ECLI:NL:RBMNE:2018:4116

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
C/16/464696 / KG ZA 18-480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling wiskunde-examen na onjuiste puntentoekenning

In een kort geding heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan over de herbeoordeling van een wiskunde-examen van een leerling van de Rientjes Mavo. De leerling, vertegenwoordigd door zijn vader, had niet voldoende punten behaald om te slagen voor zijn eindexamen. De vader betwistte de puntentoekenning voor de opgaven 10, 14 en 15 van het examen, waarbij hij stelde dat de correctoren onterecht te weinig punten hadden toegekend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beoordeling van opgaven 10 en 14 niet onjuist of onzorgvuldig was, maar dat er bij opgave 15 wel sprake was van een onzorgvuldige beoordeling. De eerste corrector had aanvankelijk 2 punten toegekend, maar de tweede corrector bleef bij 1 punt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de school onvoldoende had gedaan om tot overeenstemming te komen tussen de correctoren en dat de beoordeling van opgave 15 opnieuw moest worden uitgevoerd door een derde, onafhankelijke corrector. De school werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/464696 / KG ZA 18-480
Vonnis in kort geding van 28 augustus 2018
in de zaak van
[eiser],
in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[minderjarige] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W. Hovingh te Alkmaar,
tegen
de stichting
STICHTING VOORTGEZET ONDERWIJS DE VECHTSTREEK,
gevestigd te Breukelen,
gedaagde,
advocaat mr. A.C. Ranke te Woerden.
Partijen zullen hierna [eiser] en De Vechtstreek genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft De Vechtstreek door middel van een dagvaarding met 19 producties betrokken in dit kort geding. De Vechtstreek heeft op haar beurt 8 producties overgelegd. Op 23 augustus 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht, onder meer aan de hand van pleitnota’s van hun advocaten. De griffier heeft aantekening gehouden. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De minderjarige zoon van [eiser] , [minderjarige] , heeft in 2018 eindexamen VMBO-TL gedaan op de Rientjes Mavo , onderdeel van De Vechtstreek. Hij heeft dit eindexamen, ondanks een herkansing, niet gehaald. Om te kunnen slagen had [minderjarige] voor het schriftelijk centraal examen gemiddeld minimaal een 5,5 nodig. Hij is blijven steken op 5,483.
2.2.
[eiser] heeft verschillende van de door [minderjarige] gemaakte examens ingezien, onder andere diens wiskunde-examen. Volgens [eiser] zijn enkele door [minderjarige] gegeven antwoorden met minder punten gehonoreerd dan op basis van het officiële correctievoorschrift mocht worden verwacht. Omdat [minderjarige] zou zijn geslaagd als hij op een van de opgaves één punt meer had behaald, heeft [eiser] de zijns inziens onjuiste puntentoekenning onder de aandacht gebracht van de (plaatsvervangend) directeur van de Rientjes Mavo .
2.3.
[eiser] heeft aandacht gevraagd voor de opgaves 10, 14 en 15 van het wiskunde-examen. Aan [minderjarige] is voor deze opgaves steeds 1 punt toegekend, terwijl dat volgens [eiser] steeds 2 punten hadden moeten zijn als de correctoren conform het correctievoorschrift hadden gehandeld. [eiser] heeft er daarbij bovendien op gewezen dat de eerste corrector op het antwoordblad van opgave 15 ook daadwerkelijk 2 punten heeft ingevuld, maar op de totale tellijst slechts 1 punt heeft vermeld, wat vervolgens zo is gelaten door de tweede corrector.
2.4.
In artikel 42 van het Eindexamenbesluit VO is vastgelegd hoe de score en het cijfer voor het centrale examen moeten worden vastgesteld. In de Protocollen Centrale Examens voortgezet onderwijs 2018 van de AOC-Raad en de VO-Raad (hierna: Protocollen) is de volgende toelichting opgenomen bij artikel 42 van het Eindexamenbesluit VO:

Artikel 42 impliceert dat de eerste en tweede corrector (examinator en gecommitteerde) er alles aan moeten doen om tot overeenstemming te komen.
Middelen is niet automatisch de vanzelfsprekende manier om die overeenstemming te bereiken. Overigens is middelen niet verboden. Maar zowel de examinator als de gecommitteerde kan weigeren om te middelen als zij daarvoor gegronde redenen hebben, bijvoorbeeld als een van beiden van mening is dat de ander zich niet of onvoldoende aan de correctievoorschriften heeft gehouden.
Komen zij niet tot overeenstemming, dan vindt op initiatief van het bevoegd gezag van de gecommitteerde onderling overleg plaats tussen het bevoegd gezag van de eerste en tweede corrector en daarna eventueel met de examinator en gecommitteerde. Dit is een op overeenstemming gericht overleg. In dit overleg dient nagegaan te worden of beide correctoren in alle redelijkheid hebben gehandeld conform de correctievoorschriften. Als blijkt dat één van beiden of beiden zich niet of niet voldoende hebben gehouden aan de voorschriften, kan het bevoegd gezag hen opdragen het werk opnieuw na te kijken en alsnog tot overeenstemming te komen. indien het geschil door het bevoegd gezag van beide scholen niet kan worden opgelost, wordt hiervan melding gedaan aan de inspectie door het bevoegd gezag van de gecommitteerde. Deze zal het bevoegd gezag van beide scholen nogmaals vragen of het geschil in alle redelijkheid kan worden opgelost. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan wijst de inspectie een derde, onafhankelijke gecommitteerde aan. Het oordeel van deze gecommitteerde is bindend.
2.5.
In de “Handreiking: hoe om te gaan met geschil na inzage examenwerk” van het College voor Toetsen en Examens (hierna: de Handreiking) is beschreven hoe ná de vaststelling van de score en het cijfer kan worden gehandeld:

Deze handreiking is een suggestie voor scholen over hoe om te gaan met een geschil over de correctie van een examen waarvan het cijfer is vastgesteld. Het Eindexamenbesluit VO voorziet in artikel 42 in regels over de vaststelling van de score door de eerste en tweede corrector, voorafgaande aan de vaststelling van het cijfer, niet in een regeling voor daarna. (…)
(…)
Geschil na inzage
Als de eindexamenkandidaat aannemelijk kan maken dat er een aanwijsbare fout bij de correctie is gemaakt, kan bijvoorbeeld op deze manier worden gehandeld:
1.
De eindexamenkandidaat zet zijn/haar argumenten over vernomen fouten op papier.
2.
Op verzoek van de directeur kijkt de 1e corrector op grond van deze argumenten of naar zijn mening een aanpassing van de score aan de orde is.
3.
De 1e corrector neemt contact op met de 2e corrector, geeft aan welke argumenten de leerling heeft en waarom de 1e corrector deze wel of geen reden vindt voor aanpassing van de score. Op basis van een zorgvuldige voorbereiding voeren de correctoren hierover gemotiveerd overleg. De uitkomst van dit contact wordt schriftelijk vastgelegd (kan in een mailbericht) en wordt gedeeld met de directeur.
3a.Overeenstemming over aanpassing van de score
Alleen als beide correctoren in overleg met elkaar tot de conclusie komen dat de score moet worden aangepast, wordt deze aangepast.
De directeur (in samenwerking met de examensecretaris) past de uitslag aan. DUO/Examendiensten en de inspectie van het onderwijs worden op de hoogte gesteld van een eventueel nieuw vastgesteld cijfer. De Inspectie zal in deze situatie altijd contact opnemen met de 2e corrector en de directeur van de desbetreffende school om na te gaan of de 2e corrector niet onder druk is gezet.
Als de correctoren beiden van mening zijn dat de score niet dient te worden aangepast, laat de directeur dat aan de leerling weten.
3b.Geen overeenstemming over wel/geen aanpassing van de score
Indien de correctoren van mening verschillen over het al dan niet aanpassen van een score, kunnen de directeuren van de beide scholen in overleg met elkaar twee nieuwe correctoren aanstellen die het werk opnieuw beoordelen. Op basis van de nieuwe beoordeling stelt de directeur het cijfer vast. Het is aan te raden om twee docenten te kiezen die niet direct betrokken zijn, maar bijvoorbeeld verbonden zijn aan een andere school die onder hetzelfde bestuur hangt. Het spreekt voor zich dat deze docenten bevoegd moeten zijn voor het examenvak én dat zij zelf een eindexamenklas hebben.
2.6.
De (plaatsvervangend) directeur van de Rientjes Mavo heeft de opmerkingen van [eiser] conform de Handreiking voorgelegd aan de eerste corrector. Die heeft met betrekking tot opgave 10 het volgende op schrift gesteld:

Wat betreft het eerste onderdeel heeft [minderjarige] een punt gekregen. Vervolgens rekent hij door met een tussentijds afgerond antwoord. Dat is strikt beoordeeld. Om voor deze vraag 2 punten te geven daar is wel wat voor te zeggen, echter 1 punt is consequenter en in lijn met de beoordeling van e overige leerlingen.
Overigens is er geen sprake van een afronding van 23,1 in het antwoordmodel.
2.7.
Over opgave 14 schreef de eerste corrector het volgende:

Bij het eerste gedeelte van de vraag, het invullen van de tabel zijn vijf fouten gemaakt (-2p). ook de waarde van x=0 is bepaald, dit is onmogelijk feitelijk ook (-1p). hier heb ik twee punten aftrek conform het correctievoorschrift afgetrokken. Ik ben het met jouw bevinding 1p voor deze vraag eens.
2.8.
Met betrekking tot opgave 15 heeft de eerste corrector het volgende opgeschreven:

Voor het eerste deel heeft [minderjarige] 1 p gekregen, dat is juist. Uit de berekening: tanLS = O/L = 0,885/2,93 = 0,302 tan-1 = 17,5°
(…)
Bij het laatste onderdeel maakt hij wel een schets van de situatie en rekent vervolgens met x2. Deze stap verdient wel een punt. Dit ondanks het feit dat hij waarschijnlijk vanuit de 35 graden heeft gerekend, of bij de eerdere vraag wel gebruik heeft gemaakt van de sinus. Dit blijft onduidelijk maar is voor de toekenning van dit punt niet verder van belang.
Kortom, Ik geeft [minderjarige] voor vraag 15 in de herziening toch 2 punten (ipv 1p)
2.9.
Daarna heeft de tweede corrector de opmerkingen van [eiser] en de nadere toelichting van de eerste corrector bekeken. De tweede corrector heeft op zijn beurt de volgende opmerkingen geplaatst bij opgave 10:

Alleen het eerste punt toekennen. Tan hoek A is opgeschreven, maar tussentijds afgerond wat een punt aftrek is. Verder niet goed doorgerekend. 1 punt is terecht.
Kortom: volledig eens met jouw toevoeging.
2.10.
Over opgave 14 schreef de tweede corrector het volgende:

Volledig eens met jouw toevoeging.
2.11.
Met betrekking tot opgave 15 schreef de tweede corrector het volgende:

De 2 punten moeten 1 punt zijn. ik heb dit niet in mijn excel verwerkt maar staat wel op de papieren punten die ik hier nog heb (uitroepteken, zie foto in de bijlage). Dit is niet zichtbaar in Wolf omdat er al 1 punt stond en er niks gewijzigd hoefde te worden. Het ene punt is inderdaad voor de 1,77 : 2 = 0,885.
Verder klopt er niets van de berekening. Omdat de leerling wel weet dat hij de helft gebruikt maar niet op een goed tussenantwoord komt tovert hij ergens 17,5 vandaan om maar op 35 graden uit te komen. dit is wiskundig totaal niet onderbouwd dus geen punt waard. Anders gezegd: dat is rekenen met behulp van het antwoord, wat niet is toegestaan.
2.12.
Vervolgens heeft de directeur van de Rientjes Mavo overleg gevoerd, onder andere met de inspectie. Daarna heeft hij aan [eiser] meegedeeld dat de beide correctoren overeenstemming hadden over de juistheid van de gegeven score en dat de procedure daarmee was afgerond. De examenuitslag bleef, ondanks protest van [eiser] , ongewijzigd.
2.13.
Desgevraagd heeft de eerste corrector voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het kort geding een schriftelijke toelichting gegeven aan de directeur van de Rientjes Mavo , over de gang van zaken in de periode nadat [eiser] de puntentoekenning ter discussie had gesteld:

In deze periode is er veel contact geweest tussen mij en [de tweede corrector]. In de reactie van [de tweede corrector] op 3-7-2018 staat duidelijk dat hij niet accoord gaat met het toekennen van een punt. (…) Ik heb op 9-7-2018 (…) nogmaals gemaild met de vraag of hij zijn reactie zou willen ondertekenen. Hierop is geen reactie meer gekomen. In de tussentijd is er ook regelmatig contact geweest tussen de examensecretarissen waarbij naar voren is gekomen dat zij als school bij hun standpunt blijven. De exacte chronologie van de examensecretarissen heb ik niet.
Gezien het feit dat we in eerste instantie de volledig correcte procedure hebben doorlopen is mijn conclusie is dat ik er begrip voor heb dat het punt niet wordt toegekend. Er bestaat volgens de procedure ook niet een mogelijkheid tot middelen achteraf.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, kort gezegd, dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, drie extra punten aan [minderjarige] toekent voor het wiskunde-examen, dan wel dat de voorzieningenrechter dit examen voor een herbeoordeling voorlegt aan de inspectie voor het onderwijs dan wel aan een door de inspectie aan te wijzen onafhankelijke deskundige, met veroordeling van de Rientjes Mavo in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met rente.
3.2.
[eiser] stelt daartoe dat de opgaves 10, 14 en 15 van het wiskunde-examen niet juist zijn beoordeeld, en dat Rientjes Mavo onrechtmatig handelt jegens [minderjarige] door ondanks de ondeugdelijke beoordeling te weigeren het examencijfer bij te stellen, dan wel nieuwe correctoren aan te stellen voor een herbeoordeling. Omdat het Examenreglement noch het Eindexamenbesluit VO voorziet in de mogelijkheid bezwaar of beroep aan te tekenen tegen een door de directeur vastgesteld examencijfer, ziet [eiser] zich genoodzaakt zich tot de voorzieningenrechter te wenden. Hij voegt daaraan toe dat het spoedeisend belang gegeven is, aangezien [minderjarige] is aangenomen op een vervolgopleiding, onder de voorwaarde dat hij over een VMBO-diploma beschikt. De opleiding start op 27 augustus 2018.
3.3.
De Vechtstreek voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is bevoegd om een oordeel te geven in deze zaak. Het geschil draait immers om de vraag of de correctoren van het wiskunde-examen voldoende punten aan [minderjarige] hebben toegekend, en daarmee om de vraag of het kennen en kunnen van een eindexamenkandidaat goed is beoordeeld. Artikel 8:4 lid 3 onder b van de Algemene Wet Bestuursrecht zondert besluiten daarover uit van de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Een afgewezen examenkandidaat is daarom aangewezen op de burgerlijke rechter. In spoedeisende zaken, zoals deze, is dat de voorzieningenrechter.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat in wetten en daarop gebaseerde besluiten nauwkeurig is vastgelegd hoe het kennen en kunnen van een eindexamenkandidaat moet worden beoordeeld. Daaruit blijkt een grote rol voor de twee correctoren en ook voor de directies van de scholen waaraan zij verbonden zijn, ingeval de correctoren onderling niet tot overeenstemming kunnen komen. De voorzieningenrechter kan deze voorschriften niet negeren. Hij kan niet naar believen ingrijpen in de voorgeschreven procedure – en het is ook niet aan hem om zelfstandig te bepalen hoeveel punten aan [minderjarige] toegekend hadden moeten worden. Reeds daarop moet de primaire vordering stranden.
4.3.
De taak van de voorzieningenrechter is terughoudender. Alleen als sprake is van aperte procedurele of inhoudelijke onjuistheden, of van aperte onzorgvuldigheden, die zouden kunnen meebrengen dat de beoordeling door de correctoren niet deugt – in die zin dat de correctoren in redelijkheid niet tot het toegekende puntenaantal hadden kunnen komen –, is er plaats voor ingrijpen door de voorzieningenrechter, op een manier zoals subsidiair is gevorderd.
4.4.
