ECLI:NL:RBMNE:2018:4689

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
16/069240-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld en bedreiging met zware mishandeling door minderjarige

Op 25 september 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die op 21 januari 2018 te Lelystad openlijk geweld heeft gepleegd en bedreiging met zware mishandeling heeft geuit. De zaak kwam voor de rechtbank na een terechtzitting op 11 september 2018, waar de officier van justitie, mr. A. Nieli, de vordering en standpunten naar voren bracht. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. V.C. van der Velde, heeft zich verdedigd tegen de tenlastelegging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: het primair ten laste gelegde feit was diefstal met geweld, en het subsidiair ten laste gelegde feit was openlijk geweld plegen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde feit, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, openlijk geweld, wel bewezen. De verdachte had op de Jolbrug te Lelystad samen met anderen geweld gepleegd tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan bedreiging van [slachtoffer 2] met zware mishandeling.

De rechtbank legde een jeugddetentie van 1 maand op, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 40 uren in de vorm van een werkstraf. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals met de persoon van de verdachte, die niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging en bedreiging, en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/069240-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 september 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [2003] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres]
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Nieli en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.
Tevens zijn de moeder van verdachte en haar vriend ter terechtzitting verschenen.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:
op 21 januari 2018 te Lelystad samen met anderen met geweld een broek, een jas, een telefoon en een zonnebril van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gestolen.
feit 1 subsidiair:
op 21 januari 2018 op de Jolbrug te Lelystad openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
feit 2:
op 21 januari 2018 te Lelystad [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
feit 1 primair:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten
laste gelegde feit heeft begaan. Weliswaar is bewijs voorhanden dat op de ten laste gelegde plaats en datum aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorwerpen zijn ontstolen, maar bewijs dat ook verdachte als dader heeft te gelden ontbreekt. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen [1]
feit 1 subsidiair en feit 2:
Verbalisant [verbalisant 1] kreeg op 21 januari 2018 een melding dat op de Jolbrug te Lelystad een beroving had plaatsgevonden. Op de Jolbrug aangekomen troffen zij het slachtoffer [slachtoffer 1] aan. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij samen met zijn vriend een sigaretje stond te roken op de Jolbrug. Op een gegeven moment zag hij een man met een donkere huidskleur en een zwarte jas voorbij lopen. De man gedroeg zich verdacht en liep op een geven moment terug richting [slachtoffer 1] . De man wilde hem slaan, maar hij wist dit te ontwijken. Hierop pakte de man [slachtoffer 1] plotseling bij zijn jas en vloerde hem naar de grond. Plotseling waren daar nog drie andere jongens. De jongen met de rode jas gaf het slachtoffer twee keer een schop tegen zijn hoofd. De vriend van [slachtoffer 1] probeerde hem te helpen en is hierdoor ook in de vechtpartij terecht gekomen. Eén van de daders, de kleinste dader, heeft ook staan filmen. [2]
Verbalisant [verbalisant 2] hoorde [slachtoffer 1] verklaren dat die jongens zijn vriend helemaal in elkaar hadden geslagen en dat deze vriend veel meer klappen had gekregen dan hijzelf en dat ze de broek van zijn vriend hadden afgepakt. Verbalisant [verbalisant 2] is op aanwijzing van [slachtoffer 1] naar de woning van het andere slachtoffer gegaan, zijnde [slachtoffer 2] . In de woning zag hij dat [slachtoffer 2] bloed aan de linkerzijde van zijn gezicht had en dat zijn gezicht aan de linkerzijde ter hoogte van zijn jukbeenderen dikker was dan aan de linkerzijde (de rechtbank begrijpt: rechterzijde). Verbalisant [verbalisant 2] hoorde dat de telefoon van [slachtoffer 2] overging en dat [slachtoffer 2] deze opnam. Op verzoek van verbalisant [verbalisant 2] is de telefoon op de speaker gezet om het gesprek te kunnen volgen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft het gesprek met zijn diensttelefoon opgenomen. Hij hoorde dat het telefoongesprek ging over een conflict