Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiseres sub 1] ,
[eiseres sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 16 mei 2018,
- de akte van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] van 13 juni 2018 met producties 35 tot en met 55,
- de antwoordakte van [gedaagde sub 1] c.s. van 11 juli 2018.
2.De verdere beoordeling
lastenaan de zijde van [eiseres sub 2] in de
werkelijke situatie.
inkomstenaan de zijde van [eiseres sub 2] in de
werkelijke situatie.
werkelijke lasten en inkomsten van [eiseres sub 2].
- hypotheekrente € 60.335,95
- servicekosten € 10.294,03
- kosten aanbrengen entresol € 3.163,00
- verlies bij verkoop studio € 82.455,83
- rente over restschuld € 10.298,43
- vervangende woonruimte € 7.650,00
- hypotheekrenteaftrek € 5.717,03
- teruggave bij aanschaf hypotheek € 103,94
- teruggave servicekosten € 1.002,71
- lastendempers € 6.120,00
- huurinkomsten € 21.460,00
hypothetische situatiezonder wanprestatie zou [eiseres sub 2] andere woonruimte hebben betrokken en dus andere
woonlastenhebben gehad in de periode tussen de levering van het lidmaatschapsrecht en de levering van het pand aan de koper op 4 januari 2017. De rechtbank heeft [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gevraagd aan de hand van gemiddelden te specificeren wat de huurprijs (met eventuele bijkomende kosten) van een gemiddelde studentenkamer in [woonplaats] gedurende hun tijd als student zouden zijn geweest en wat hun woonlasten daarna gemiddeld gezien zouden zijn geweest.
lastenaan de zijde van [eiseres sub 1] in de
werkelijke situatie.
inkomstenaan de zijde van [eiseres sub 1] in de
werkelijke situatie.
werkelijke lasten en inkomsten van [eiseres sub 1].
- hypotheekrente € 36.639,07
- servicekosten € 8.967,24
- verlies bij verkoop studio € 81.100,00
- hypotheekrenteaftrek € 6.648,00
- lastendempers € 1.910,00
hypothetische situatiezonder wanprestatie zou [eiseres sub 1] andere woonruimte hebben betrokken en dus andere
woonlastenhebben gehad in de periode 1 oktober 2008 tot 4 januari 2017. Uit de door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] overlegde rapporten (producties 51 en 52) en berekening (productie 53) en hun toelichting daarop volgt dat in het geval [eiseres sub 1] gedurende de 59 maanden dat zij studeerde een studentenkamer in [woonplaats] had gehuurd, de huurkosten, uitgaande van een gemiddelde huurprijs van onzelfstandige woonruimte van € 324,56 per maand, € 19.149,04 zouden hebben bedragen en gedurende de periode van 40 maanden na afloop van haar studie tot 4 januari 2017, uitgaande van een gemiddelde huurprijs van zelfstandige woonruimte van € 471,53 per maand, € 18.861,20. Dit is door [gedaagde sub 1] c.s. niet betwist, zodat de rechtbank uitgaat van een bedrag van in totaal € 38.010,24.
4.267,50(2,5 punten × tarief € 1.707,00)