ECLI:NL:RBMNE:2018:5102

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
6836999 UC EXPL 18-4536
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken in bestrating en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], h.o.d.n. [handelsnaam], en [gedaagde]. [Eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] bestratingswerkzaamheden uitgevoerd, maar [gedaagde] heeft geklaagd over gebreken in de uitvoering. De procedure omvatte een conventionele vordering van [eiser] tot betaling van een openstaand factuurbedrag van € 5.868,90, en een reconventionele vordering van [gedaagde] tot schadevergoeding voor gebreken in de bestrating. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het werk niet is opgeleverd, waardoor het risico van gebreken bij [eiser] ligt. De rechter heeft de gebreken in de bestrating beoordeeld aan de hand van een expertiserapport van [bedrijfsnaam] B.V., dat diverse tekortkomingen heeft geconstateerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] aansprakelijk is voor de gebreken en heeft de vordering van [gedaagde] tot schadevergoeding toegewezen. Uiteindelijk is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het openstaande factuurbedrag, verminderd met de schadevergoeding die [eiser] aan [gedaagde] moet betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6836999 UC EXPL 18-4536 RW/1368
Vonnis van 24 oktober 2018
inzake
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende en zaakdoende te [woon-/vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: Van Schendel & Partners Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.C. Hennipman, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten en het geschil in conventie en in reconventie

2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] de oprit, het terras aan de waterkant en het terras achter het woonhuis van [gedaagde] bestraat, op basis van de offerte van [eiser] van 29 juni 2017 (productie 1 van [eiser] ). Het werk is onder meer uitgevoerd op 17, 18 en 19 augustus 2017. Op 19 augustus 2017 heeft [gedaagde] geklaagd dat de oprit verkeerd is gelegd en dat er
“heel wat”stenen gebarsten en beschadigd zijn (zie de Whatsapp-correspondentie tussen partijen, productie 1 van [gedaagde] ). Op 9, 11 en 12 september 2017 heeft [eiser] ook werkzaamheden uitgevoerd.
2.2.
[eiser] heeft zijn werkzaamheden in rekening gebracht met zijn factuur van 29 augustus 2017 voor € 7.368,90, inclusief meerwerk (zand, leveringskosten en 10 tegels, gedateerd 17 augustus 2017). [gedaagde] had al € 1.500,00 contant voldaan, waardoor nog € 5.868,90 van de factuur open staat.
2.3.
Op 21 september 2017 heeft [gedaagde] opnieuw geklaagd (zie productie 1 van [gedaagde] ).
2.4.
Op 9 maart 2018 heeft [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ) de bestrating op verzoek van [gedaagde] gekeurd (zie het expertiserapport van [bedrijfsnaam] , productie 6 van [gedaagde] ). [bedrijfsnaam] heeft gebreken geconstateerd, waarvoor [bedrijfsnaam] [eiser] aansprakelijk acht. De herstelkosten daarvan begroot [bedrijfsnaam] op € 5.812,00 inclusief btw.
2.5.
[eiser] vordert in deze procedure in conventie het onbetaald gelaten gedeelte van zijn factuur, € 5.868,90, met nevenvorderingen. Volgens [eiser] moet het werk als opgeleverd worden beschouwd en is het daarmee voor risico van [gedaagde] . Voor zover het werk gebreken vertoont, komt dit niet voor rekening van [eiser] , omdat hij [gedaagde] voldoende heeft gewaarschuwd.
2.6.
In conventie voert [gedaagde] verweer. Volgens [gedaagde] is het werk niet opgeleverd en hoeft hij de factuur nog niet te betalen omdat die nog niet opeisbaar is. [eiser] heeft de bestrating gebrekkig uitgevoerd en had dat moeten herstellen. Omdat [eiser] dat, na aanmaningen, niet heeft gedaan, maakt [gedaagde] aanspraak op vervangende schadevergoeding. Die schadevergoeding moet volgens [gedaagde] geen € 5.812,00 zijn zoals [bedrijfsnaam] heeft begroot, maar € 11.330,00 inclusief btw (zie offerte [A] , productie 7 van [gedaagde] ). Voor zover [gedaagde] de factuur wél moet betalen, kan hij de kosten van de schadevergoeding moet die factuur verrekenen, waardoor deze geheel teniet gaat.