over de betaling van een geldbedrag van € 35,-. Hij hoorde een persoon praten die zich bekend maakte als [verdachte] . Hij hoorde [verdachte] zeggen dat hij de jongen was die in het zwart gekleed was. Ook hoorde de verbalisant [verdachte] meerdere keren bedreigende uitlatingen doen naar [slachtoffer 2] . [3]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer 1] (de rechtbank leest: [slachtoffer 1] ) op de Jolbrug stond. Hij zag een Antilliaanse man vanuit de Jol komen lopen. Hij zag dat de man hen in eerste instantie voorbijliep, maar zich daarna omdraaide. Hij zag dat deze man [slachtoffer 1] vastpakte bij zijn jas. Terwijl deze man [slachtoffer 1] vastpakte zag hij vanuit de Jol nog drie voor hem onbekende personen komen aanlopen. Eén van deze jongens kwam op hem aflopen en hij zag en voelde dat deze jongen hem klappen gaf met gebalde vuist. Hij voelde dat hij op zijn linkerwang werd geraakt. Hij voelde dat hij op de grond werd getrokken en, terwijl hij op de grond lag, werd zijn trainingsbroek uitgetrokken. [slachtoffer 2] raakte in paniek en wist te ontkomen door over het hek van de brug te klimmen. Terwijl hij wegging zag hij dat een jonge jongen, dit was één van de eerder genoemde drie jongens, aan het filmen was. Hij is gelijk naar huis gegaan en toen hij thuis was, kwam de politie langs. Terwijl hij met de politie aan het praten was, werd hij anoniem gebeld. De persoon die hem belde ken hij niet, maar [slachtoffer 2] gelooft dat hij zei dat hij [verdachte] was. [verdachte] zei dat hij € 35,- moest betalen en dat hij anders problemen had. [4]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft het met de diensttelefoon opgenomen telefoongesprek op 21 januari 2018 letterlijk uitgewerkt, hieruit blijkt dat onder meer het volgende is gezegd:
“ [verdachte] : ik wil voor vanavond die geld voor... Ik wil voor vanavond die geld van [A] en als ik ooit hoor dat jij of je matties [A] met 1 vinger aanraakt, dan zorgen we dat je nooit meer loopt, duidelijk?
[slachtoffer 2] : hmhm
[verdachte] : en dat mag je zien als een bedreiging.(…)
[slachtoffer 2] : met wie spreek ik nu?
[verdachte] : met [verdachte] , met [verdachte] .
[slachtoffer 2] : met [verdachte] ?
[verdachte] : ja, die kleine van net
[slachtoffer 2] : wie is die kleine? Ik zag niemand hoor.
[verdachte] : die helemaal in zwart was
[slachtoffer 2] : was jij diegene die aan het filmen was?
[verdachte] : juist”
Verbalisant [verbalisant 3] vermeldt daarbij dat zij op 21 januari 2018 met aangever [slachtoffer 2] heeft gesproken en op 22 januari 2018 verdachte [verdachte] heeft gehoord. Zij herkende in het door haar uitgewerkte telefoongesprek de stemmen van [slachtoffer 2] en verdachte. [5]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op aangeven van één van de medeverdachten het incident op de Jolbrug te Lelystad heeft gefilmd.
Bewijsoverweging
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten
feit 1 subsidiair:
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte weliswaar ten tijde van de schermutseling aanwezig is geweest op de ten laste gelegde plaats en daarvan een filmopname heeft gemaakt, maar dat er overigens geen aanwijzingen zijn voor zijn wezenlijke bijdrage aan het ten laste gelegde. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij alleen, zonder andere jongens, kwam aanlopen en dat [slachtoffer 2] toen op de grond lag, opstond en wegliep. Hij heeft dit op het verzoek van de andere jongens gefilmd. Van het geweld heeft hij naar zijn zeggen niets meegekregen.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, reeds omdat het zijn weerlegging vindt in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende. Uit die bewijsmiddelen volgt dat het incident begon met één persoon die de brug opliep en toen [slachtoffer 1] aanviel en dat er vervolgens nog drie jongens de brug kwamen oplopen die [slachtoffer 2] aanvielen. Eén van deze drie jongens, te weten verdachte, heeft dit gefilmd. Dit filmen is op zichzelf beschouwd geen daad van geweld, maar in verbinding met zijn aanwezigheid toen en daar, het filmen van het geweld op aangeven van een medeverdachte, en de inhoud van het met de andere jongens gelegde telefonische contact - dat onmiskenbaar ook dreigend van aard is geweest - heeft verdachte te gelden als een pleger van openlijk geweld. Daarbij komt dat gesteld noch is gebleken dat verdachte ook maar iets heeft ondernomen om het geweld te voorkomen of te stoppen. Integendeel, hij is gaan filmen en heeft die opname via Instagram op het internet geplaatst. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte welbewust heeft deelgenomen aan het openlijk geweld, en daaraan bovendien een significante bijdrage heeft geleverd zodat hij als pleger daarvan dient te worden aangemerkt.
