ECLI:NL:RBMNE:2018:5038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
UTR 17/4386
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid door nevenactiviteiten en oprichting vakbond

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WW-uitkering. Eiseres, werkzaam als [functie] bij [naam 1], had nevenactiviteiten verricht door een vakbond op te richten zonder dit te melden aan haar werkgever, wat leidde tot ontslag op staande voet. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de artikelen 24 en 27 van de Werkloosheidswet (WW) en concludeerde dat de nevenactiviteiten van eiseres een dringende reden voor ontslag opleverden. Eiseres had de verplichting om nevenwerkzaamheden te melden, wat zij niet had gedaan. De rechtbank verwierp het beroep van eiseres en verklaarde het ongegrond, waarbij zij ook het grondwettelijk recht op vereniging in overweging nam. De rechtbank oordeelde dat eiseres contractueel had ingestemd met de beperking van haar verenigingsrecht door de arbeidsovereenkomst en de CAO, en dat dit niet in strijd was met de Grondwet. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werknemers om transparant te zijn over nevenactiviteiten die de belangen van de werkgever kunnen schaden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/4386

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. Djulbic),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E. Buter).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres vanaf 31 maart 2017 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat de uitkering niet wordt uitbetaald vanwege verwijtbare werkloosheid.
Bij besluit van 4 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1.1
Eiseres is vanaf 1 januari 2014 werkzaam als [functie] voor de [naam 1]
( [naam 1] ) te [vestigingsplaats] . In de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2016 heeft eiseres gewerkt voor [naam 1] op basis van een detacheringsovereenkomst tussen haar, haar werkgever [naam 2] en [naam 3] . Per 1 januari 2016 is eiseres in dienst getreden van [naam 1] (hierna: de werkgever) voor 35 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2017.
1.2
Op de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de werkgever is de CAO [naam 1] […] (de CAO) van toepassing verklaard. In artikel 9 van de arbeidsovereenkomst is het volgende bepaald:
“Het is de werknemer slechts toegestaan werkzaamheden voor derden of als zelfstandige te verrichten, indien een goede uitoefening van zijn functie daardoor niet wordt belemmerd en het belang van de organisatie er niet door wordt geschaad. De werknemer is gehouden nevenarbeid bij de werkgever te melden.”
Artikel 16 van de CAO is gelijkluidend aan artikel 9 van de arbeidsovereenkomst.
1.3
De werkgever heeft eiseres bij brief van 27 maart 2017 meegedeeld dat zij met ingang van 28 maart 2017 op non-actief is gesteld en dat een onderzoek wordt verricht. Daarbij heeft de werkgever als reden vermeld dat haar op 27 maart 2017 bekend is geworden dat eiseres vanaf 12 januari 2017 secretaris/penningmeester is van vakvereniging [naam 4] ( [naam 4] ) en dat de [naam 4] als doel heeft het behartigen van de collectieve belangen van werknemers. De werkgever heeft eiseres op 31 maart 2017 mondeling ontslag op staande voet verleend op grond van een dringende reden. Bij brief van 31 maart 2017 heeft de werkgever dit schriftelijk aan eiseres bevestigd.
1.4
Eiseres heeft op 31 maart 2017 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Vervolgens heeft verweerder de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat de
WW-uitkering niet wordt uitbetaald omdat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat eiseres nevenactiviteiten voor [naam 4] heeft verricht en dat zij deze nevenactiviteiten niet bij de werkgever heeft gemeld, terwijl in de CAO en in de arbeidsovereenkomst staat aangegeven dat deze nevenactiviteiten gemeld moeten worden bij de werkgever. Dit levert een dringende reden voor ontslag op, wat eiseres volledig is te verwijten.
3. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
Op grond van artikel 7:678, eerste lid, van het BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die als gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Op grond van artikel 7:678, tweede lid, aanhef en onder k, van het BW zullen dringende redenen aanwezig geacht kunnen worden wanneer de werknemer op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, die de arbeidsovereenkomst hem oplegt.