2.7.
In reconventie vordert [gedaagde] het restant van de door [A] begrote herstelkosten, na verrekening met de factuur van [eiser] : € 5.461,10. Ook vordert [gedaagde] de kosten van [bedrijfsnaam] , € 1.167,65, en nevenvorderingen.
2.8.
[eiser] voert in reconventie verweer.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is een overeenkomst van aanneming, zoals bedoeld in artikel 7:750 BW. De eerste vraag is of het werk is opgeleverd in de zin van artikel 7:758 BW, waardoor het risico van de bestrating is overgegaan op [gedaagde] . De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is, op basis van de volgende overwegingen.
3.1.1.
Direct op 19 augustus 2017, toen [eiser] naar eigen zeggen van mening was dat hij klaar was met het werk, heeft [gedaagde] aan [eiser] geappt
“Goedenavond [voornaam van eiser] , Ik vind het heel vervelend dat ik je moet confronteren met het feit dat de oprit (voorzijde) compleet verkeerd is gelegd. Ook zijn er heel veel stenen gebarsten en beschadigd. Ik hoop dat je op zeer kort termijn hierover komt praten.”. [eiser] appt [gedaagde] diezelfde avond:
“Goedenavond ik kom of aankomende maandag even langs. Of dinsdag eind van de middag.”. Voor zover [eiser] al bedoeld heeft zijn werk op 19 augustus 2017 op te leveren, is dat - zoals blijkt uit deze WhatsApp-correspondentie - niet gelukt.
3.1.2.
Vervolgens spreken partijen af dat [eiser] werkzaamheden zal uitvoeren, op 9, 11 en 12 september 2017. Op 12 september 2017 is [eiser] klaar, maar volgens [gedaagde] was [eiser] al niet meer aanwezig toen [gedaagde] van zijn werk thuis kwam. Een oplevering vond niet plaats. [gedaagde] heeft de tijd tussen 12 september en 21 september 2017 naar eigen zeggen (en [eiser] spreekt dat niet tegen) gebruikt om via de vader van [eiser] ( [B] ) te proberen tot een oplossing te komen, maar dat is niet gelukt. Op 21 september 2017 appt [gedaagde] aan [eiser] :
“Goedenavond [voornaam van eiser] , Hierbij slechts 16 foto’s van beschadigde stenen. Ik had er nog wel tientallen kunnen sturen. Dit terwijl er aan de overzijde allemaal nieuwe stenen liggen die nu overbodig zijn. Voegen wijken af ten opzichte van elkaar. Dit allemaal nog naast het feit dat er puit ad overzijde ligt en er inmiddels 4 pallets aan de overzijde in de weg staan. Graag hoor ik van jou of je dit gaat oplossen.”. Er is geen sprake van dat het werk stilzwijgend aanvaard zou zijn, zoals [eiser] stelt.
Na 12 september 2017 heeft [eiser] geen werkzaamheden meer uitgevoerd.
3.2.
Partijen hebben uiteindelijk gemachtigden ingeschakeld. Bij brief van 30 november 2017 (productie 3 van [gedaagde] ) heeft [gedaagde] [eiser] gesommeerd om de gebreken te herstellen. Volgens die brief zijn de gebreken het niet vlak zijn van het straatwerk, beschadigde stenen en tegels, ongelijke naden tussen de stenen en ongelijke tegels en een ongewenst hellend deel van het terras. Verder schrijft [gedaagde] dat gevolgschade is ontstaan aan het gras en omdat [eiser] het achtergebleven puin niet heeft opgeruimd. [gedaagde] heeft [eiser] voor herstel van de gebreken en betaling van de gevolgschade een termijn van 21 dagen gegeven, waarna [gedaagde] een deskundige zou inschakelen en de gebreken door een derde zou laten herstellen. Bij brief van 21 december 2017 (productie 4 van [gedaagde] ) heeft [eiser] laten weten dat hij niet aan die sommatie zal voldoen.