De voorzieningenrechter zal thans beoordelen of in deze zaak sprake is van de bedoelde aperte onjuistheden of onzorgvuldigheden. Daarbij is relevant dat niet dwingend is voorgeschreven hoe moet worden gehandeld als de toegekende en vastgestelde punten ter discussie worden gesteld. Artikel 42 van het Eindexamenbesluit VO beschrijft immers alleen de procedure om tot die puntentoekenning te komen. De voorzieningenrechter zal uitgaan van de procedure zoals die is beschreven in de Handreiking, omdat De Vechtstreek die procedure naar eigen zeggen heeft gevolgd en tussen partijen niet in geschil is dat dit een geschikte procedure is voor gevallen zoals deze, waarin een geschil bestaat over reeds toegekende punten. Waar nodig zal de voorzieningenrechter ook aansluiting zoeken bij de procedure van artikel 42 van het Eindexamenbesluit VO. Dat zal hierna nog nader worden toegelicht.
4.5.
[eiser] is van mening dat voor drie opgaves, 10, 14 en 15, het toegekende puntenaantal niet deugt. De voorzieningenrechter constateert dat met betrekking tot deze opgaves de eerste stappen van de Handreiking zijn gevolgd: [eiser] heeft namens [minderjarige] zijn argumenten op papier gezet, waarna achtereenvolgens de eerste en tweede corrector hun visie op de puntentoekenning hebben gegeven. Wat de opgaves 10 en 14 betreft overweegt de voorzieningenrechter dat de correctoren het blijkens hun schriftelijke uitleg eens zijn over de toegekende scores. En hoewel mogelijk ook een ander puntenaantal verdedigbaar was geweest, is het voor deze opgaves door de correctoren gegeven puntenaantal niet apert onjuist of onzorgvuldig. Voor een herbeoordeling van deze opgaves bestaat dan ook geen aanleiding.
4.6.
Met betrekking tot opgave 15 ligt dat anders. De eerste corrector kwam daarbij tot de conclusie dat [eiser] gelijk had: “
Kortom, Ik geeft [minderjarige] voor vraag 15 in de herziening toch 2 punten (ipv 1p)”; de tweede corrector hield vast aan zijn eerdere overtuiging: “
De 2 punten moeten 1 punt zijn.” Wat daar verder inhoudelijk ook van zij, uit deze zinnen kan in ieder geval geen overeenstemming tussen beide correctoren worden afgeleid. Verder is gebleken dat de eerste corrector in eerste instantie ook al van mening was dat [minderjarige] 2 punten had verdiend voor deze opgave en dit ook op het examenblad had vermeld, maar abusievelijk slechts 1 punt had vermeld op de totale tellijst. Omdat de tweede corrector van mening was dat 1 punt toereikend was, heeft hij de tellijst niet aangepast. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de opmerking van de eerste corrector, dat hij deze opgave toch 2 punten waard vindt, geen gevolg is van een gewijzigd inzicht bij deze eerste corrector, maar dat de beide correctoren het over de waardering van deze opgave van aanvang aan oneens zijn geweest. Ten gevolge van de vermelding van 1 punt op de tellijst door de eerste correcter, hebben de beide correctoren hierover in eerste instantie echter geen overleg gevoerd.
4.7.
De Vechtstreek stelt dat de correctoren na hun schriftelijke opmerkingen telefonisch overleg met elkaar hebben gevoerd, waarin zij alsnog overeenstemming hebben bereikt over niet-aanpassing van de score. Dat die overeenstemming niet schriftelijk is bevestigd, doet daar volgens De Vechtstreek niet aan af. De voorzieningenrechter kan De Vechtstreek niet volgen in dat standpunt. Uit het (in 2.13 van dit vonnis geciteerde) e-mailbericht van de eerste corrector blijkt immers niet dat zij alsnog inhoudelijke overeenstemming hebben bereikt. Integendeel. Anders dan De Vechtstreek heeft betoogd, kan uit dit e-mailbericht alleen worden afgeleid dat de tweede corrector niet bereid bleek om een punt extra toe te kennen, dat hij vervolgens niet meer reageerde, waarna de eerste corrector zich maar heeft neergelegd bij handhaving van de al toegekende score, omdat volgens hem procedureel in ieder geval correct was gehandeld (wat kan worden betwijfeld, nu het ervoor moet worden gehouden dat de destijds aangenomen overeenstemming feitelijk het gevolg was van een vergissing op de totale tellijst). Wat De Vechtstreek daar verder ook over heeft betoogd, de enkele omstandigheid dat de eerste corrector begrip kon opbrengen voor het standpunt om één punt toe te kennen is onvoldoende voor de conclusie dat beide correctoren overeenstemming hadden bereikt. Dit geldt niet alleen omdat uit de e-mail niet blijkt voor wiens standpunt de eerste corrector begrip kan opbrengen (eerder schrijft hij immers “dat er ook regelmatig contact geweest tussen de examensecretarissen waarbij naar voren is gekomen dat zij als school bij hun standpunt blijven”) maar vooral ook omdat het ervoor moet worden gehouden dat die overeenstemming ook in eerste instantie al heeft ontbroken.