunnen worden of de loonadministratie juist en volledig is. Geconstateerd is onder meer dat bij een groot deel van de door [eiseres] opgemaakte Exel-urenstaten de specificatie per dag ontbreekt en daarop vermelde personen en uren onjuist zijn en dat de planningen van het eigen werk van [eiseres] , dat in hoofdaanneming is verricht, niet zijn bewaard. Op grond van de vastgestelde gebreken heeft de Inspecteur geconcludeerd dat door [eiseres] niet is voldaan aan haar administratieverplichting als bedoeld in artikel 52 AWR. Omdat de vermelde uren/dagen op de urenstaten en de verloonde uren/dagen in de loonadministratie niet substantieel verschilden, is tevens geconcludeerd dat de gevoerde loonadministratie en de daarop gebaseerde aangiften loonheffingen van [eiseres] dan onjuist zijn en de vereiste aangiften dus niet zijn gedaan. Als gevolg daarvan is de bewijslast in de bezwaar- en beroepsfase op [eiseres] komen te liggen en is de verschuldigde belasting op redelijk gronden vastgesteld. [eiseres] heeft de juistheid van deze bevindingen en conclusies gemotiveerd bestreden.
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen [eiseres] hier tegenin heeft gebracht - na de hiervoor omschreven marginale toets - onvoldoende om in dit geding tot het gelijk van [eiseres] te kunnen leiden. Anders dan [eiseres] stelt, is de vaststelling dat de urenstaten in de administratie van [eiseres] voor een groot deel onjuist zijn niet alleen gebaseerd op de verklaring van [A] dat de werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] B.V. in beginsel (maar) door 8 personeelsleden van [eiseres] werden verricht in combinatie met de constatering dat in de administratie van [eiseres] hetzelfde aantal totaaluren is verloond over 15 personen. Uit het rapport blijkt dat door [eiseres] opgemaakte Exel-urenstaten, door werknemers van [eiseres] opgemaakte urenstaten, papieren urenstaten van [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. en Exel-urenstaten van opdrachtgeefster [bedrijfsnaam 3] zijn aangetroffen en onderzocht. Er zijn, mede aan de hand van vergelijking en steekproefsgewijze controle, niet alleen onjuistheden en gebreken geconstateerd in de urenstaten van [eiseres] met betrekking tot [bedrijfsnaam 1] B.V., maar ook in de urenstaten van [eiseres] met betrekking tot [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] alsmede ten aanzien van een aantal individuele werknemers van [eiseres] , onder wie een aantal zwangere/bevallen werkneemsters. Deze andere bevindingen kunnen op zichzelf ook de conclusie dragen dat de urenstaten deels onjuist zijn. Verder heeft de Ontvanger terecht aangevoerd dat de wijze waarop [eiseres] invulling heeft gegeven aan haar verplichting tot het bijhouden van een (klad)kasboek niet voldoet. Uit de stukken blijkt immers dat de door [eiseres] bijgehouden “(klad)kasboeken” niet dagelijks zijn bijgehouden en feitelijk vooral verdichte opsommingen bevatten van per kas uitbetaalde bedragen. De door [eiseres] aangevoerde bezwaren tegen deze bevindingen en de door haar gegeven redenen ter verklaring van de geconstateerde fouten en gebreken in haar urenstaten en administratie zijn niet overtuigend en leveren onvoldoende grond op om aan te kunnen nemen dat [eiseres] wel aan haar administratieverplichting heeft voldaan en de getrokken conclusies onjuist zijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de Inspecteur bij het definitieve rapport en bij de kennisgeving van 27 oktober 2017 dezelfde bezwaren van [eiseres] gemotiveerd heeft weersproken en daarbij bij zijn conclusies is gebleven. Bovendien volgt de rechtbank [eiseres] ook niet in haar betoog dat de verklaring van [A] onjuist en onaannemelijk zou zijn. De verklaring van [A] inhoudende dat de werkzaamheden door 8 à 9 werknemers van [eiseres] werden gedaan, wordt onder meer ondersteund door de verklaringen die de betreffende werknemers eerder in het kader van het strafrechtelijke onderzoek hebben afgelegd en door verslagen van functioneringsgesprekken van een aantal van die werknemers uit 2009.
4.20.
