ECLI:NL:RBMNE:2018:5142

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
C/16/466441 / KG ZA 18-538
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ongedaanmaking van registratie van persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister en Incidentenregister afgewezen

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen de Volksbank N.V. met als doel de ongedaanmaking van zijn registratie in het Extern Verwijzingsregister (EVR) en het Incidentenregister (IR). Eiser had een hypothecaire geldlening aangevraagd, maar de Volksbank concludeerde dat hij onjuiste informatie had verstrekt over zijn dienstverband bij [bedrijfsnaam 1]. De Volksbank stelde dat eiser een schijnconstructie had opgezet om een hypothecaire lening te verkrijgen, wat leidde tot zijn registratie in de genoemde registers. De voorzieningenrechter oordeelde dat de registratie gerechtvaardigd was, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat eiser zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke misleiding. De voorzieningenrechter benadrukte dat de registratie in het EVR verstrekkende gevolgen kan hebben voor de financiële mogelijkheden van eiser. Eiser had geen overtuigende argumenten aangedragen om aan te tonen dat de registratie onterecht was. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de Volksbank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/466441 / KG ZA 18-538
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.C. de Jong te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.E.G. Murris te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Volksbank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 september 2018 met producties 1 tot en met 12,
  • de producties 1 tot en met 10 van de Volksbank,
  • de mondelinge behandeling van 17 september 2018,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van de Volksbank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 13 november 2017 heeft [eiser] via zijn toenmalige tussenpersoon, financieel adviseur de heer [A] (hierna: [A] ), een aanvraag ingediend bij de Volksbank voor een hypothecaire geldlening van € 125.000,00 voor herfinanciering van zijn woning.
2.2.
Op 20 november 2017 heeft [eiser] ten behoeve van het verkrijgen van een offerte van de Volksbank het document “Hypotheek uitgangspunten” ondertekend en stukken verstrekt, waaronder een salarisspecificatie van september 2017, waarin staat vermeld dat [eiser] op 1 september 2017 in dienst is getreden bij [bedrijfsnaam 1] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ), een werkgeversverklaring, ondertekend door de heer [B] (hierna: [B] ) van [bedrijfsnaam 1] op 27 september 2017, waarin staat vermeld dat [eiser] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met een vast salaris, en een aangifte IB 2015, waaruit blijkt dat [eiser] in dat jaar werkzaam was als zelfstandige.
2.3.
De Volksbank heeft meer stukken opgevraagd en ontvangen van [A] . Bij die stukken zat abusievelijk een e-mailwisseling van 24 november 2017 waarbij [eiser] aan [A] een e-mail doorstuurt van zijn boekhouder, de heer [C] (hierna: [C] ), van 24 november 2017 met de tekst:
“Hoi [voornaam van eiser] , weet je zeker dat je geen november salaris meer wil? Als ze die loonstrook/betaling vragen en je hebt m niet kan je alsnog de lul zijn!”
[eiser] vraagt vervolgens aan [A] :
“Voor de zekerheid vraag ik het nog maar een keer, want lees onderstaande.
Jou advies?”
[A] antwoordt daarop:
“We zitten in de afrondende fase momenteel, wat ze nog wel willen ontvangen is naar aanleiding van de aangifte het contract van de lening van [D (voornaam)] met een bankafschrift waarop de betaling aan haar op staat vermeld en daarna is het dossier compleet en wordt het geheel afgerond, dus een salaris van november is daarna dus niet meer nodig.”
2.4.
De Volksbank is vervolgens gaan onderzoeken of de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [bedrijfsnaam 1] mogelijk geëindigd is of nooit heeft bestaan. Zij heeft onder meer navraag gedaan bij [A] , [B] , [eiser] en [C] .
2.5.
