Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- verzoeker;
- mevrouw [bewindvoerder] , bewindvoerder over de goederen van verzoeker, als belanghebbende.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 25 september 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker tegen mr. C.J. Hofman, de behandelend kantonrechter in een eerdere zaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de kantonrechter niet de nodige bescherming had geboden aan verzoeker in verband met de weigering van de bewindvoerder om een betaald LinkedIn-account te activeren. Verzoeker stelde dat deze weigering in strijd was met zijn mensenrechten, zoals vastgelegd in VN-resoluties. Tijdens de zitting op 3 september 2018 had de kantonrechter al aangegeven dat de evaluatie van de bewindvoering naar een andere zitting kon worden verplaatst, maar verzoeker wilde hier geen gebruik van maken.
De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden die door verzoeker zijn aangevoerd, beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. De kantonrechter had geen persoonlijke vooringenomenheid getoond en de eerdere beslissingen van de kantonrechter, die verzoeker onwelgevallig waren, vormden geen grond voor de vrees voor partijdigheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure in de oorspronkelijke stand voortgezet.
De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de betrokken partijen op de hoogte gesteld van deze beslissing. De wrakingskamer heeft de procedure van verzoeker met zaaknummer 6434027 MT VERZ 17-11454 opgedragen om voort te zetten in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.