4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4
Op 26 juli 2016 omstreeks 02.30 uur hebben de verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] gezien dat een voertuig met het kenteken [kenteken] een rood verkeerslicht negeerde op de [straatnaam] te [plaatsnaam] . De verbalisanten hebben het voertuig dat de A10 opreed gevolgd en geprobeerd in te halen. Het voertuig maakte een onverwachts felle stuurbeweging naar links en blokkeerde het voertuig van de verbalisanten zodat zij niet in konden halen. Verbalisanten hebben op de A10 meerdere malen geprobeerd het voertuig in te halen, maar werden telkens geblokkeerd doordat het voertuig hen afsneed en van rijbaan wisselde. Dit gebeurde met felle stuurbewegingen. Op de A10 West geldt een maximale snelheid van 80 kilometer per uur. De bestuurder van het voertuig heeft dit maximum ruimschoots overschreden met circa 60 kilometer per uur. Verbalisanten hebben gezien dat de bestuurder moeite had om het voertuig onder controle te houden. Het voertuig slipte en slingerde door de bocht. De snelheid van het voertuig was in de bocht zo’n 140 à 150 kilometer per uur. Verbalisanten hebben gezien dat het voertuig diverse malen tussen het overige verkeer slalomde op een wijze dat de bestuurder de andere verkeersdeelnemers in gevaar bracht. Het voertuig heeft zijn weg vervolgd over de A1 richting Naarden.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden [functie] van politie [eenheid 1] en de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , beiden [functie] van politie [eenheid 2] , hebben uitvoering gegeven aan de zogenaamde inboxprocedure met als doel het gevaarlijke rijgedrag van verdachte in de Peugeot te doen stoppen.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] reden aan de linkerzijde van de Peugeot. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat de bestuurder hem aankeek. Beide verbalisanten zagen dat verdachte een zijdelingse beweging naar links maakte en opzettelijk tegen hen aanreed. De Peugeot deed dit om een aanrijding te veroorzaken en om mogelijk aan zijn aanhouding te ontkomen. Zij voelden door de aanrijding een harde klap. Zij zagen daarna dat het voertuig van de [eenheid 2] die voor de Peugeot reed tot stilstand kwam door middel van krachtig remmen. De Peugeot kwam achterop dat dienstvoertuig tot stilstand. Verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] hebben de bestuurder van de Peugeot aangehouden. Dit bleek [verdachte] te zijn.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben op 26 juli 2016 aangifte gedaan. Tijdens het uitvoeren van de inboxprocedure probeerde verdachte te ontkomen door het voertuig waarin verbalisanten zaten van achteren aan te rijden. Als gevolg van deze aanrijding hebben beide verbalisanten hevige pijn in hun nek en rug en zijn met de ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. Verbalisant [verbalisant 4] heeft over zijn letsel verklaard dat naast de pijn de spieren in zijn nek en rug stijf zijn.
Verbalisant [verbalisant 13] heeft de dashcambeelden van het politievoertuig met zicht op de inboxprocedure beschreven. Op de beelden is te zien dat drie opvallende politievoertuigen rondom het achtervolgde voertuig gaan rijden. Op het moment dat één voertuig voor, één voertuig naast en één voertuig achter het achtervolgde voertuig reden, gingen alle remlichten van alle voertuigen branden. De politievoertuigen dwongen het achtervolgde voertuig naar de rechterzijde van de weg en dwongen het voertuig op deze manier tot remmen. De snelheid in het beeld loopt terug van 150 naar 75 kilometer per uur. Op de beelden is te zien dat het achtervolgde voertuig een Peugeot is en dat de remlichten van deze Peugeot plotseling uitgaan en dat deze scherp naar links stuurt, kennelijk in een poging om, tussen het voorste en linker politievoertuig door, te ontkomen. De ruimte tussen deze twee voertuigen is te klein om tussendoor te kunnen. De Peugeot ramt vervolgens het politievoertuig voor en naast hem.Deze dashcambeelden zijn ter terechtzitting van 6 maart 2018 getoond.
Op 29 juli 2016 heeft [aangever 1] namens de Politie [eenheid 2] aangifte gedaan van vernieling van een personenauto van het merk Volvo, type V70, met het kenteken [kenteken] . Dit is gebeurd op 26 juli 2016 op de autosnelweg A1 ter hoogte van hectometerpaal 16.0, in de gemeente Gooise Meren. De schade ontstaan aan de Volvo wordt gecalculeerd op 5.028,22 euro.
Op 29 juli 2016 heeft [aangever 2] namens Regiopolitie […] aangifte gedaan van vernieling van een personenauto van het merk Volvo, type V70, met het kenteken [kenteken] . Dit is gebeurd op 26 juli 2016 op de autosnelweg A1 ter hoogte van hectometerpaal 16.0, in de gemeente Gooise Meren. De schade ontstaan aan de Volvo wordt gecalculeerd op 6.388,61 euro.
Na de aanhouding van verdachte op 26 juli 2016, omstreeks 02.43 uur, bleek dat hij onder invloed van alcohol was op het moment van de achtervolging.
Verdachte heeft op 26 juli 2016 in zijn politieverhoor verklaard dat hij zin had om te rijden en dat hij volgens hem 2 grote bier en ongeveer 3 Joseph Guy op had. Hij was aangeschoten en wilde niet blazen. Als hij niet had gedronken was hij wel gestopt.
In het politieverhoor op 27 juli 2016 heeft verdachte verklaard dat hij niet is gestopt omdat hij dacht dat hij over de limiet zou zijn.