Op 28 november 2017 heeft [A] telefonisch verklaard dat [eiser] niet meer in dienst is bij [bedrijfsnaam 1] , naar hij dacht per 1 december 2017. Bij e-mail van dezelfde datum heeft hij onder meer verklaard:
“(…)
Na het ondertekenen van het renteaanbod is deze terug gestuurd met alle bescheiden van dien. Nu blijkt dat het dienstverband welke hij heeft overlegd niet meer of niet van toepassing is en dat hij gewoon als zelfstandige werkzaam is. De inkomsten hiervan zijn mij niet bekend en zijn ook niet aan mij verstrekt, maar zoals eerder vermeld zijn alleen de inkomsten verstrekt via de werkgeversverklaring waarvan ik in eerste instantie uitgegaan ben van de werkelijkheid.
Volgens zijn zeggen zijn die inkomsten genoeg om zijn verplichtingen te kunnen voldoen. Het opgeven van hogere inkomsten was in eerste instantie bedoeld om nog een andere woning aan te gaan schaffen maar is op het laatste moment afgeblazen en is dus niet gehonoreerd waarna hij alleen maar ging voor het oversluiten van de huidige hypotheek en deze is dus ingediend met de bestaande documenten welke nu in uw bezit zijn. (…)
[A] heeft verder verklaard dat hij er naar zijn weten na het insturen en accepteren van het rentevoorstel mee bekend is geworden dat het dienstverband van [eiser] bij [bedrijfsnaam 1] was geëindigd.
2.6.
In een e-mail van 28 november 2017 heeft [B] verklaard:
“De verklaring is door mij ondertekend. Hij is bij ons in dienst en ik heb geen bijzonderheden te melden.”
[B] heeft, ook na herhaald verzoek van de Volksbank op 22 januari 2018, geen toelichting gegeven op de door [C] aan [eiser] verzonden e-mail van 24 november 2017 en de reactie van [A] dat het dienstverband van [eiser] bij [bedrijfsnaam 1] in november 2017 beëindigd zou zijn.
2.7.
In een e-mail van 4 december 2017 heeft de Volksbank [eiser] bericht dat zij bekend is met de inhoud van de e-mail van [C] van 24 november 2017 en dat zij op grond daarvan concludeert dat zijn dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] niet meer bestaat of zelfs nooit heeft bestaan. De Volksbank heeft [eiser] gevraagd waarom hij bij de aanvraag valse gegevens heeft aangeleverd dan wel niet heeft gemeld dat hij niet meer werkzaam is bij [bedrijfsnaam 1] .
2.8.
In een e-mail van 5 december 2017 heeft [eiser] als volgt gereageerd:
“(…)
De conclusie die u trekt is niet terecht.
Ik hik al jaren tegen een hele hoge hypotheekrente aan en kwam als zzp’er nooit in aanmerking voor oversluiten. Daarom heb ik uiteindelijk maar een dienstverband aangenomen, maar daar wordt ik doodongelukkig van.
Om eerlijk te zijn wil ik er zo snel mogelijk weer vanaf. Dat wilde ik medio november al doen na het tekenen van de offerte. Dat heb ik mijn boekhouder ook laten weten. In de bewuste mail heeft hij mij “op z’n Rotterdams” gewaarschuwd dat het opzeggen van het dienstverband geen handig besluit zou zijn. Daarom ben ik nog in dienst bij [bedrijfsnaam 1] . Volgens mij heb ik ook geen valse informatie verstrekt. Het is echter wel op zijn minst ongelukkig dat de mail bij u terecht is gekomen. (…)”
Daarop heeft de Volksbank meer informatie opgevraagd.
2.9.
In een e-mail van 15 december 2017 heeft [eiser] stukken toegezonden aan de Volksbank en onder meer geschreven:
“(…)
In antwoord op uw mail het volgende:
- Uw schriftelijke opzegging en/of originele mailwisseling van de heer [C] voorafgaand aan de mail van 24 november 2017 van 09:21:14.