Als de werknemer de verplichting om werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, brengt verweerder op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW blijvend een bedrag in mindering op de uitkering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
4. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak een toetsingskader gegeven voor zaken waarin een dringende reden voor ontslag speelt. Dit toetsingskader houdt in dat verweerder inhoudelijk moet beoordelen of aan de werkloosheid zowel een objectief als een subjectief dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is de wijze waarop het dienstverband is beëindigd niet doorslaggevend. Bij de beoordeling van de objectief dringende reden vormen de artikelen 7:678 en 7:677 van het BW de maatstaf. Bezien moet worden of, indien zich een omstandigheid voordoet die objectief als dringende reden zou kunnen worden aangemerkt, dit ook voor de betreffende werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.
Die redenen dienen door verweerder zelfstandig te worden beoordeeld, waarbij op verweerder een eigen onderzoeksplicht rust of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of de werknemer ter zake een verwijt te maken is (zie de uitspraak van de CRvB van 26 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4145).
Bij de beantwoording van de vraag of de werkloosheid van de werknemer verwijtbaar is te achten mag verweerder uitgaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, tenzij daarvoor onvoldoende steun wordt gevonden in de stukken dan wel betrokkene twijfel wekt aan de juistheid en volledigheid van die vaststelling. In dat geval is verweerder gehouden nader toe te lichten en te onderbouwen van welke feiten wordt uitgegaan (zie de uitspraak van de CRvB van 13 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4448).
5. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of zij een dringende reden voor ontslag heeft gegeven en of het ontslag haar is te verwijten. Verweerder lijkt zich te baseren op de beschikking van de kantonrechter van 26 juni 2017. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat verweerder had moeten onderzoeken dat zij haar sectorhoofd, de heer
[A] (hierna: [A] ), haar plannen voor de oprichting van een vakbond wel had gemeld.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd op de informatie in de ontslagbrief van de werkgever van 31 maart 2017, de brief van eiseres aan de werkgever van 11 april 2017 en de email van eiseres aan verweerder van 3 juli 2017, met als bijlage de beschikking van de kantonrechter van 26 juni 2017 inzake het ontslag op staande voet. In deze beschikking heeft de kantonrechter in rechtsoverweging (r.o.) 4.4 onder meer geoordeeld dat de werkgever zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het oprichten van een andere, concurrerende, vakbond en het als bestuurslid van die vakbond optreden, als een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678, tweede lid, aanhef en onder k, van het BW moet worden aangemerkt.
7. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de hiervoor vermelde correspondentie van de werkgever en van eiseres blijkt dat eiseres vanaf januari 2017 voorbereidende werkzaamheden heeft verricht voor de oprichting van een nieuwe vakbond, [naam 4] , en dat zij zich heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als bestuurder van [naam 4] . Uit de brief van eiseres van 11 april 2017 blijkt verder dat zij zich aanvankelijk niet genoodzaakt zag om bij de werkgever te melden dat zij heeft meegewerkt aan de oprichting van [naam 4] . Gelet hierop volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat verweerder zich alleen heeft gebaseerd op de beschikking van de kantonrechter. Eiseres heeft in de bezwaarprocedure niet betwist dat zij heeft meegewerkt aan de oprichting van een nieuwe vakbond en dat zij dit niet bij de werkgever heeft gemeld. Van mededelingen die zij aan [A] heeft gedaan, heeft eiseres pas in beroep melding gemaakt, zodat voor verweerder dan ook geen reden bestond om hier nader onderzoek naar te doen. Eiseres heeft in de bezwaarprocedure ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar bezwaar toe te lichten tijdens een hoorzitting. De rechtbank volgt eiseres daarom ook niet in haar stelling dat verweerder meer onderzoek had moeten doen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres bestrijdt dat zij een dringende reden voor ontslag heeft gegeven. Eiseres heeft voor [naam 4] geen werkzaamheden verricht die nagenoeg identiek zijn aan haar werkzaamheden voor de werkgever. Voorts heeft zij (de plannen voor) het oprichten van een vakbond meermalen besproken met [A] , zodat zij wel aan haar contractuele meldingsplicht heeft voldaan.
Verder valt het ontslag haar niet volledig te verwijten. Eiseres wist niet en kon niet weten dat het meewerken aan de oprichting van [naam 4] tot ontslag op staande voet zou kunnen leiden. Haar gesprekken met [A] over haar vakbondsactiviteiten zijn voor de werkgever nooit aanleiding geweest om actie richting eiseres te ondernemen.