3.3.
Er is niet opgeleverd, dus van een overgang van risico van het werk is geen sprake.
De overeenkomst is beëindigd. [gedaagde] maakt namelijk niet langer aanspraak op nakoming, maar op vervangende schadevergoeding. Feitelijk heeft [gedaagde] de overeenkomst dus opgezegd. Dat kan, maar de regel is dan dat [gedaagde] de afgesproken vaste prijs moet betalen, verminderd met eventuele besparingen aan de kant van [eiser] , doordat deze niet langer verplicht is de overeenkomst na te komen (zie artikel 7:764 BW). Omdat van besparingen geen sprake is, kan [eiser] aanspraak maken op de afgesproken prijs.
De vordering in conventie voor de hoofdsom is toewijsbaar. De vraag is vervolgens of het werk gebreken vertoont, waarvoor [eiser] aansprakelijk is.
3.4.
De kantonrechter neemt voor de staat van het werk het rapport van [bedrijfsnaam] (productie 6 van [gedaagde] ) en de door [bedrijfsnaam] geconstateerde gebreken tot uitgangspunt. De tijd tussen de laatste werkzaamheden van [eiser] (12 september 2017) en de datum van opname van [bedrijfsnaam] (9 maart 2018) is niet zodanig lang, dat de staat van de bestrating aanmerkelijk achteruit kan zijn gegaan door normaal gebruik. [eiser] was niet aanwezig bij het onderzoek van [bedrijfsnaam] op 9 maart 2018. Maar omdat hij zelf daarvan af heeft gezien ( [eiser] was wel uitgenodigd), maakt dat feit het deskundigenrapport niet minder waard. De deskundigheid van [bedrijfsnaam] wordt door partijen niet ter discussie gesteld en de constateringen en conclusies in het rapport zijn naar behoren gemotiveerd. De verschillende gebreken worden hieronder beoordeeld.
De oprit
3.4.1.
[bedrijfsnaam] heeft geconstateerd dat de stenen op de oprit niet in strakke lijnen zijn gelegd, dat de aansluiting van de stenen bij het brugdek een ongewenste opstand vertonen, een gedeelte van de stenen is verzakt, de stenen niet consequent in wildverband zijn gelegd, de aansluitingen tegen het woonhuis slordig zijn aangebracht, de stenen naast de afsluitbanden scheef zijn weggezakt, het afschot van de oprit niet juist is en er veel kapotte stenen zijn (hoofdzakelijk afgebroken hoeken).
3.4.2.
Dat deze gebreken veroorzaakt zouden zijn doordat [gedaagde] een ander legverband op de oprit wenste (zie zijn WhatsApp-bericht van 19 augustus 2017), heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt. [eiser] stelt dat hij [gedaagde] gewaarschuwd heeft dat een ander legverband mogelijk ‘rijsporen’ en een ‘glooiing’ zou veroorzaken op de oprit. Maar de door [bedrijfsnaam] geconstateerde gebreken in het verband van de stenen, de slordigheid van de aansluiting tegen het woonhuis, het afschot en de breuk van stenen houden geen verband met rijsporen of een glooiing. [bedrijfsnaam] heeft niet geconstateerd dat de verzakking van de stenen is veroorzaakt door de manier waarop de stenen in verband zijn gelegd. Bovendien, voor zover enig gebrek van de oprit wel zou zijn veroorzaakt door het na 19 augustus 2017 gewijzigde legverband, geldt dat [eiser] wel stelt dat hij [gedaagde] heeft gewaarschuwd, maar dat [gedaagde] dat ontkent. Het zou dan aan [eiser] zijn om feitelijk uit te leggen hoe en wanneer hij [gedaagde] heeft gewaarschuwd, maar dat laat [eiser] na. Dat [eiser] [gedaagde] op dit punt heeft gewaarschuwd staat daarom niet vast en de kantonrechter gaat aan dat verweer van [eiser] voorbij.