Beiden zijn er (nog) niet. Ik had mijn boekhouder ( [C] ) telefonisch gemeld dat mijn hypotheek rond was (althans dat dacht ik op dat moment). Hij vond dat het pas rond was als ik bij de notaris geweest was. Daarover probeerde hij mij terug te bellen, toen dat niet lukte heeft hij aan een mail over mijn belastingaangifte de bewuste waarschuwing toegevoegd.
Er van uit gaande dat mijn werkgever instemt met beëindiging op hele korte termijn zal een zogenaamde vaststellingsovereenkomst opgesteld worden. Op het moment loopt mijn dienstverband echter nog. De gevraagde mail wisseling vindt u onderaan deze mail. (…)”
De mail van [C] waarnaar [eiser] verwijst bevat de volgende tekst:
“Hoi [voornaam van eiser]
volgens mij moeten we die aangifte nog maken :-(
Hebben we alles?
[E (voornaam)] , heb jij vandaag tijd? Anders moeten we binnen kantoor even kijken wie het snel kan doen.
Groeten,
[voornaam van C]
PS [voornaam van eiser] , weet je zeker dat je geen november salaris meer wil? Als ze die loonstrook/betaling vragen en je hebt m niet kan je alsnog de lul zijn!”
2.10.
In reactie daarop heeft de Volksbank [eiser] bericht dat het dossier is voorgelegd aan de afdeling Veiligheidszaken, omdat er twijfels zijn over de juistheid van de aangeleverde gegevens, en [eiser] gevraagd waarom er sprake is van een tekstueel verschil tussen beide e-mails van [C] van 24 november 2017. [eiser] heeft hier niet op gereageerd.
2.11.
In een e-mail van 22 januari 2018 heeft de Volksbank aan [C] gevraagd waarom [eiser] geen salaris van november wilde ontvangen en heeft zij de originele e-mailwisseling opgevraagd. [C] heeft hier niet op gereageerd.
2.12.
In een brief van 22 januari 2018 heeft de Volksbank [eiser] bericht dat zij zijn gegevens heeft opgenomen in het Incidentenregister (hierna: IR) en het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR) met als reden voor de opname:
“U bent geregistreerd omdat voldoende aannemelijk is geworden dat u bij een incident betrokken bent of bent geweest. Tevens hebben wij vastgesteld dat voldaan is aan de opnamecriteria voor registratie in het Extern Verwijzingsregister. Bij de hypotheekaanvraag hebt u onjuist/valse informatie verstrekt. Uit gegevens blijkt dat u uw dienstverband tijdens het aanvraagtraject van de hypotheek (voor aktepassering) heeft opgezegd dan wel het dienstverband niet bestaan heeft.”
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen deze registraties. De Volksbank heeft deze bezwaren naast zich neergelegd.
2.13.
Op 10 januari 2018 heeft [eiser] via een andere tussenpersoon, [bedrijfsnaam 2] , een aanvraag ingediend bij Aegon voor een hypothecaire geldlening.
2.14.
Op 12 januari 2018 heeft [eiser] ten behoeve van het verkrijgen van een offerte van Aegon het document “Akkoordformulier hypotheekofferte” ondertekend en stukken verstrekt, waaronder een salarisspecificatie van december 2017 van [bedrijfsnaam 1] , gedateerd 31 december 2017, waarop is aangetekend dat de tussenpersoon het origineel op 9 januari 2018 heeft gezien, en een werkgeversverklaring, ondertekend door [B] op 22 december 2017, waarin is vermeld dat [eiser] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met een vast salaris.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter de Volksbank veroordeelt om de registraties van zijn persoonsgegevens in het IR en het EVR ongedaan te maken dan wel per direct te wijzigen in die zin dat de duur van de registraties wordt verkort tot twee jaar, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Volksbank in de proceskosten.
3.2.
