ECLI:NL:RBMNE:2018:4984

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
467820 / HA RK 18-291
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen mr. A.J. Reitsma in civiele procedure

Op 12 oktober 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. A.J. Reitsma, de behandelend rechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend op 28 september 2018 en was gebaseerd op vier punten die de verzoeker had geformuleerd. De verzoeker stelde dat hij de processtukken te laat had ontvangen, dat de rechter niet had voldaan aan de verplichting van spoedeisend belang, dat de rechter geen bewijs had gevraagd van de eiser, en dat de rechter een document had getoond dat niet aan haar was verzonden.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoeker al op de hoogte was van de feiten en omstandigheden tijdens de zitting van 7 september 2018. Bovendien had de dochter van de verzoeker, die ook als gedaagde aanwezig was, eerder op 9 september 2018 een wrakingsverzoek ingediend op dezelfde gronden. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk was in zijn verzoek en dat er mogelijk sprake was van misbruik van het wrakingsmiddel.

De wrakingskamer heeft besloten dat een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege kan blijven en heeft het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De procedure van de verzoeker met het bijbehorende zaaknummer dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. Tevens is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mr. S.C. Hagedoorn, mr. C.A. de Beaufort en mr. L.P. de Haas, op 12 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 467820 / HA RK 18-291
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
12 oktober 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 7 september 2018;
- het wrakingsverzoek, ingekomen op 28 september 2018.
1.2.
De wrakingskamer heeft, gelet op het volgende, afgezien van een mondelinge
behandeling.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. A.J. Reitsma als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het nummer 7089971 UV EXPL 18-204 LT/33864.
2.2.
Verzoeker heeft vier punten aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
1- hij heeft de stukken voor de zitting van 7 september 2018 pas op 6 september 2018 tegen 14.33 uur ontvangen, terwijl hij de stukken 24 uur voor de zitting had moeten krijgen. Ondanks dat verzoeker de stukken te laat heeft gekregen, wil de rechter deze stukken toch toelaten;
2- de rechter gaat voorbij aan de verplichting van een spoedeisend belang;
3- de rechter heeft eiser niet gevraagd met bewijzen te komen;
4- de rechter toont het document inzake zijn verzoekprocedure, die hij aan de rechtbank heeft verzonden en niet aan haar.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Artikel 37 lid 1 Rv bepaalt dat een wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de in artikel 36 Rv bedoelde feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.3.
Uitgangspunt is dat een wrakingsverzoek op zitting wordt behandeld. Indien het
wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk is kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
De gevallen waarin dat mogelijk is zijn genoemd in onderdeel 9.1 a. t/m i. van het wrakingsprotocol van deze rechtbank.
3.4.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek op 28 september 2018 ingediend. De bezwaren van verzoeker hebben uitsluitend betrekking op wat er tijdens de zitting van
7 september 2018 is voorgevallen en meer in het bijzonder op de wijze waarop de rechter tijdens de zitting heeft gehandeld. Alle feiten en omstandigheden waarop het verzoek tot wraking is gegrond, waren verzoeker tijdens die zitting al bekend. Nu verzoeker het wrakingsverzoek pas 21 dagen nadat de aan de wraking ten grondslag liggende feiten of omstandigheden bij hem bekend waren geworden, heeft ingediend, is de wrakingskamer van oordeel dat dit niet tijdig is in de zin van artikel 37 lid 1 Rv. De ontijdigheid van het verzoek wordt onderstreept door het feit dat de dochter van verzoeker, [A] , die net als verzoeker als gedaagde partij op de zitting aanwezig was, op dezelfde gronden reeds op
9 september 2018 een verzoek tot wraking van de rechter ingediend heeft. Dit wrakingsverzoek is op 28 september 2018 om 13.30 uur door de wrakingskamer behandeld. Dit betekent dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.
De wrakingskamer stelt bovendien vast dat [A] niet verschenen is bij de behandeling van haar hiervoor genoemde wrakingsverzoek, dat zij nadien pas op de rechtbank gekomen is, dat haar te kennen is gegeven dat de wrakingskamer haar verzoek al behandeld had en dat verzoeker daarna het onderhavige verzoek tot wraking heeft ingediend. Naar het oordeel van de wrakingskamer duidt dit op misbruik van het wrakingsmiddel door verzoeker. De wrakingskamer zal op de voet van artikel 39, vierde lid, Rv bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling wordt genomen. Dit betekent dat de behandelend rechter tegen wie verzoeker een verzoek tot wraking indient in voorkomend geval het onderzoek niet behoeft te schorsen ten behoeve van een behandeling van dat wrakingsverzoek door de wrakingskamer.
3.5.
Op grond van deze kennelijke niet-ontvankelijkheid kan, overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 9.1, gelezen in samenhang met paragraaf 4 van het wrakingsprotocol van deze rechtbank, een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek achterwege blijven.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de president van deze rechtbank en de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 7089971 UV EXPL 18-204 LT/33864 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.4.
bepaalt dat een volgende verzoek tot wraking van verzoeker in de zaak met zaaknummer 7089971 UV EXPL 18-204 LT/33864 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mr. C.A. de Beaufort en
mr. L.P. de Haas als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.
de griffier mr. C.A. de Beaufort
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.