In het conceptrapport heeft de Inspecteur uitgebreid toegelicht uit welke precieze elementen de naheffingsaanslag loonheffingen 2011 bestaat en hoe hij tot de daarbij behorende bedragen is gekomen. De aanslag is als volgt opgebouwd:
I
€ 366.597,00 aan belasting, waarvan:
- € 296.385,00 in verband met een correctie op het nettoloon waarover de
loonheffingen moeten worden berekend (zie 3.4 en 3.4.1. van het rapport),
- € 63.355,00 in verband met een correctie wegens het ten onrechte onbelast uitkeren
van reiskostenvergoeding aan diverse werknemers (zie 4.2.1. van het rapport),
- € 6.857,00 in verband met een correctie van aan de heer [B] en de heer [C]
verstrekte onbelaste kostenvergoedingen (zie 4.2.2. van het rapport),
II
€ 165.745,00 aan vergrijpboete, waarvan:
€ 148.192,00 wegens opzet (50% over de correctie vermeld in 3.4.1., zie 7.2.1. van het
rapport),
€ 17.553,00 wegens grove schuld (25% over de correcties vermeld in 4.2.1. en 4.2.2., zie
7.2.2.
van het rapport),
III
€ 62.739,00 aan heffingsrente(zie 7.3. van het rapport).
4.21.
Ten aanzien van de post belasting is overwogen dat, nu de vereiste aangifte niet is gedaan, de verschuldigde belasting op redelijke gronden moet worden vastgesteld. De urenstaten van [eiseres] zijn voor een deel onjuist gebleken, ongeacht welke opdrachtgever het betrof. Bij de urenstaten met betrekking tot [bedrijfsnaam 1] B.V. kon - in tegenstelling tot de meeste andere urenstaten die niet of niet volledig zijn bijgehouden - worden vastgesteld welk deel van de verloonde uren onjuist was oftewel was verantwoord bij personen die deze uren feitelijk niet hebben gewerkt. Dit ging over de jaren 2010-2015 gemiddeld om 44%. Het foutpercentage is vervolgens 10% lager vastgesteld op 39,6%. Aangezien de geconstateerde fouten en gebreken zich ten aanzien van alle urenstaten voordeden, is dit foutpercentage bij alle urenstaten toegepast. De verschuldigde loonheffing over het aldus gecorrigeerde nettoloon is vervolgens berekend met toepassing van het (gebruteerde) anoniementarief, omdat er bij gebrek aan een deugdelijke loonadministratie niet kon worden afgeleid wie er gedurende welke tijd hebben gewerkt, aan wie loon is uitbetaald en om welke bedragen het daarbij ging. Op dit bedrag is vervolgens de reeds afgedragen loonheffing in mindering gebracht. Omdat er van de onbelast verstrekte reiskostenvergoedingen ook geen administratie is bijgehouden en gebleken is dat deze vergoedingen deels zijn verstrekt aan personen die deze kosten (evenals de bij hen verantwoorde uren) feitelijk niet hebben gemaakt, zijn deze vergoedingen (uit praktisch oogpunt) met hetzelfde foutpercentage gecorrigeerd en gebruteerd tegen het anoniementarief. Verder is vastgesteld dat aan de heer [B] , directeur/enig aandeelhouder van [eiseres] , en [B] , bedrijfsleider van [eiseres] , ten onrechte bepaalde onbelaste kostenvergoedingen zijn verstrekt. Een aantal daarvan zijn gecorrigeerd. [eiseres] heeft de juistheid van deze bevindingen en berekeningen gemotiveerd bestreden.
4.22.
Ten aanzien van de vergrijpboetes is overwogen dat de grondslag van de boete het bedrag is dat niet is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van (voorwaardelijke) opzet (50% boete) of grove schuld (25% boete) van de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald. Uit het onderzoek is gebleken dat de door [eiseres] gevoerde loonadministratie op diverse manieren is gemanipuleerd, waardoor deze geen getrouw beeld geeft van de personen die feitelijk hebben gewerkt. Hierdoor zijn substantiële bedragen aan loonheffingen niet aangegeven en afgedragen. Over de correctie als vermeld in 3.4.1. is daarom een boete opgelegd van 50%. Van de verstrekte reiskostenvergoedingen is door [eiseres] geen administratie bijgehouden, zodat al op die grond sprake is van grove schuld. Daarnaast is vastgesteld dat deze vergoedingen deels zijn verstrekt aan personen die deze kosten feitelijk niet hebben gemaakt. Over de correctie als vermeld in 4.2.1. is daarom een boete opgelegd van 25%. Verder zijn onkostenvergoedingen onbelast verstrekt, terwijl niet aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan. Omdat [eiseres] ter zake verwijtbaar heeft gehandeld, is over de correctie vermeld in 4.2.2. een boete opgelegd van 25%. [eiseres] stelt daar tegenover dat de vereiste opzet en grove schuld aan haar zijde ontbreekt. Volgens [eiseres] was er geen enkele aanleiding was om te veronderstellen dat de door de werknemers ingeleverde urenstaten onjuist of gefingeerd zouden zijn.