De Volksbank voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of de registratie van de persoonsgegevens van [eiser] in het EVR en de daaraan gekoppelde, qua werking minder verstrekkende, registratie in het IR door de Volksbank onrechtmatig is, omdat niet voldaan is aan de vereisten voor registratie zoals opgenomen in artikel 5.2.1 van het “Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen” (hierna: het Protocol), zoals [eiser] stelt en de Volksbank betwist.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het spoedeisend belang voort uit de aard van de zaak. Opname in deze registers, met name in het EVR dat externe werking heeft, kan verstrekkende gevolgen hebben. Alle daaraan deelnemende (financiële) instellingen kunnen de registers raadplegen en vaststellen of er sprake is van een opname daarin. Vervolgens kunnen zij nadere informatie opvragen over de reden van opname. Dit kan ertoe leiden dat naast de instelling die tot de registratie is overgegaan, ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de geregistreerde persoon zullen weigeren. Als de persoonsgegevens van [eiser] ten onrechte in het IR en het EVR zijn geregistreerd, zoals [eiser] stelt, dan heeft hij er dus belang bij dat aan die onrechtmatige situatie zo spoedig mogelijk een einde wordt gemaakt. De omstandigheid dat [eiser] nog kan deelnemen aan het betalingsverkeer en dat hij al over een woning beschikt die is gefinancierd met een hypothecaire geldlening, doet hier niet aan af. Gebleken is immers dat [eiser] zijn hypotheek wil oversluiten vanwege de huidige lagere rentestand. Bij een dergelijke hypotheekaanvraag kunnen de registraties negatief van invloed zijn. Van hem kan daarom niet worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 5.2.1 van het Protocol - samengevat - de volgende cumulatieve voorwaarden gelden voor opname van persoonsgegevens in het EVR:
de gedragingen van de persoon dienen een bedreiging te vormen voor de (financiële) belangen van de financiële instelling of voor de continuïteit en/of integriteit van de financiële sector,
in voldoende mate moet vaststaan dat de persoon betrokken is bij die gedragingen,
het proportionaliteitsbeginsel moet in acht worden genomen, hetgeen inhoudt dat het belang van de opname dient te prevaleren boven de mogelijk nadelige gevolgen van de opname voor de betrokken persoon.
Maatgevend hierbij is of er ten aanzien van de betrokkene sprake is van zodanig concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring - in de zin van artikel 350 Wetboek van strafvordering - kunnen dragen. Het moet daarbij gaan om vastgestelde gedragingen die een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren, in die zin dat de in de registers te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate vaststaan (HR 29 mei 2009, ECLI:HR:2009:BH4720).
4.4.
De voorzieningenrechter acht het voorshands, vooruitlopend op het oordeel in een bodemprocedure, voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat in dit geval is voldaan aan de voorwaarden voor registratie van de persoonsgegevens van [eiser] in het EVR en daarmee ook aan de voorwaarden voor de minder vergaande registratie in het IR. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.5.
De Volksbank stelt dat er bij haar een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld bestaat dat [eiser] strafbare feiten heeft begaan, te weten opzettelijke misleiding c.q. oplichting van de Volksbank en later Aegon. Volgens de Volksbank blijkt uit de e-mail van [C] van 24 november 2017, die zij abusievelijk heeft ontvangen, en uit de daaropvolgende verklaringen van [A] en [eiser] zelf dat [eiser] en [bedrijfsnaam 1] een schijnconstructie hebben opgetuigd met een gefingeerd dienstverband om het voor zzp-er [eiser] mogelijk te maken een goedkopere hypothecaire geldlening te verkrijgen. Dat sprake is van een schijnconstructie blijkt volgens de Volksbank ook uit het feit dat de door [eiser] in deze procedure overgelegde loonstroken afwijken van de destijds aan de Volksbank verstrekte loonstrook en dat op deze loonstroken onjuiste cumulatieven staan vermeld. Ook bij zijn latere aanvraag voor een hypothecaire geldlening bij Aegon heeft [eiser] op 12 januari 2018 in strijd met de waarheid verklaard dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft bij [bedrijfsnaam 1] . Deze gedragingen van [eiser] vormen volgens de Volksbank een bedreiging voor de financiële belangen van de bank en voor de integriteit van de financiële sector, zodat de verwerking van de gegevens van [eiser] gerechtvaardigd en proportioneel is.
