ECLI:NL:RBMNE:2018:4960

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
466928 / HA RK 18-275
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechterlijke beslissing over uitstel comparitie

In deze wrakingszaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster B.V. Het verzoek was gericht tegen de rechter die op 29 augustus 2018 had besloten om een verzoek tot uitstel van een comparitie van partijen af te wijzen. Verzoekster had om uitstel gevraagd in verband met getuigenverhoren in een andere zaak, maar dit verzoek werd afgewezen. Verzoekster stelde dat de afwijzing onbegrijpelijk was en dat dit duidde op vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om het uitstelverzoek af te wijzen een processuele beslissing was en dat deze niet kon leiden tot wraking. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren werd genomen, en de procedure van verzoekster met het oorspronkelijke zaaknummer moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voor de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 466928 / HA RK 18-275
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
12 oktober 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] B.V.,
[adres] in [vestigingsplaats] ,
(verder te noemen: verzoekster),
advocaat: mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het namens verzoekster door mr. Hoogendoorn ingediende wrakingsverzoek van
10 september 2018;
- de schriftelijke reactie van mr. A.J. Reitsma van 21 september 2018.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 28 september 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is namens de wederpartij mr. P.J. Gijsbertsen, waarnemend voor mr. Tomlow, verschenen. Verzoekster is niet verschenen. Mr. Reitsma is met bericht niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 20 juni 2018 bepaald dat op 11 september 2018 een comparitie van partijen plaats zou vinden in de zaak met nummer 6917516 UC EXPL 18-5897 tussen verzoekster en [A] . Bij brief van 21 augustus 2018 heeft verzoekster om uitstel van de comparitie gevraagd in verband met getuigenverhoren in een andere zaak op 11 september 2018 in de rechtbank Noord-Nederland. Bij brief van
22 augustus 2018 heeft mr. Tomlow, de advocaat van de wederpartij van verzoekster bericht zich tegen uitstel te verzetten. Bij e-mail van 29 augustus 2018 is namens de kantonrechter aan verzoekster bericht dat haar verzoek om uitstel afgewezen werd. Bij brief van
27 augustus 2018 vraagt verzoekster nogmaals om uitstel. In aansluiting op dat laatste verzoek stuurt verzoekster een e-mail naar de kantonrechter, waarin zij verzoekt de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot uitstel te motiveren. Op 4 september 2018 is namens de kantonrechter een e-mail met de volgende inhoud aan verzoekster gestuurd:
“Ik bericht u als volgt. Op 12 juni 2018 hebt u, op verzoek van de rechtbank, opgave gedaan van uw verhinderdata, van zowel mr. Hoogendoorn als van uzelf. Met die verhinderdata is rekening gehouden, want vervolgens is door de rechtbank bij vonnis van 20 juni 2018 de comparitie bepaald op 11 september a.s. In dit tussenvonnis is ook bepaald dat genoemde comparitie in beginsel niet zal worden uitgesteld. Pas op 21 augustus 2018 heeft u een uitstelverzoek gedaan, waarmee de wederpartij niet heeft ingestemd. Gelet op het late tijdstip van dit uitstelverzoek, alsmede gelet op de omstandigheid dat de door u gegeven motivering van het uitstelverzoek een verdere vertraging van deze (verzet)zaak niet rechtvaardigt, is uw uitstelverzoek afgewezen.”
Bij e-mail van 6 september 2018 heeft verzoekster (nogmaals) om (nadere) motivering van de beslissing van 29 augustus 2018 gevraagd.
2.2.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter die op 29 augustus 2018 de beslissing genomen heeft het door verzoekster gedane verzoek tot uitstel van de comparitie van partijen die plaats zou vinden op 11 september 2018 af te wijzen.
2.3.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek.
Het verzoek om uitstel is afgewezen met de stelling dat het aanhoudingsverzoek ‘laat’ voor de zitting zou zijn gedaan en de motivering van dat verzoek verdere vertraging niet zou rechtvaardigen. Verzoekster heeft herhaaldelijk verzocht om een motivering waarom de door haar gegeven motivering geen uitstel zou kunnen dragen. Hierop is geen reactie ontvangen. Verzoekster meent dat de beslissing tot afwijzing van het uitstelverzoek, mede in combinatie met de weigering om een concrete uiteenzetting van de beweegredenen te geven, zodanig onbegrijpelijk is dat voor die beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat zij voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter. In elk geval wekt de beslissing de objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoekster dat deze is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoeker.
2.4.
Mr. Reitsma heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie vermeldt zij dat de rolrechter op 29 augustus 2018 het verzoek tot uitstel afgewezen heeft en dat zij het hiervoor onder 2.1 genoemde bericht van 4 september 2018 heeft laten versturen.
Mr. Reitsma stelt zich op het standpunt dat de afwijzing van het uitstelverzoek een processuele beslissing is. Van een dermate onbegrijpelijkheid van deze beslissing dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees daartoe naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, is in dit geval geen sprake. De omstandigheid dat verzoekster het niet eens is met de inhoud van de beslissing, die zij bovendien nadien heeft gemotiveerd, levert geen geslaagde grond op voor wraking. Het wrakingsverzoek dient ongegrond te worden verklaard dan wel te worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van
de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel
vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag
persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een
procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de
procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de
vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een
gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid
schade. De wrakingskamer zat het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde
maatstaven beoordelen.
3.3.
De beslissing om een verzoek tot uitstel al dan niet toe te wijzen is een (tussen)beslissing. Een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig kan gezien het gesloten stelsel van rechtsmiddelen nimmer grond vormen voor wraking. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
De wrakingskamer dient dus te beoordelen of de uitzonderlijke situatie zich voordoet dat de motivering van de beslissing van de rechter tot afwijzing van het verzoek om uitstel van dien aard is, dat deze niet anders kan worden uitgelegd dan als blijk van vooringenomenheid jegens verzoekster. Niet gebleken is dat van een dergelijke situatie sprake is. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de president van deze rechtbank en de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 6917516 UC EXPL
18-5897 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mr. C.A. de Beaufort en
mr. L.P. de Haas als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.
de griffier mr. C.A. de Beaufort
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.