4.23.
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen 2011 evident in redelijkheid niet verschuldigd is. Gebleken is dat de administratie van [eiseres] niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, onder meer omdat de urenstaten deels niet (volledig) en/of onjuist zijn opgemaakt en omdat planningen niet zijn bewaard. Gelet daarop diende de aanslag deels op basis van schattingen te worden vastgesteld. In het conceptrapport is uiteengezet en onderbouwd hoe de correcties aan de hand van de wel beschikbare gegevens en extrapolatie daarvan zijn vastgesteld. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar betoog dat het anoniementarief niet van toepassing zou zijn, omdat er geen sprake is geweest van uitbetaling van zwarte lonen en omdat van alle in de loonadministratie van [eiseres] opgenomen werknemers telkens op juiste wijze de identiteit is vastgesteld. Het huidige artikel 26b (tot 1990: 26a) van de Wet op de loonbelasting 1964 luidt:
“In afwijking van de
artikelen 20,
20a,
20ben
26bedraagt de belasting 52% van het loon ingeval:
  • a. de werknemer zijn naam, adres, woonplaats of burgerservicenummer niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt;
  • b. bij een werknemer die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, de inhoudingsplichtige zijn identiteit niet heeft vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig
  • c. bij een werknemer die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, vreemdeling is in de zin van de
  • d. de werknemer ter zake van de in de onderdelen a tot en met c bedoelde inlichtingen onjuiste gegevens heeft verstrekt en de inhoudingsplichtige dit weet of redelijkerwijs moet weten.
(…)”
In de Memorie van Toelichting is omtrent de reden van invoering van dit artikel opgemerkt:
"Door de anonimiteit van werknemers kan het loon niet worden getraceerd en geïndividualiseerd. Het is immers niet mogelijk na te gaan of een bepaald loonbedrag is verdiend door één of meer personen en door wie. Nog afgezien van de gevolgen daarvan op andere terreinen valt daardoor niet na te gaan welke gevolgen deze beloningen zouden hebben gehad voor de heffing van de inkomstenbelasting indien de werknemers aan de fiscus bekend zouden zijn geweest." (Kamerstukken II 1984/85, 18 851, nrs. 1-3, blz. 3).
De in de Memorie van Toelichting geschetste situatie lijkt op de situatie in deze zaak. Door de constateerde gebreken en onjuistheden in de administratie van [eiseres] is deels niet te herleiden wie (feitelijk) welke uren voor welk loon heeft gewerkt. Verder is voor toepassing van het anoniementarief niet vereist dat het gaat om zwart uitbetaalde lonen en/of anonieme werknemers. Overigens is er geen sprake van dubbele heffing in de door [eiseres] bedoelde zin. Uit het conceptrapport blijkt dat er wel degelijk rekening is gehouden met de door [eiseres] reeds afgedragen loonheffing. De rechtbank weegt verder mee dat de Inspecteur bij het definitieve rapport en bij de kennisgeving van 27 oktober 2017 dezelfde bezwaren van [eiseres] gemotiveerd heeft weersproken en hij daarbij bij zijn conclusies is gebleven. De Inspecteur heeft bij de kennisgeving alleen aanleiding gezien tot een minimale verlaging ter zake van twee niet toelaatbare vergoedingen, die in plaats van gebruteerd tegen het enkelvoudige tarief zijn gecorrigeerd. Nu het tarief bij uitstek de hoogte van de naheffingsaanslag betreft, is het uiteindelijk aan de belastingrechter om zich over de juistheid van het toegepaste tarief uit te spreken. De hier toepasselijke marginale toets leidt gezien de voorgaande gronden in dit geding niet tot het gelijk van [eiseres] .
