ECLI:NL:RBMNE:2018:4101

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
461474 / HA RK 18-183
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 24 augustus 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekers tegen mr. S.G.M. Buys, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke zaak met zaaknummer UTR 18/137. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat mr. Buys op de zitting van 5 juni 2018 geen inhoudelijk onderzoek had gedaan naar de feiten en verzoekers onvoldoende had gehoord. Verzoekers voerden aan dat mr. Buys in eerdere zaken ook al betrokken was geweest en dat zij daardoor niet objectief kon oordelen in de huidige zaak. Mr. Buys verweerde zich door te stellen dat zij als bestuursrechter enkel het bestreden besluit beoordeelt en dat eerdere uitspraken geen invloed hebben op haar onpartijdigheid in de huidige procedure.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Het artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid van mr. Buys niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer oordeelde dat mr. Buys verzoekers voldoende gelegenheid had gegeven om hun standpunten kenbaar te maken en dat de beslissing om geen geluidsopname te maken van de zitting niet als een aanwijzing voor partijdigheid kon worden gezien.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk voor zover het betrekking had op de zitting van 11 mei 2016 en ongegrond voor het overige. De procedure met zaaknummer UTR 18/137 moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mr. S.C. Hagedoorn als voorzitter en mrs. R. in ’t Veld en M.J. Slootweg als leden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 461474 / HA RK 18-183
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
24 augustus 2018
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
(verder te noemen: verzoekers),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 5 juni 2018 in de zaak met zaaknummer UTR 18/137;
- de schriftelijke onderbouwing van het wrakingsverzoek van 5 juni 2018;
- de brief van verzoekers aan de wrakingskamer van 12 juni 2018;
- de schriftelijke reactie van mr. Buys van 13 juni 2018;
- de aanvullend toegestuurde bijlagen door verzoekers van 15 juni 2018.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 19 juni 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekers verschenen. Mr. Buys is met een bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
Verzoekers hebben de onderhavige wrakingskamer op 24 juni 2018 gewraakt. Dit wrakingsverzoek van verzoekers is door een tweede wrakingskamer behandeld op 6 juli 2018. Het verzoek is bij beslissing van 6 juli 2018 ongegrond verklaard.
1.4.
De behandeling van het wrakingsverzoek tegen mr. Buys is door onderhavige wrakingskamer hervat en de uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. S.G.M. Buys als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 18/137.
2.2.
Verzoekers hebben aan hun wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat mr. Buys op de zitting van 5 juni 2018 geen inhoudelijk onderzoek heeft gedaan naar de feiten en hen onvoldoende heeft gehoord. Volgens verzoekers blijkt dit onder meer uit het feit dat mr. Buys geen toestemming heeft verleend voor het maken van geluidsopnamen van de zitting van 5 juni 2018. Verder stellen verzoekers dat mr. Buys in 2016 ook al zaken van hen heeft behandeld, waarbij dezelfde thema’s speelden als in de zaak met zaaknummer UTR 18/137. In die eerdere zaken heeft mr. Buys evenmin onderzoek gedaan en is er een proces-verbaal van de zitting opgemaakt dat inhoudelijk niet juist is. Tot slot hebben verzoekers aangegeven dat mr. Buys doordat zij al eerder zaken heeft behandeld van verzoekers haar standpunten al heeft bepaald en daarom niet geacht kan worden de zaak met kenmerk UTR 18/137 objectief te beoordelen.
2.3.
Mr. Buys heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij, als bestuursrechter, gehouden is alleen het besluit waartegen beroep is ingesteld, het bestreden besluit, te beoordelen. De enkele omstandigheid dat zij in 2016 ter zake 5 beroepschriften van verzoekers een beschikking heeft gewezen, maakt niet dat zij bij de beoordeling van de zaak met kenmerk UTR 18/137 vooringenomen dan wel partijdig zou zijn of dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. De zitting van 11 mei 2016 is afgerond met uitspraken. Het proces-verbaal van de zitting van
11 mei 2016 is niet van belang voor de beoordeling van de zaak met kenmerk UTR 18/137. Verzoekers hebben bovendien niet eerder verzocht om aanpassing van het proces-verbaal van de zitting in 2016. Dat het proces-verbaal onjuistheden bevat wordt door verzoekers niet verder onderbouwd.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van
de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel
vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de
indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier
van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor
partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd
vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De
wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven
beoordelen.
Geen inhoudelijk onderzoek doen en niet horen verzoekers
3.3.
Verzoekers hebben onder meer aan hun wraking van mr. Buys ten grondslag gelegd dat zij op de zitting van 5 juni 2018 geen inhoudelijk onderzoek heeft gedaan naar de feiten en verzoekers niet heeft gehoord.
3.4.
De wrakingskamer overweegt dat een rechter in het bestuursrecht de rechtmatigheid beoordeelt van het besluit waar beroep tegen is ingesteld op basis van de gronden van het beroep. Gronden die niet gaan over het bestreden besluit worden buiten beschouwing gelaten. Ambtshalve onderzoekt de bestuursrechter bovendien nog een aantal formele aspecten van het bestreden besluit. Verzoekers verwachten daarentegen dat mr. Buys in de zaak met zaaknummer UTR 18/137 onderzoek doet naar zaken die het besluit te buiten gaan, zoals het primaire besluit uit 2015. Daarvoor mist de bestuursrechter echter de bevoegdheid.
Verder stelt de wrakingskamer vast dat uit het proces-verbaal van de zitting van
5 juni 2018 blijkt dat verzoekers meerdere malen door mr. Buys in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten kenbaar te maken.
3.5.
Gelet hierop kunnen deze gronden niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid van mr. Buys.
De zitting van 11 mei 2016 en het proces-verbaal hiervan
3.6.
Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op wat is gebeurd tijdens de zitting van 11 mei 2016 en hoe dit is opgeschreven in het proces-verbaal van de zitting, merkt de wrakingskamer op dat de zaken die op de zitting van 11 mei 2016 aan de orde waren, al zijn afgehandeld doordat er een einduitspraak is gedaan. Verzoekers zullen in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzoek.
De eerdere betrokkenheid bij zaken van verzoekers
3.7.
De enkele omstandigheid dat mr. Buys in 2016 in eerder behandelde zaken, waarin volgens verzoekers dezelfde thema’s aan de orde waren als in de zaak met zaaknummer UTR 18/137, beslissingen heeft gegeven waarin verzoekers zich niet kunnen vinden, kan evenmin leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de behandeling van de onderhavige zaak door de rechter.
Weigeren maken geluidsopname
3.8.
De wrakingskamer stelt vast dat het maken van een geluidsopname van een zitting niet gebruikelijk is. Uit de afwijzing van het verzoek valt naar het oordeel van de wrakingskamer geen (schijn van) vooringenomenheid van mr. Buys af te leiden. De beslissing op een dergelijk verzoek is een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Alleen indien een procesbeslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De weigering tot het maken van een geluidsopname is overeenkomstig de daarvoor geldende regels en is niet zo onbegrijpelijk dat daaruit kan worden afgeleid dat mr. Buys jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert of dat de angst voor partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
3.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren voor zover het ziet op de beroepszaken die op de zitting van 11 mei 2016 zijn behandeld en voor het overige ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek voor zover dit betrekking heeft op hetgeen op de zitting van 11 mei 2016 heeft plaatsgevonden en hetgeen hierover in het proces-verbaal is opgenomen;
4.2.
verklaart het verzoek tot wraking voor het overige ongegrond;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekers, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en Bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoekers met zaaknummer UTR 18/137 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. R. in ’t Veld en
M.J. Slootweg als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.