ECLI:NL:RBMNE:2018:480

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
453691 / HA RK 18-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

Op 29 januari 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker. Dit verzoek was ingediend op basis van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en betrof de rechters mr. C.A. de Beaufort, mr. R.M. Berendsen en mr. N.M. Spelt, die eerder betrokken waren bij een andere procedure. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend omdat hij meende dat de rechters niet onpartijdig konden oordelen, onder andere vanwege het feit dat hij geen opnames mocht maken van de zitting. De wrakingskamer heeft overwogen dat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de rechters vooringenomen waren. De wrakingskamer heeft besloten het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond te verklaren en heeft bepaald dat een volgend verzoek tot wraking op dezelfde grond niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 453691 / HA RK 18-24
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
29 januari 2018
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft bij brief van 18 januari 2018, ter griffie ingekomen op 22 januari 2018, de leden van de wrakingskamer in zaaknummer 450623 / HA RK 17-271 gewraakt. Dat zijn de rechters mr. C.A. de Beaufort, mr. R.M. Berendsen en mr. N.M. Spelt. De behandeling ter terechtzitting van laatstgenoemde procedure heeft plaatsgevonden op
12 januari 2018.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
2.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.4.
In artikel 8:18, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de verzoeker en de rechter(s) wiens wraking is verzocht in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Hiermee is beoogd verzoekers de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hen aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan zij menen dat de onpartijdigheid van één of meer bepaalde rechters in het geding is. Het in deze bepaling opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het verzoek. In het onderhavige verzoek ziet de wrakingskamer aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en uitspraak te doen over het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek zonder dat dit verzoek ter zitting wordt behandeld. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
2.5.
Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling van zijn wrakingsverzoek tegen de bestuursrechter in de zaak met zaaksnummer UTR 16 / 4142 BESLU V83 de wrakingskamer gewraakt. Reden van deze wraking is onder andere dat verzoeker geen opnames heeft mogen maken van de wrakingszitting. Deze wraking is behandeld op de zitting van 12 januari 2018 door de tweede wrakingskamer. Op deze zitting heeft de wrakingskamer verzoeker evenmin toegestaan om opnames te maken. Bij brief van 18 januari 2018 heeft verzoeker deze tweede wrakingskamer gewraakt. Ook aan dit wrakingsverzoek ligt de afwijzing van het verzoek om opnames van de zitting te mogen maken ten gronde. Dit wrakingsverzoek ligt nu ter beoordeling voor.
2.6.
De wrakingskamer overweegt dat de behandeling van voorliggend wrakingsverzoek op zitting tot gevolg kan hebben dat verzoeker weer vraagt om de zitting op te mogen nemen, dit weer wordt afgewezen en hij zich wederom genoodzaakt ziet om te wraken. Om niet in een dergelijke impasse te raken, ziet de wrakingskamer aanleiding om deze zaak zonder zitting te behandelen. Daarnaast is het vaste rechtspraak dat de wrakingskamer een verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting kan afwijzen indien het verzoek kennelijk ongegrond is.
2.7.
De beslissing van de wrakingskamer om opname van de zitting niet toe te staan, is een procesbeslissing. Van dergelijke beslissingen kan de juistheid in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Slechts indien een procesbeslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
2.8.
Op grond van de huisregels van deze rechtbank is het verboden om in de gebouwen van deze rechtbank geluidsopnames te maken. Uitgangspunt is dus dat zittingen niet mogen worden opgenomen. Hiervan kan door de behandelend rechter(s) worden afgeweken, bijvoorbeeld indien dit op medische gronden noodzakelijk wordt geacht. Verzoeker stelt dat van deze situatie sprake is. Hij legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat de wrakingskamer niet, althans onvoldoende kennis heeft genomen van de door hem overgelegde medische stukken ter onderbouwing van de medische noodzaak voor opname van de zitting. Voorts stelt verzoeker dat de leden van de wrakingskamer geen medici zijn. Uit het wrakingsverzoek blijkt dat de wrakingskamer de zitting heeft geschorst na ontvangst van de betreffende medische stukken van verzoeker en vervolgens heeft beslist dat geen opnames gemaakt mogen worden. Hieruit blijkt dat de wrakingskamer kennis heeft genomen van de overgelegde stukken. Verzoeker stelt terecht dat de leden van de wrakingskamer geen medici zijn. Dat betekent dat indien verzoeker een rechter, in dit geval de wrakingskamer, vraagt om van de huisregels af te wijken op medische gronden, hij dit voldoende moet onderbouwen met stukken van medici. Deze stukken bevinden zich niet in het dossier. De wrakingskamer oordeelt gelet op het voorgaande dat de tweede wrakingskamer geen onbegrijpelijke procesbeslissing heeft genomen. Om die reden is het voorliggende wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.
2.9.
De wrakingskamer overweegt tot slot dat voorkomen moet worden dat verzoeker nogmaals een wrakingsverzoek van de wrakingskamer indient als hem wederom niet wordt toegestaan om de zitting op te nemen, omdat dat beschouwd zou moeten worden als misbruik van het wrakingsmiddel. Daarom zal de wrakingskamer, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb, een volgend verzoek tot wraking op dezelfde grond in deze zaken betrekking hebbend op één of meer leden van de wrakingskamer van de rechtbank Midden-Nederland niet in behandeling nemen.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
3.2.
bepaalt dat de behandeling van het wrakingsverzoek met zaaknummer 450623 / HA RK 17-271 dient te worden voortgezet in de stand waarin dit zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
3.3.
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking op dezelfde grond in deze zaken betrekking hebbend op één of meer leden van de wrakingskamer van de rechtbank Midden-Nederland niet in behandeling zal worden genomen;
3.4.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechters tegen wie het verzoek gericht is en andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mr. S.C. Hagedoorn en mr M.J. Slootweg als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R.H.M. den Ouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.