Uit de ademanalyse blijkt dat de startdatum en tijd 26 juli 2016 om 04:07 uur was. Het ademonderzoekresultaat betrof 400 µg/l. Het apparaat is NMI goedgekeurd tot 5 oktober 2016. De bedienaar heeft verklaard de ademonderzoekprocedure conform de voorschriften te hebben uitgevoerd.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging feit 1 en feit 2
Gelet op de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan wederspannigheid met lichamelijk letsel ten gevolge en aan het beschadigen van twee politievoertuigen. De verklaring van verdachte dat hij zich op het moment van de inboxprocedure wilde overgeven en dat hij op het politievoertuig is geklapt doordat dit plotselinge remde, wordt weerlegd door de inhoud van het dossier, met name de beschrijving van de dashcambeelden.
Bewijsoverweging feit 3
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg.
Bewijsoverweging feit 4
De verdediging heeft ter terechtzitting van 6 maart 2018 bepleit dat uit het dossier niet blijkt of is voldaan aan de strikte voorwaarden voor het ademonderzoek. Het resultaat van de ademanalyse moet daarom worden uitgesloten van het bewijs. Ook bevat het dossier geen bevel medewerking en is niet te controleren of het resultaat aan verdachte is meegedeeld en of hij is gewezen op het recht van tegenonderzoek. De verdediging verwijst hierbij naar het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en een uitspraak van de Hoge Raad (vindplaats NJ 2012, 350).
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen wel volgt dat aan de strikte waarborgen waarmee de ademanalyse is omkleed, is voldaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Dat verdachte aan de ademanalyse heeft meegewerkt staat niet ter discussie. Hem wordt ook niet verweten ondanks een daartoe gegeven bevel niet te hebben meegewerkt aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De vraag of hem hiertoe een bevel is gegeven, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank irrelevant. In artikel 6 van het ten tijde van het ten laste gelegde feit geldende Besluit Alcoholonderzoeken is bepaald dat een ademanalyse niet plaatsvindt binnen twintig minuten na het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met de verdachte heeft gehad, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Weliswaar blijkt uit het dossier niet wanneer het eerste directe contact met verdachte heeft plaatsgevonden dat heeft geleid tot deze verdenking, maar uit het dossier blijkt wel dat verdachte om 02.43 uur is aangehouden en dat de ademanalyse om 04.07 uur is afgenomen. Dat verdachte tussen het moment van zijn aanhouding en het afnemen van de ademanalyse nog alcoholhoudende drank heeft gedronken is gesteld noch gebleken. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat in dit opzicht is voldaan aan de strikte waarborgen waarmee de ademanalyse is omkleed.
De raadsvrouw heeft nog expliciet gewezen op de omstandigheid dat niet blijkt dat verdachte is gewezen op de mogelijkheid een tegenonderzoek te laten verrichten. Ten tijde van het ten laste gelegde feit bestond voor verdachte volgens artikel 10a van het Besluit Alcoholonderzoeken weliswaar de mogelijkheid de wens kenbaar te maken tot het verrichten van een tegenonderzoek, maar niet de verplichting dat verdachte hierop behoorde te worden gewezen. Dit voorschrift is nadien ingevoerd, en wel per 1 juli 2017 in artikel 11 lid 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Ook in zoverre kan derhalve niet worden geconcludeerd dat niet is voldaan aan de strikte waarborgen omtrent de ademanalyse.
Uit het in de bewijsmiddelen genoemde rapport van de ademanalyse volgt tenslotte dat deze conform de voorschriften is uitgevoerd en met een goedgekeurd ademanalyseapparaat.
De slotsom van het voorgaande is dat t het resultaat van de ademanalyse voor het bewijs kan worden gebezigd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 5
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 5 ten laste gelegde bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2018;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 26 juli 2016, genummerd PL1300-2016161804-3, opgemaakt door de politie [eenheid 1] , met als bijlage een pagina uit het RDW-register, pagina 80 en 82.
Bewijsmiddelen feit 6
Op 20 april 2017 zijn de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] , beiden [functie] van de politie [eenheid 3] , in verband met meldingen van huiselijk geweld ter controle naar de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] gegaan.
Bij de woning aangekomen ontstond bij verbalisanten de verdenking dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan huiselijk geweld in de vorm van mishandeling van zijn moeder. Daarop is besloten over te gaan tot aanhouding van verdachte.
Verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , beiden [functie] van politie [eenheid 3] , zijn ook betrokken geweest bij de aanhouding van verdachte.
Toen verbalisanten verdachte wilde aanhouden teneinde hem te transporteren naar het politiebureau, zagen en voelden zij dat verdachte zich onmiddellijk begon te verzetten tegen de aanhouding. Zij zagen en voelden dat verdachte zich probeerde los te rukken door zijn armen en lichaam een andere kant op te bewegen dan de richting waarin verbalisanten hem wilden brengen. Hierop is verdachte op de grond gelegd. Verbalisanten zagen en voelden dat verdachte zich nog steeds probeerde los te rukken.
Verdachte is na zijn aanhouding voorgeleid bij de hulpofficier van justitie.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 6 maart 2018 verklaard dat hij zich aan het tegenhouden was toen de politie hem naar de grond probeerde te krijgen.
Bewijsoverweging feit 6
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verzet bij zijn aanhouding. Dat de zaak waarvoor verdachte werd aangehouden is geseponeerd doet hier niet af.