4.6.
[eiser] betwist dat er sprake was van een fictief dienstverband. Volgens [eiser] blijkt uit de door hem overgelegde loonstroken, werkgeversverklaring en aanvullende werkgeversverklaring en gegevens van het UWV dat er wel degelijk sprake was een dienstverband tussen hem en [bedrijfsnaam 1] van september 2017 tot 31 december 2017.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn voldoende feiten en omstandigheden gesteld en gebleken op grond waarvan kan worden aangenomen dat het door [eiser] in het kader van zijn hypotheekaanvraag aan de Volksbank gepresteerde dienstverband (voor onbepaalde tijd) nooit heeft bestaan.
4.8.
Vast staat dat de hypotheekaanvraag van [eiser] is gebaseerd op een arbeidsovereenkomst van [eiser] bij [bedrijfsnaam 1] voor onbepaalde tijd met een vast salaris. Uit de e-mails van [eiser] aan de Volksbank van 5 en 15 december 2017 blijkt dat [eiser] dit dienstverband heeft aangenomen uitsluitend om de reden dat hij als zzp-er niet in aanmerking kwam voor oversluiting van zijn hypothecaire geldlening en dat hij na het ondertekenen van de offerte in november 2017 (bedoeld zal zijn het document “Hypotheek uitgangspunten”) het dienstverband al wilde beëindigen, omdat hij dacht dat de hypotheek bij de Volksbank toen rond was. Dit heeft hij ook aan zijn boekhouder [C] gemeld. [C] heeft [eiser] toen laten weten dat de hypotheek pas rond was als [eiser] bij de notaris was geweest en hij heeft hem met zoveel woorden gewaarschuwd dat het opzeggen van het dienstverband daarom geen handig besluit zou zijn. Dit heeft [eiser] doen besluiten het dienstverband te laten doorlopen. Hieruit blijkt dat [eiser] alleen maar een dienstverband wilde aangaan met het oog op het verkrijgen van een andere hypothecaire geldlening en dat hij het dienstverband wilde beëindigen zodra die hypothecaire geldlening rond was.
4.9.
Uit de verklaring van [eiser] ter zitting blijkt dat [eiser] en [bedrijfsnaam 1] de overeengekomen arbeidsovereenkomst niet hebben nageleefd voor wat betreft de door [eiser] in acht te nemen opzegtermijn. Vast staat dat er voor [eiser] een contractuele opzegtermijn gold van één maand. [eiser] heeft naar zijn zeggen pas vlak voor de kerst (2017) met zijn werkgever besproken dat hij weg wilde, waarop de arbeidsovereenkomst per 31 december 2017 is geëindigd. Er zaten dus maar enkele dagen tussen het moment van opzeggen en het einde van het dienstverband.
4.10.
De door [eiser] overgelegde stukken ter onderbouwing van het bestaan van zijn dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] zijn innerlijk tegenstrijdig. De door [eiser] aanvankelijk aan de Volksbank verstrekte salarisspecificatie van september 2017 is niet gelijk aan de bij de dagvaarding overgelegde salarisspecificatie van september 2017 (productie 1). Op de laatstgenoemde specificatie staat bij de cumulatieven ten onrechte een bedrag van
€ 8.350,00 aan bruto loon vermeld in plaats van € 4.175,00. Ook op de bij de dagvaarding overgelegde salarisspecificatie van november 2017 staat bij de cumulatieven ten onrechte een bedrag van € 16.700,00 aan bruto loon vermeld. Dat bedrag hoort bij de cumulatieven van de salarisspecificatie van december 2017. De Volksbank stelt dat zij uit ervaring weet dat bij schijnconstructies dergelijke fouten bij de cumulatieven vaker voorkomen. [eiser] heeft geen andere verklaring kunnen geven voor deze onjuistheden in de salarisspecificaties dan dat er kennelijk een fout is gemaakt door het verloningsbedrijf.