4.24.
De rechtbank volgt [eiseres] ook niet in haar betoog dat de opgelegde boete ongegrond is. In het conceptrapport is toegelicht en onderbouwd op grond waarvan de Inspecteur heeft geconcludeerd tot opzet en grove schuld aan de zijde van [eiseres] . De genoemde gedragingen kunnen deze kwalificaties dragen. Verder weegt mee dat de Inspecteur bij de kennisgeving van 27 oktober 2017 weliswaar reden heeft gezien tot matiging van de opgelegde boete, omdat deze in absolute zin hoog was en gebaseerd op een naheffing die tot stand is gekomen door middel van een redelijke schatting, maar de opzet- en grove schuldgradaties heeft gehandhaafd. Nu ook de boete de hoogte van de naheffingsaanslag betreft, is het aan de belastingrechter om zich over de juistheid van de oplegde boete uit te spreken.
4.25.
Uit het vorenstaande volgt dat van willekeur of kennelijke en evidente onjuistheden in de aanslag niet is gebleken. Voor zover er al twijfel mogelijk is of de aanslag in overeenstemming is met de materiële belastingschuld, is onvoldoende gesteld en gebleken dat zich daarnaast bijzondere omstandigheden voordoen, die maken dat tenuitvoerlegging van het dwangbevel in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Niet valt in te zien waarom de Inspecteur de aanslag op grond van de gegevens waarover hij destijds beschikte in redelijkheid niet heeft kunnen opleggen en waarom de Ontvanger in redelijkheid niet tot de tenuitvoerlegging van het dwangbevel mocht overgaan.
4.26.
[eiseres] stelt verder dat de Ontvanger onrechtmatig handelt door de uitvaardiging en tenuitvoerlegging van het dwangbevel, omdat als gevolg daarvan de bedrijfsvoering van [eiseres] onmogelijk wordt gemaakt. Volgens [eiseres] hebben de acties van de Ontvanger inmiddels al tot aanzienlijke omzetschade en gederfde winst geleid en blijven niet bestreden aanslagen door toedoen van de Ontvanger onbetaald. De Ontvanger heeft volgens haar geen redelijk belang bij handhaving van de gelegde executoriale (derden)beslagen waarvoor de belangen van [eiseres] bij het voortbestaan van haar onderneming zouden moeten wijken. De Ontvanger bestrijdt dit.
4.27.
De rechtbank stelt voorop dat de Ontvanger een zwaarwegend belang heeft bij de wettelijke mogelijkheid om executiemaatregelen te treffen als een belastingschuldige zijn schulden niet betaalt. Het is immers de taak van de Ontvanger om belastingschulden te incasseren. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de naheffingsaanslag loonheffingen 2011 een aanzienlijk bedrag betreft en dat er sprake is van gegronde vrees voor verduistering. Gelet daarop kan het verzet van [eiseres] op deze grond alleen slagen als zij een zodanig zwaarwegend belang heeft bij het voorkomen van de (verdere) executie dat de Ontvanger met de voortzetting ervan misbruik van bevoegdheid maakt in de zin van artikel 3:13 BW. Van zo’n zwaarwegend belang aan de zijde van [eiseres] is niet gebleken.
4.28.