feit 2:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar op 21 januari 2018 een telefoongesprek met [slachtoffer 2] heeft gevoerd, maar dat hij het niet is geweest die de ten laste gelegde bewoordingen heeft gebruikt; er waren ook anderen die toen door de telefoon hebben gesproken. De rechtbank gaat aan deze ontkenning voorbij. Verbalisant [verbalisant 3] heeft het telefoongesprek letterlijk uitgewerkt en heeft de stemmen van verdachte en [slachtoffer 2] herkend en heeft in zijn proces-verbaal aangeduid aan wie welke gesproken woorden moeten worden toegeschreven. In het proces-verbaal is immers te lezen dat op het moment dat er een andere stem te horen is, deze wordt aangegeven met ‘Nnman’. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 2] heeft bedreigd door hem de ten laste gelegde bewoordingen toe te voegen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair:
hij op 21 januari 2018 te Lelystad, openlijk, te weten, op de Jolbrug, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door
- voornoemde [slachtoffer 1] bij de jas vast te pakken en
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen te slaan tegen de wang, op de grond te trekken en de broek uit te trekken;
feit 2:
hij op 21 januari 2018 te Lelystad, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "als ik ooit hoor dat jij of je matties [A] met 1 vinger aanraakt, dan zorgen we dat je nooit meer loopt".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2:
bedreiging met zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 1 maand, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 60 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat een voorwaardelijke jeugddetentie niet aan de orde is gelet op de kanttekeningen die zijn gemaakt bij de ernst van het feit. Daarnaast heeft de verdediging verzocht een taakstraf in de vorm van een leerstraf van 40 uren op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de personen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het aandeel van verdachte heeft bestaan in het van nabij filmen van het door zijn mededaders gepleegde geweld. Aldus handelend heeft hij de dreiging en het geweld van de mededaders versterkt. Vervolgens heeft verdachte dit filmpje op
social mediageplaatst. Nadat dit geweld heeft plaatsgevonden heeft verdachte niet geschroomd om één van de slachtoffers daarvan telefonisch te bedreigen met zware mishandeling. Zijn deze feiten op zichzelf beschouwd al volkomen laakbaar, ten nadele van de verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de ernst van zijn gedragingen niet tot nauwelijks inziet. Een opening van zaken is door hem niet gegeven. Daarbij komt dat dergelijke feiten grote impact plegen te hebben op de slachtoffers daarvan en versterken deze in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 8 augustus 2018 waaruit blijkt verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen opeen Advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 31 juli 2018, opgesteld door I. Fidder. Hierin is naar voren gekomen dat het recidiverisico op laag wordt ingeschat en dat er over het algemeen weinig zorgen zijn. Er wordt geadviseerd om aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Op te leggen straf
Anders dan door de raadsman bepleit, acht de rechtbank gelet op de ernst van de feiten een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie aangewezen. De raadsman heeft verzocht de taakstraf in de vorm van een leerstraf op te leggen. Dit verzoek zal de rechtbank niet volgen nu de Raad voor de Kinderbescherming heeft geconcludeerd dat een gedragsinterventie in de vorm van een leerstraf niet aan de orde is. De rechtbank legt daarom de taakstraf in de vorm van een werkstraf op.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
1 maand;
- bepaalt dat de jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 jarenvast;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafin de vorm van een werkstraf van
40 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.L. Beljaars, voorzitter, mrs. R. Veldhuisen en
H.B.W. Beekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 september 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een broek, een jas, een telefoon en/of een zonnebril, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- voornoemde [slachtoffer 1] bij de jas vast te pakken en/of meermalen, althans éénmaal te slaan en/of te stompen op de mond, althans op/tegen het gezicht en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen, althans éénmaal te slaan en/of te stompen tegen de wang, althans op/tegen het gezicht en/of op de grond te gooien/trekken en/of de broek uit te trekken;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland openlijk, te weten, op of aan de Jolbrug, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee, althans één of meer perso(o)n(en) te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
door
- voornoemde [slachtoffer 1] bij de jas vast te pakken en/of meermalen, althans éénmaal te slaan en/of te stompen op de mond, althans op/tegen het gezicht en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen, althans éénmaal te slaan en/of te stompen tegen de wang, althans op/tegen het gezicht en/of op de grond te gooien/trekken en/of de broek uit te trekken;
feit 2:
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "als ik ooit hoor dat jij of je matties [A] met 1 vinger aanraakt, dan zorgen we dat je nooit meer loopt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 februari 2018, genummerd 2018021530, opgemaakt door politie Midden-Nederland], doorgenummerd 1 tot en met 806. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 501 en 503.
3.Pagina 512 tot en met 514.
4.Pagina 526 tot en met 528.
5.Pagina 531.