3.4.3.
[eiser] zal de schade voor de oprit aan [gedaagde] moeten vergoeden. De kantonrechter gaat uit van de juistheid van de begroting van [bedrijfsnaam] . [gedaagde] stelt wel dat die begroting te weinig is, maar de offerte van [A] (productie 7 van [gedaagde] ) is als onderbouwing daarvan onvoldoende. De offerte is daarvoor te algemeen en onvoldoende specifiek. [bedrijfsnaam] begroot de herstelkosten van de oprit op € 4.690,00 inclusies btw, en dat bedrag is toewijsbaar.
Terras achter woonhuis en bij de watergang.
3.4.4.
[bedrijfsnaam] heeft achter het woonhuis een gescheurde tegel en een onjuist ingekorte betonnen afsluitband geconstateerd, en bij de watergang 12 niet vlak liggende en scheef weggezakte tegels, plus een aantal losse en instabiele tegels.
Bij de dagvaarding heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] van de terrassen gebruik maakt van ‘zware voertuigen’ en dat de tegels van het terras daarvoor niet geschikt zijn. Uit de door [eiser] overgelegde foto’s (productie 7 van [eiser] ) blijkt dat de ‘zware voertuigen’ waar [eiser] het over heeft, een normale Volkswagen Golf en een Volkswagen Polo zijn. Op de foto’s van [eiser] lijken die overigens niet op de terrastegels geparkeerd te staan, maar op de stenen die voor de oprit gebruikt zijn. Dat komt overeen met foto 3 in het rapport van [bedrijfsnaam] , waarop de Golf geparkeerd staat vóór het terras, op de oprit. Dat de opritstenen niet voor dergelijke normale auto’s geschikt zouden zijn, is volstrekt onaannemelijk. Bovendien schrijft [bedrijfsnaam] in haar rapport
“Gelet op het door ons geconstateerde menen wij dat partij II[ [eiser] , kantonrechter]
in deze verantwoordelijk is. Het betreft hier uitvoeringsfouten ten tijde van het leggen van de tegels. Wij concluderen dan ook dat partij II niet naar behoren heeft gepresteerd, althans niet naar de eisen van goed en deugdelijk werk.”. Het verweer van [eiser] dat de schade aan de tegels veroorzaakt zou zijn door het gebruik met auto’s van [gedaagde] , slaagt niet. De conclusie is dat [eiser] voor de door [bedrijfsnaam] geconstateerde gebreken aansprakelijk is.
3.4.5.
[eiser] zal de schade voor herstel van de tegels moeten vergoeden. Voor het begroten van die schade hanteert de kantonrechter de begroting van [bedrijfsnaam] , om dezelfde redenen als ook hiervoor zijn genoemd. Een bedrag van € 399,00 inclusief btw is toewijsbaar.
Het grasland
3.4.6.
Niet ter discussie staat dat het gras rond de woning van [gedaagde] beschadigd is doordat [eiser] met zijn werktuigen daarover heen is gereden, zonder rijplaten te leggen. Volgens [eiser] heeft hij wel rijplaten geoffreerd, maar vond [gedaagde] dat te duur en niet nodig, omdat [gedaagde] toch nieuw gras zou laten leggen ná de werkzaamheden. [gedaagde] spreekt wel tegen dat [eiser] rijplaten zou hebben geoffreerd, maar ontkent niet dat hij het gras wilde vervangen. Dat [gedaagde] dat plan had, blijkt ook uit het feit dat hij het grasland niet één keer noemt in de WhatsApp-correspondentie ten tijde van de afronding van de werkzaamheden (zie productie 1 van [gedaagde] ). [bedrijfsnaam] merkt bovendien in haar rapport op dat [gedaagde] ook zelf graafwerkzaamheden heeft uitgevoerd op het gras. Ook schrijft [bedrijfsnaam] :
“Wel zijn wij van mening dat het grasveld reeds voor vervanging in aanmerking zou komen gezien de staat van onderhoud, afgezien van de aanwezige rijsporen”.
