In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 oktober 2018 een beschikking gegeven in een alimentatiekwestie betreffende een jongmeerderjarige, aangeduid als [voornaam van verzoekster]. De verzoekster heeft haar moeder gemachtigd om namens haar te procederen in de echtscheidingsprocedure tussen haar ouders, de man en de vrouw. Het verzoek betreft een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, welke is afgesplitst van de echtscheidingsprocedure. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 juni 2018, waarbij de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in 1993 zijn gehuwd en drie kinderen hebben, waarvan er twee nog minderjarig zijn. De jongmeerderjarige [voornaam van verzoekster] heeft een bijdrage van € 284,50 per maand verzocht, terwijl de man een lagere bijdrage van € 142,-- heeft voorgesteld. De rechtbank heeft de behoefte van [voornaam van verzoekster] vastgesteld op basis van de door de vrouw overgelegde berekeningen, die uitkwamen op € 664,-- per maand voor beide kinderen, wat resulteert in een behoefte van € 332,-- per kind per maand.
De rechtbank heeft de draagkracht van de man beoordeeld over verschillende perioden, rekening houdend met zijn WW-uitkering en latere werk bij twee verschillende bedrijven. De man heeft zijn draagkracht in de periode van 27 mei 2016 tot 1 januari 2017 vastgesteld op € 372,-- per maand, en in de daaropvolgende jaren op respectievelijk € 998,-- en € 987,-- per maand. De rechtbank heeft de beschikbare draagkracht van de vrouw vastgesteld op € 50,-- per maand. Uiteindelijk heeft de rechtbank de door de man te betalen bijdrage aan [voornaam van verzoekster] vastgesteld op € 186,-- per maand voor de periode van 27 mei 2016 tot 1 januari 2017, € 323,-- per maand van 1 januari 2017 tot 1 januari 2018, en € 328,-- per maand vanaf 1 januari 2018 tot de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.