Dat [eiseres] door (de handhaving van) de getroffen executiemaatregelen in haar financiële belangen wordt getroffen, is inherent aan het recht dat de wetgever aan de Ontvanger heeft gegeven en doet aan dit recht daarom in beginsel niets af. Dat is anders als beslag als middel tot verhaal op buitenproportionele wijze wordt toegepast of met geen ander doel dan te schaden, maar daarvan is in de gegeven omstandigheden niet gebleken. Dat de Ontvanger met de invorderingsactie de bedoeling heeft om de bedrijfsvoering van [eiseres] blijvend onmogelijk te maken, blijkt uit niets. Het totaal aan beslagen gelden bedraagt inmiddels circa € 110.000,00. Dat is geenszins voldoende voor de voldoening van de schuld waarvoor de beslagen zijn gelegd. [eiseres] kan worden gevolgd in haar stelling dat zij door de gelegde derdenbeslagen in haar bedrijfsvoering wordt gehinderd. De hinder van het gelegde beslag onder ABN AMRO Bank is echter beperkt, nu daardoor maar eenmalig een bedrag van in totaal € 25.102,01 is beslagen. Over de gelden die daarna op de betreffende bankrekeningen zijn binnengekomen, heeft [eiseres] de vrije beschikking. Onduidelijk is in welke mate [eiseres] hinder ondervindt van de andere gelegde derdenbeslagen. Vaststaat dat [eiseres] als gevolg van het gelegde beslag onder haar huurders maandelijks € 1.400,00 aan huurinkomsten misloopt en dat zij als gevolg van de beslagen onder [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. openstaande facturen ad € 27.139,64 en € 34.328,62 niet betaald heeft gekregen. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om inzichtelijk te maken in welke mate zij daardoor in haar bedrijfsvoering wordt geschaad, mede in aanmerking genomen dat zij sinds 1 januari 2017 geen werkzaamheden meer voor deze opdrachtgevers heeft verricht en de betreffende werknemers heeft ontslagen en dat zij ten minste 40% van haar omzet genereert uit werkzaamheden als hoofdaannemer. Verder is er maar één bedrijfsauto afgevoerd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de werkzaamheden niet met de andere bedrijfsauto’s kunnen worden uitgevoerd. Nu [eiseres] heeft nagelaten inzichtelijk te maken in welke mate zij door de executiemaatregelen in haar belangen wordt geschaad, kan niet worden geconcludeerd dat dit op onevenredige wijze gebeurt. Deze verzetsgrond faalt daarom ook.
4.29.
Nu alle aangevoerde verzetsgronden falen, moet het verzet ongegrond worden verklaard. Het onder 2. gevorderde zal daarom worden afgewezen.
beslagen
4.30.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de gevorderde opheffing van de door de Ontvanger gelegde derdenbeslagen moet worden afgewezen. [eiseres] heeft subsidiair gevorderd de Ontvanger te veroordelen de beslagen gelden af te boeken op de door [eiseres] niet betwiste aanslagen. Dit zal als ongegrond worden afgewezen. Ingeval van opheffing van de derdenbeslagen zouden de in depot gehouden gelden aan [eiseres] toekomen en zou zij inderdaad mogen bepalen op welke aanslagen deze gelden afgeboekt mogen worden. Nu de beslagen blijven liggen, kunnen de beslagen gelden op grond van het beslag- en executierecht niet voor een ander doel worden aangewend dan waarvoor de beslagen zijn gelegd. Het onder 3. en 4. gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
uitstel van betaling aanslagen
4.31.
[eiseres] heeft verder gevorderd de Ontvanger te veroordelen uitstel van betaling te verlenen voor de naheffingsaanslagen loonheffingen 2009 - 2011 totdat deze onherroepelijk zijn komen vast te staan, dan wel de Ontvanger te veroordelen zich te onthouden van invorderingsmaatregelen ten aanzien van deze naheffingsaanslagen hangende de fiscale rechtmatigheidstoetsing, een en ander onder handhaving van de door [eiseres] reeds verstrekte zekerheden. Vast staat dat, nu het administratief beroep ter zake is afgewezen, er voor deze aanslagen geen uitstel van betaling geldt. In dat geval kan de civiele rechter alleen alsnog het door [eiseres] gewenste uitstel van betaling verlenen, als er sprake is van misbruik van recht. Daarvan is niet gebleken. Het onder 5. gevorderde zal worden afgewezen.
schadevergoeding
4.32.
[eiseres] heeft gevorderd de Ontvanger te veroordelen tot vergoeding van de door haar veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat, in ieder geval bestaande uit de gederfde winst ten gevolge van de omzetschade door de beslagen onder [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V., de rechtsbijstandskosten ter zake van het afgewezen faillissementsverzoek en het appel en alle overige kosten en schade ten gevolge van de acties van de Ontvanger. Ter zitting heeft [eiseres] verduidelijkt dat het haar in deze procedure alleen gaat om de schade, die het gevolg is van de uit hoofde van het dwangbevel getroffen executiemaatregelen. Gezien al het voorgaande is er geen grond voor het aannemen van schadeplichtigheid van de Ontvanger ter zake. Het onder 6. gevorderde zal worden afgewezen.
proceskosten
4.33.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
1.629,00(3,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 2.247,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet ongegrond,
5.2.
wijst de vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 2.247,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op
1 augustus 2018. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198