9.1
De rechtbank overweegt hierover dat zowel uit de brief van eiseres van 11 april 2017 als uit de toelichting van eiseres ter zitting blijkt dat zij verschillende werkzaamheden voor de oprichting van [naam 4] heeft verricht. Deze werkzaamheden bestonden onder meer uit het registreren van [naam 4] bij de notaris en bij de Kamer van Koophandel, het aanmaken van een postadres en het openen van een bankrekening.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat deze activiteiten van eiseres hebben geleid tot de daadwerkelijke oprichting van [naam 4] , zodat sprake is van nevenactiviteiten. Uit het bepaalde in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst en in artikel 16 van de CAO, volgt dat het de werknemer alleen is toegestaan werkzaamheden voor derden te verrichten indien het belang van de organisatie van de werkgever daardoor niet wordt geschaad en dat nevenarbeid moet worden gemeld. De vraag of sprake is geweest van ‘identieke’ werkzaamheden is daarbij niet van doorslaggevend belang.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiseres verrichte nevenactiviteiten voor [naam 4] , die ook als doel heeft het behartigen van de collectieve belangen van werknemers, concurrerend zijn met de activiteiten van de werkgever en daarom het belang van de organisatie van de werkgever schaden. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij haar nevenactiviteiten heeft gemeld bij de werkgever, in de persoon van [A] dan wel anderszins. Alleen de stelling van eiseres op de zitting dat zij met [A] heeft gesproken over plannen en activiteiten met betrekking tot [naam 4] , acht de rechtbank onvoldoende. Gezien de aard van de activiteiten en het niet melden hiervan aan de werkgever, kan eiseres voorts niet worden gevolgd in haar standpunt dat het haar niet duidelijk kon zijn dat haar nevenactiviteiten tot ontslag op staande voet konden leiden. Verweerder gaat er dan ook terecht van uit dat de werkzaamheden van eiseres voor [naam 4] gedragingen zijn die in objectieve zin een dringende reden voor ontslag opleveren.
9.2
Uit de wijze waarop door de werkgever is gereageerd volgt dat de ontslagreden ook in subjectieve zin dringend is. Op 28 maart 2017 is de werkgever bekend geworden met de nevenactiviteiten van eiseres voor [naam 4] en op 31 maart 2017 heeft de werkgever eiseres meegedeeld dat zij is ontslagen met onmiddellijke ingang. De rechtbank concludeert hieruit dat de werkgever voortvarend is opgetreden en dat ook een subjectief dringende reden aanwezig kan worden geacht.
9.3
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres van het ontslag wegens dringende reden geen verwijt kan worden gemaakt.
10.1
Eiseres voert verder aan dat door haar werkgever – en in navolging daarvan de kantonrechter - haar recht van vakvereniging als bedoeld in artikel 8 van de Grondwet wordt beperkt, door het oordeel dat zij handelt in strijd met artikel 9 van de arbeidsovereenkomst en artikel 16 van de CAO en met de verplichting zich als een goede werknemer te gedragen.
10.2
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak niet het optreden van de werkgever ter discussie staat. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht de gedragingen van eiseres als een dringende reden heeft gekwalificeerd. Gelet hierop begrijpt de rechtbank deze grond van eiseres zo, dat het kwalificeren door verweerder van haar gedragingen als een dringende reden, waarvan haar een verwijt kan worden gemaakt, in strijd komt met haar grondwettelijke verenigingsrecht.
10.3
Artikel 8 van de Grondwet erkent het recht tot vereniging en kan worden beperkt in het belang van de openbare orde.
10.4
De rechtbank is van oordeel dat het grondwettelijk verenigingsrecht zich er niet tegen verzet dat individuele burgers ervoor kiezen dit recht contractueel te beperken. Eiseres heeft in het kader van het aangaan van haar arbeidsovereenkomst de beperking op haar verenigingsrecht, die kan voortvloeien uit artikel 9 van de arbeidsovereenkomst en artikel 16 van de CAO, aanvaard. Artikel 8 van de Grondwet staat er dus niet aan in de weg om de gedragingen van eiseres aan te merken als een dringende reden voor ontslag.
11. Aangezien sprake is van verwijtbare werkeloosheid als gevolg van een dringende reden en niet is gebleken dat eiseres daarvan geen verwijt is te maken, heeft verweerder terecht blijvend geweigerd de WW-uitkering uit te betalen.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. drs. R. in 't Veld en
mr. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.