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat een hoge mate zorgvuldigheid in de procedure gerechtvaardigd is. Schriftelijke vastlegging draagt daaraan bij, omdat op die wijze aanstonds duidelijk is of de correctoren overleg hebben gevoerd en of zij daarbij tot overeenstemming zijn gekomen. Van de schoolleiding (de directeur en de examensecretaris) had daarom ook mogen worden verwacht dat zij zich actiever had opgesteld en bij de correctoren had aangedrongen op opschriftstelling. Bij het ontbreken van overeenstemming had de schoolleiding ook niet zonder meer aan [eiser] mee mogen delen dat zij verder niets voor hem kon betekenen. In zijn algemeenheid zou dit immers betekenen dat een corrector die om wat voor reden dan ook weigert zijn eerdere waardering aan te passen feitelijk in zijn eentje de uitkomst bepaalt. De schoolleiding had moeten concluderen dat de noodzakelijke overeenstemming nog niet was bereikt, waarna vervolgens bijvoorbeeld de in de Handreiking onder 3b beschreven procedure in gang had moeten worden gezet. Van de schoolleiding had in deze context ook mogen worden verwacht dat zij meer initiatief had genomen om die overeenstemming te bereiken, net zoals van haar had mogen worden verwacht in een situatie als bedoeld in artikel 42 van het Eindexamenbesluit VO. Indien, zoals in deze zaak, de andere school medewerking aan deze procedure weigerde, had zij zich moeten inzetten voor een andere oplossing om uit de impasse te geraken. Het moge zo zijn dat een dergelijke actieve rol voor de onderhavige situatie niet is voorgeschreven, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat dit in de onderhavige situatie een minder actieve houding zou rechtvaardigen.
4.9.
De Vechtstreek heeft in dit verband nog aangevoerd dat de schoolleiding niet over een nacht ijs is gegaan, en contact heeft opgenomen met de inspectie, die met de schoolleiding van mening was dat de procedure zonder aanpassing van de score moest worden beëindigd. Dat maakt de situatie echter niet anders, al was het maar omdat De Vechtstreek niet heeft toegelicht wat zij met de inspectie heeft besproken, waardoor niet valt uit te sluiten dat de schoolleiding in haar contacten met de inspectie is uitgegaan van de onjuist bevonden premisse dat de beide correctoren overeenstemming hadden bereikt. Doorslaggevend is echter dat de schoolleiding hier een eigen verantwoordelijkheid heeft, zodat zij zich niet kan beroepen op een door de inspectie gegeven (en in deze procedure onjuist gebleken) advies.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat bij de behandeling van de bezwaren van [eiser] over opgave 15 sprake is van aperte onzorgvuldigheden, die zouden kunnen meebrengen dat de beoordeling door de correctoren niet deugt. Om die reden zal de subsidiaire vordering worden toegewezen, in die zin dat De Vechtstreek zal worden veroordeeld om deze opgave uit het wiskunde-examen van [minderjarige] binnen vijf dagen na de datum van dit vonnis voor te leggen aan een derde corrector. Die derde corrector dient, teneinde alle eventuele twijfels over mogelijke vooringenomenheid weg te nemen, te worden aangewezen door de inspectie.
4.11.
De Vechtstreek zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [eiser] heeft weliswaar gevorderd dat de Rientjes Mavo in de kosten wordt veroordeeld, maar dat beschouwt de voorzieningenrechter als een kennelijke verschrijving. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 98,01
- griffierecht 291,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.369,01
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. Ook de gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt De Vechtstreek om opgave 15 uit het wiskunde-examen van [minderjarige] binnen vijf dagen na de datum van dit vonnis voor te leggen aan een derde, door de inspectie aangewezen, corrector, die een herbeoordeling uitvoert,
5.2.
veroordeelt De Vechtstreek in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.369,01, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan genoemd bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt De Vechtstreek in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat De Vechtstreek niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018. [1]

Voetnoten

1.type: CD4485