Dit alles in acht genomen, begroot de kantonrechter de schade voor het grasland op nihil.
Het puin
3.4.7.
Partijen hebben geen afspraken gemaakt over wie het puin en afval moet opruimen. [gedaagde] voert aan dat dit de gewoonte is en dat hij dat mocht verwachten, maar [eiser] spreekt dat tegen. Volgens [eiser] is het opruimen van puin en afval een serieuze kostenpost en de gewoonte is juist dat dit in de offerte wordt opgenomen, wat dus nu niet het geval is. [gedaagde] voert daarop verder niets meer aan waaruit af te leiden is dat het de gewoonte is dat de aannemer het puin en afval opruimt. Het uitgangspunt is daarom dat er geen algemene gewoonteregel is op dat gebied. Het gaat erom wat partijen hebben afgesproken. De heer [B] , die bij het werk aanwezig is geweest, heeft in zijn verklaring gezegd dat het werk netjes zou zijn opgeruimd (zie productie 9 van [eiser] ). Maar die uitlating is niet specifiek genoeg om aan te nemen dat er een afspraak tussen [gedaagde] en [eiser] is geweest. De heer [B] is geen partij bij de overeenkomst. [gedaagde] heeft bovendien een specifieke plaats aan de overkant van de weg aangewezen, waarop [eiser] het puin en afval kon dumpen. Al met al heeft [gedaagde] zijn vordering op dit punt niet genoeg nader onderbouwd. De kosten voor het opruimen voor het puin en afval blijven voor zijn rekening.
De slotsom
3.5.
De slotsom voor de hoofdsom in conventie en in reconventie is als volgt. [gedaagde] moet het restant van de factuur aan [eiser] voldoen, € 5.868,90. [eiser] moet de schade als gevolg van zijn werkzaamheden aan [gedaagde] voldoen, in totaal (€ 4.690,00 + € 399,00 =) € 5.089,00. [gedaagde] kan zijn schade met de vordering van [eiser] verrekenen, wat betekent dat [gedaagde] voor de hoofdsom nog (€ 5.868,90 -/- € 5.089,00 =) € 779,90 aan [eiser] moet betalen. Dat bedrag zal in conventie in hoofdsom worden toegewezen.
3.6.
De kosten van [bedrijfsnaam] (ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW) die [gedaagde] in reconventie vordert, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter in redelijkheid kunnen maken. Het grootste deel van de door [bedrijfsnaam] vastgestelde schade wordt toegewezen. Het bedrag dat [bedrijfsnaam] in rekening heeft gebracht is redelijk. Dit betekent dat [eiser] die kosten aan [gedaagde] moet terugbetalen. De vordering van [gedaagde] op dit punt, € 1.167,65, is toewijsbaar. [gedaagde] heeft niet laten weten dat hij dit bedrag ook wil verrekenen met wat hij aan [eiser] moet betalen, daarom zal dit bedrag apart worden toegewezen.
3.7.
[eiser] maakt in conventie aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De door [eiser] verstuurde aanmaning (productie 4 van [eiser] ) voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief, omdat de hoofdsom grotendeels wordt afgewezen. Wel toewijsbaar is, berekend volgens het wettelijke tarief over de toe te wijzen hoofdsom van € 779,90, € 116,99 (samen € 896,89).
3.8.
De in conventie gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over de toe te wijzen hoofdsom, vanaf het moment dat [gedaagde] de factuur van [eiser] had moeten voldoen. De kantonrechter houdt het ervoor (omdat [gedaagde] de gevorderde rente op zichzelf niet ter discussie stelt) dat dit is na het verstrijken van de op de factuur vermelde termijn van 8 dagen na factuurdatum, dus vanaf 7 september 2017.
3.9.
Omdat beide partijen, zowel in conventie als in reconventie, over en weer zowel in het gelijk als in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 896,89, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 779,90 vanaf 7 september 2017 tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.167,65;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2018.