ECLI:NL:RBMNE:2018:4795

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
16/652633-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot gevangenhouding op grond van artikel 66a Wetboek van Strafvordering

Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot gevangenhouding van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op grond van artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt dat voor het eerste feit niet is voldaan aan de vereiste van een gevangenisstraf van ten minste acht jaar, waardoor de toepassing van artikel 66a niet mogelijk is. Voor het tweede feit, waar wel ernstige bezwaren voor bestaan, is de rechtbank van oordeel dat de vordering niet toewijsbaar is, omdat de op te leggen straf of maatregel mogelijk geen of minder vrijheidsbeneming meebrengt dan de duur van de voorlopige hechtenis die de verdachte tot op heden heeft uitgezeten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gevangenhouding op 30 augustus 2018 was bevolen voor 30 dagen, maar dat de officier van justitie verzuimd heeft tijdig de verlenging van dit bevel te vorderen. De rechtbank heeft de stukken in het dossier en de schriftelijke verklaring van de verdachte in haar beoordeling betrokken. De rechtbank concludeert dat de gronden voor voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig zijn, maar dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. De rechtbank heft de voorlopige hechtenis van de verdachte op.

De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer en is ondertekend door de voorzitter en de rechters in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Utrecht

Parketnummer: 16/652633-18

Beslissing van de meervoudige raadkamer van 2 oktober 2018 op de vordering van de officier van justitie tot
gevangenneming op grond van artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte is:

[verdachte]

geboren op
[1997]te
[geboorteplaats]
thans verblijvende in
PI Almere

De beoordeling.

De rechtbank betrekt het volgende bij de beoordeling:
-het bevel gevangenhouding;
-de overige stukken in het dossier;
-hetgeen is besproken bij het onderzoek in raadkamer van
2 oktober 2018;
-de schriftelijke verklaring van de verdachte dat hij niet op de vordering wenst te worden gehoord.
Is voldaan aan de vereisten van artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering?
Uit de stukken blijkt dat de rechtbank op 30 augustus 2018 de gevangenhouding heeft bevolen voor 30 dagen in verband met ernstige bezwaren voor – kort weergegeven - :
aanwezig hebben van verdovende middelen (harddrugs);
handel in verdovende middelen (harddrugs).
De tenuitvoerlegging van dit bevel is aangevangen op 1 september 2018 om 15.45 uur.
De officier van justitie heeft verzuimd tijdig de verlenging van voornoemd bevel te vorderen.
De rechtbank overweegt allereerst dat de vordering ziet op de twee feiten waarvoor eerder de gevangenhouding is bevolen. Vastgesteld moet worden dat artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering in ieder geval toepassing mist voor het eerste feit, nu dit geen feit is dat is bedreigd met een gevangenisstraf van tenminste acht jaar.
De rechtbank ziet zich daarmee geplaatst voor de vraag of de vordering wel toewijsbaar is voor het tweede feit.
De ernstige bezwaren
De rechtbank is allereerst van oordeel dat er nog steeds een ernstige verdenking is wat betreft dit feit, omschreven in het bevel bewaring.
De rechtbank merkt daarbij op dat de rechter-commissaris de ernstige bezwaren voor feit 2 alleen aanneemt voor de dag van de aanhouding. De rechtbank zal dit ook als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de onderhavige vordering.
De gronden
De rechtbank is van oordeel dat de grond(en) voor voorlopige hechtenis, genoemd in het bevel gevangenhouding, ook nu nog aanwezig is (zijn).
Beroep op artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering
Nu de vordering alleen nog betrekking kan hebben op feit 2, zoals hiervoor is vastgesteld, en uitgaande van het dossier zoals dat thans voorligt, zodat daarmee alleen ernstige bezwaren bestaan voor het dealen gedurende 1 dag, moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de op te leggen straf of maatregel geen of minder vrijheidsbeneming meebrengt dan de duur van de voorlopige hechtenis die verdachte tot op heden heeft uitgezeten (artikel 67a lid 3 van het Wetboek van strafvordering).
Dit heeft tot gevolg dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen. De rechtbank zal de voorlopige hechtenis waarin verdachte zich thans feitelijk bevindt, opheffen.

De beslissing.

De rechtbank:

wijst af de vordering van de officier van justitie;

heftop de voorlopige hechtenis.
Aldus gedaan te Utrecht op
2 oktober 2018door mrs.
E.H.M. Druijf,voorzitter,
I.J.B. Corbeijen
H.E. Spruit,rechters, in tegenwoordigheid van
K. van Langen,griffier.
De beslissing is door een van de rechters en de griffier ondertekend.