4.11.
Bij dit alles komt de achteraf gebleken gang van zaken rond de aanvraag van [eiser] voor een hypothecaire geldlening bij Aegon. Uit de door de Volksbank overgelegde stukken (productie 10) blijkt dat [eiser] op 12 januari 2018 het document “Akkoordformulier hypotheekofferte” heeft ondertekend en aan Aegon stukken heeft verstrekt, waaronder een salarisspecificatie van december 2017 van [bedrijfsnaam 1] , gedateerd 31 december 2017, waarop is aangetekend dat de tussenpersoon het origineel op 9 januari 2018 heeft gezien, en een werkgeversverklaring, ondertekend door [B] op 22 december 2017, zijnde de vrijdag voor de kerstdagen, waarin is vermeld dat [eiser] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met een vast salaris. Hieruit blijkt dat [eiser] in strijd met de waarheid aan Aegon heeft verklaard dat hij nog een arbeidsovereenkomst had met [bedrijfsnaam 1] . Ter zitting heeft [eiser] zoals gezegd verklaard dat hij vlak voor de kerstdagen met zijn werkgever heeft besproken dat hij weg wilde en de arbeidsovereenkomst per 31 december 2017 is geëindigd. Bovendien heeft hij aan Aegon een salarisspecificatie en een werkgeversverklaring verstrekt, die niet meer met de werkelijke situatie overeenstemden en daarbij niet vermeld dat het dienstverband inmiddels was geëindigd.
4.12.
Of er sprake is geweest van een geheel fictief dienstverband tussen [eiser] en [bedrijfsnaam 1] , zoals de Volksbank stelt, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het midden blijven. Aan de hand van het voorgaande kan worden vastgesteld dat het door [eiser] opgevoerde dienstverband met [bedrijfsnaam 1]
voor onbepaalde tijdalleen op papier heeft bestaan en daarmee fictief is geweest. [eiser] wist van aanvang af dat hij slechts voor bepaalde tijd in loondienst wilde treden, namelijk zo lang als noodzakelijk was voor het verkrijgen van een andere hypothecaire geldlening. Het aan de Volksbank en later Aegon gepresenteerde dienstverband voor onbepaalde tijd is daarmee schijn geweest. Het bestond weliswaar op papier, maar feitelijk wilde [eiser] zo snel mogelijk weer werkzaamheden gaan verrichten als zzp-er. [eiser] wist dat deze informatie over zijn dienstverband van belang was bij de beoordeling van zijn hypotheekaanvraag. Hij had immers ervaren dat hij als zzp-er niet in aanmerking kwam voor oversluiten en daarom tot deze stap besloten. Dit levert in beginsel een gegronde verdenking op dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding van de Volksbank om haar te bewegen tot het sluiten van een hypothecaire geldleningsovereenkomst. Dergelijk gedrag vormt een bedreiging voor de financiële belangen van de Volksbank en voor de integriteit van de financiële sector als geheel.
4.13.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] ter onderbouwing van het gestelde dienstverband voor onbepaalde tijd alleen heeft verwezen naar de papieren stukken waaruit dat blijkt. [eiser] heeft niets aangevoerd over bijvoorbeeld de inhoud van het dienstverband met [bedrijfsnaam 1] en/of de gebruiken rond opzegging waaruit zou kunnen blijken dat er wel degelijk sprake was van een reëel dienstverband voor onbepaalde tijd. Dit had wel op zijn weg gelegen. Bij deze stand van zaken houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat aan voorwaarde a en b van artikel 5.2.1 van het Protocol is voldaan.
