Op 5 september 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar, geboren in 1975. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De schuldenaar was sinds 21 juli 2015 onderworpen aan deze regeling, maar had te maken met persoonlijke problematiek, waaronder verslaving en psychische klachten, die zijn vermogen om te solliciteren beïnvloedden. De bewindvoerder had verzocht om verlenging van de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen in de sollicitatieplicht niet aan de schuldenaar konden worden toegerekend, gezien zijn ontheffingen van de sollicitatieplicht door de rechter-commissaris in verband met zijn hulpverlening.
De rechtbank overwoog dat de schuldenaar gedurende de regeling steeds ontheven was van de sollicitatieplicht en dat de bewindvoerder onvoldoende bewijs had geleverd dat de schuldenaar op dat moment niet aan zijn verplichtingen voldeed. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, waarin werd gesteld dat verlenging van de schuldsaneringsregeling alleen mogelijk is als de schuldenaar toerekenbaar tekortschiet in zijn verplichtingen. De rechtbank concludeerde dat het belang van de schuldeisers geen zelfstandige grond voor verlenging kan zijn. De rechtbank stelde het salaris van de bewindvoerder vast op maximaal € 3.190,08, te betalen uit het aanwezige actief van de schuldenaar.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar in overweging te nemen bij de beoordeling van zijn verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de belangen van de schuldenaar en de schuldeisers zorgvuldig afgewogen en kwam tot de conclusie dat de schuldenaar niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn tekortkomingen in de sollicitatieplicht, gezien de context van zijn hulpverlening en persoonlijke problemen.