1.4Eiseres heeft op 31 maart 2017 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Vervolgens heeft verweerder de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat de
WW-uitkering niet wordt uitbetaald omdat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat eiseres nevenactiviteiten voor [naam 4] heeft verricht en dat zij deze nevenactiviteiten niet bij de werkgever heeft gemeld, terwijl in de CAO en in de arbeidsovereenkomst staat aangegeven dat deze nevenactiviteiten gemeld moeten worden bij de werkgever. Dit levert een dringende reden voor ontslag op, wat eiseres volledig is te verwijten.
3. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
Op grond van artikel 7:678, eerste lid, van het BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die als gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Op grond van artikel 7:678, tweede lid, aanhef en onder k, van het BW zullen dringende redenen aanwezig geacht kunnen worden wanneer de werknemer op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, die de arbeidsovereenkomst hem oplegt.
Als de werknemer de verplichting om werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, brengt verweerder op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW blijvend een bedrag in mindering op de uitkering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
4. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak een toetsingskader gegeven voor zaken waarin een dringende reden voor ontslag speelt. Dit toetsingskader houdt in dat verweerder inhoudelijk moet beoordelen of aan de werkloosheid zowel een objectief als een subjectief dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is de wijze waarop het dienstverband is beëindigd niet doorslaggevend. Bij de beoordeling van de objectief dringende reden vormen de artikelen 7:678 en 7:677 van het BW de maatstaf. Bezien moet worden of, indien zich een omstandigheid voordoet die objectief als dringende reden zou kunnen worden aangemerkt, dit ook voor de betreffende werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.
Die redenen dienen door verweerder zelfstandig te worden beoordeeld, waarbij op verweerder een eigen onderzoeksplicht rust of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of de werknemer ter zake een verwijt te maken is (zie de uitspraak van de CRvB van 26 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4145). Bij de beantwoording van de vraag of de werkloosheid van de werknemer verwijtbaar is te achten mag verweerder uitgaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, tenzij daarvoor onvoldoende steun wordt gevonden in de stukken dan wel betrokkene twijfel wekt aan de juistheid en volledigheid van die vaststelling. In dat geval is verweerder gehouden nader toe te lichten en te onderbouwen van welke feiten wordt uitgegaan (zie de uitspraak van de CRvB van 13 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4448). 5. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of zij een dringende reden voor ontslag heeft gegeven en of het ontslag haar is te verwijten. Verweerder lijkt zich te baseren op de beschikking van de kantonrechter van 26 juni 2017. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat verweerder had moeten onderzoeken dat zij haar sectorhoofd, de heer
[A] (hierna: [A] ), haar plannen voor de oprichting van een vakbond wel had gemeld.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd op de informatie in de ontslagbrief van de werkgever van 31 maart 2017, de brief van eiseres aan de werkgever van 11 april 2017 en de email van eiseres aan verweerder van 3 juli 2017, met als bijlage de beschikking van de kantonrechter van 26 juni 2017 inzake het ontslag op staande voet. In deze beschikking heeft de kantonrechter in rechtsoverweging (r.o.) 4.4 onder meer geoordeeld dat de werkgever zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het oprichten van een andere, concurrerende, vakbond en het als bestuurslid van die vakbond optreden, als een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678, tweede lid, aanhef en onder k, van het BW moet worden aangemerkt.
7. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de hiervoor vermelde correspondentie van de werkgever en van eiseres blijkt dat eiseres vanaf januari 2017 voorbereidende werkzaamheden heeft verricht voor de oprichting van een nieuwe vakbond, [naam 4] , en dat zij zich heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als bestuurder van [naam 4] . Uit de brief van eiseres van 11 april 2017 blijkt verder dat zij zich aanvankelijk niet genoodzaakt zag om bij de werkgever te melden dat zij heeft meegewerkt aan de oprichting van [naam 4] . Gelet hierop volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat verweerder zich alleen heeft gebaseerd op de beschikking van de kantonrechter. Eiseres heeft in de bezwaarprocedure niet betwist dat zij heeft meegewerkt aan de oprichting van een nieuwe vakbond en dat zij dit niet bij de werkgever heeft gemeld. Van mededelingen die zij aan [A] heeft gedaan, heeft eiseres pas in beroep melding gemaakt, zodat voor verweerder dan ook geen reden bestond om hier nader onderzoek naar te doen. Eiseres heeft in de bezwaarprocedure ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar bezwaar toe te lichten tijdens een hoorzitting. De rechtbank volgt eiseres daarom ook niet in haar stelling dat verweerder meer onderzoek had moeten doen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres bestrijdt dat zij een dringende reden voor ontslag heeft gegeven. Eiseres heeft voor [naam 4] geen werkzaamheden verricht die nagenoeg identiek zijn aan haar werkzaamheden voor de werkgever. Voorts heeft zij (de plannen voor) het oprichten van een vakbond meermalen besproken met [A] , zodat zij wel aan haar contractuele meldingsplicht heeft voldaan.
Verder valt het ontslag haar niet volledig te verwijten. Eiseres wist niet en kon niet weten dat het meewerken aan de oprichting van [naam 4] tot ontslag op staande voet zou kunnen leiden. Haar gesprekken met [A] over haar vakbondsactiviteiten zijn voor de werkgever nooit aanleiding geweest om actie richting eiseres te ondernemen.