4.14.
De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in zijn betoog dat de Volksbank geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht voor zij tot de registraties overging. Uit de voorliggende stukken blijkt dat de Volksbank naar aanleiding van de door haar abusievelijk ontvangen e-mail van [C] is gaan onderzoeken of de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [bedrijfsnaam 1] mogelijk geëindigd is of nooit heeft bestaan. Zij heeft in dat kader onder meer navraag gedaan bij [A] , [B] , [C] en [eiser] zelf en zij heeft nadere stukken opgevraagd. De Volksbank heeft [eiser] op 4 december 2017 bericht dat zij bekend is met de e-mail van [C] en dat zij op grond daarvan concludeert dat zijn dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] niet meer bestaat of zelfs nooit heeft bestaan. Zij heeft [eiser] gevraagd daarop te reageren. Daarvan heeft hij gebruik gemaakt. Op 15 december 2017 heeft de Volksbank [eiser] bericht dat het dossier is voorgelegd aan de afdeling Veiligheidszaken, omdat er twijfels zijn over de juistheid van de aangeleverde gegevens. Zij heeft [eiser] toen opnieuw gevraagd om een reactie. [eiser] heeft toen niet gereageerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Volksbank op deze wijze voldoende zorgvuldig gehandeld. Zij heeft alle betrokken personen benaderd voor meer informatie en zij heeft [eiser] geïnformeerd over haar bevindingen en conclusies en hem voldoende in de gelegenheid gesteld daarop te reageren en zijn lezing van de feiten te geven. Pas toen de Volksbank geen verdere informatie meer ontving, heeft zij op basis van de toen beschikbare gegevens besloten tot registratie over te gaan.
4.15.
De voorzieningenrechter volgt [eiser] ook niet in zijn betoog dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 5.2.1 onder c van het Protocol. Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft gedegen onderzoek van de Volksbank een gegronde verdenking opgeleverd dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke misleiding van de Volksbank om haar te bewegen tot het sluiten van een hypothecaire geldleningsovereenkomst. Dit gedrag vormt een bedreiging voor de financiële belangen van de Volksbank en voor de integriteit van de financiële sector. Nu niet alleen het belang van de bank, maar ook het maatschappelijk belang in het geding is en niet is gesteld of gebleken dat die belangen op een voor [eiser] minder belastende wijze kunnen worden gediend dan door registratie in het IR en EVR, is deze registratie in beginsel proportioneel. Daartegenover staat het belang van [eiser] . Aannemelijk is dat de registraties de mogelijkheden voor [eiser] tot het verkrijgen van (financiële) diensten van de aan die registers deelnemende (financiële) instellingen negatief zullen beïnvloeden. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiser] als gevolg daarvan afgesloten is van voor hem noodzakelijke (financiële) diensten. Daarbij heeft [eiser] zichzelf in deze positie gebracht. Dit maakt dat de Volksbank terecht het belang van de registratie heeft laten prevaleren boven de mogelijk nadelige gevolgen daarvan voor [eiser] .
4.16.
Nu de slotsom is dat voldoende aannemelijk is dat [eiser] terecht is geregistreerd in het EVR en daarmee ook terecht is geregistreerd in het IR zal de primaire vordering strekkende tot ongedaanmaking van die registraties worden afgewezen.
4.17.
De subsidiaire vordering strekkende tot verkorting van de duur van de registraties tot twee jaar zal eveneens worden afgewezen. [eiser] is op 22 januari 2018 voor de maximale duur van acht jaar geregistreerd. Nu sinds deze registratie nog maar acht maanden zijn verstreken, ontbreekt het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Of verkorting van de registratieduur tot twee jaar op zijn plaats is, zal desgewenst in een bodemprocedure moeten worden beoordeeld.
4.18.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Volksbank worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Volksbank tot op heden begroot op € 1.434,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018.
type: ID/4198
coll: RS/4234